Fien Adriaens

‘Kinderopvang met de factuurregering Bourgeois I: kleine kinderen, grote kosten’

Fien Adriaens Adviseur sociaal beleid op de studiedienst van het ABVV

‘De manier waarop deze Vlaamse Regering werk maakt van kinderopvang, zet de kwetsbare gezinnen in de kou’, schrijft Fien Adriaens (ABVV). ‘Bourgeois I beloofde om de loonkloof te dichten, maar verzwakt in werkelijkheid de maatschappelijke positie van de vrouw.’

Dit artikel verscheen eerder al in het jongste nummer van Sampol.

De Vlaamse regering Bourgeois I zit meer dan 1 jaar in het zadel. Tijd voor een bilan van het gevoerde beleid. Een beleid dat de rekening systematisch doorschuift naar de gezinnen en daarbij ook de laagste inkomensgroepen niet ontziet. Dit artikel neemt de kinderopvang onder de loep. Geen fraai plaatje, zo blijkt. Het kinderopvangbeleid van Bourgeois I werkt drempelverhogend, plaatst de economische functie van kinderopvang centraal (en gaat voorbij aan de pedagogische en sociale) en zet zo kwetsbare gezinnen in de kou.

51,6% van de baby’s en peuters (<3 jaar) in Vlaanderen gaat naar de formele kinderopvang, beter gekend als de crèche of onthaalouder (Kind & Gezin, 2015). Momenteel zijn er zo'n 67.276 opvangplaatsen 'inkomensgerelateerd (IKG)'. Hier betalen ouders een tarief op basis van hun bruto belastbaar inkomen, de opvanginitiatieven krijgen een subsidie in ruil. Er zijn zo'n 24.562 opvangplaatsen met vrij tarief (hier kiest de opvang zelf een vast tarief, en krijgen een basissubsidie van de overheid).

Kinderopvang vervult drie belangrijke functies: een pedagogische, een economische en een sociale. Wetenschappelijk onderzoek bewijst reeds jaar en dag het belang van kwaliteitsvolle kinderopvang voor de fysieke, psychologische en sociale ontwikkeling van jonge kinderen. De kribbe is voor hen een belangrijke leerschool.

Naast de pedagogische functie, vervult kinderopvang ook een economische functie. Dankzij kinderopvang kunnen ouders gaan werken of een opleiding volgen en het gezin van een inkomen voorzien. In de kinderopvang zelf werken ook veel mensen, hoofdzakelijk vrouwen. Ten derde is er de sociale functie. Zeker voor kwetsbare groepen (1 op 4 gezinnen in stedelijke context, 10,3% over gans Vlaanderen) is het emancipatorische belang van kwaliteitsvolle kinderopvang niet te onderschatten (bijvoorbeeld de verbreding van het opvoedingsmilieu). Bovendien kan het een significante actor zijn in de strijd tegen kinderarmoede (Vande Gaer, Gijselinckx & Hedebouw, 2013). Goede kinderopvang is met andere woorden een essentieel onderdeel van een preventief armoedebeleid (Van Lancker, 2014).

‘Kinderopvang met de factuurregering Bourgeois I: kleine kinderen, grote kosten’

Net daarom moet kinderopvang (naast kwaliteitsvol) betaalbaar blijven voor iedereen. Niet alleen trouwens voor leefloongerechtigden maar ook voor andere groepen die moeten rondkomen met een laag inkomen, die leven van een werkloosheids- of invaliditeitsuitkering of een laag loon (De Zutter, 2010).

En daar wringt het schoentje. Voor een dagje in de crèche of bij de onthaalouder betaalden de allerlaagste inkomens tot voor kort 1,56 euro. Dat tarief werd door de Vlaamse regering opgetrokken tot 5 euro per dag. Of maar liefst drie keer zoveel, en dat voor de meest kwetsbare gezinnen. Mensen met de laagste inkomens moeten hierdoor tot 76 euro per maand meer ophoesten. Geld dat er vaak niet is.

Hogere drempels

Onder druk van het middenveld (o.a. Vlaams ABVV, Vrouwenraad, Gezinsbond en anderen), academici en experten, deed minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Jo Vandeurzen (CD&V) een minimale toegeving: wie het echt moeilijk heeft om het verhoogde tarief op te hoesten, kan (mits hij of zij tot een bepaald sociaal statuut behoort) een beroep doen op een individueel verminderd tarief. Deze sociale correcties kunnen echter enkel na een sociaal onderzoek door het OCMW. De minister houdt duidelijk geen rekening met het drempelverhogend effect van deze individuele beoordeling. Hij onderschat het taboe dat nog steeds rond een OCMW-bezoek hangt. Binnen de sociale correcties wordt er trouwens gediversifieerd en staat de economische functie van de opvang centraal (d.i. opvang in kader van tewerkstelling en activering van de ouders). Zo betalen leefloners zonder activeringstraject bijvoorbeeld 5 euro terwijl leefloners mét activeringstraject, inburgeraars en mensen met laag arbeidsinkomen 3 euro betalen.

‘Voor mensen die deeltijds werken of hun werk minder goed op voorhand kunnen plannen -en dus de kinderopvang slechts sporadisch en vaak onregelmatig willen gebruiken – zal de prijsstijging wel barrières opwerpen.’

Als bovenop de (verhoogde) dagprijs voor opvang dan nog allerlei niet-begrensde extra’s worden aangerekend, bijvoorbeeld voor administratie, afvalverwerking, vochtige doekjes, zonnecrème, laattijdig ophalen, enzovoort, wordt de factuur van de kinderopvang onbetaalbaar voor heel wat jonge ouders. Te verwachten valt dat vooral voor deeltijds werkenden en alleenstaande ouders (waarvan 8 op de 10 vrouw is) de verhoging van de kostprijs voor opvang een probleem zal zijn. Kinderopvang wordt nu vooral opgenomen door tweeverdieners. Die zullen de extra kost misschien wel voelen, maar dit zal niet leiden tot minder werken. Voor mensen die deeltijds werken of hun werk minder goed op voorhand kunnen plannen -en dus de kinderopvang slechts sporadisch en vaak onregelmatig willen gebruiken – zal de prijsstijging wel barrières opwerpen.

Tel bovenop de prijsverhogingen en de extraatjes nog; a) het principe ‘bestellen is betalen’ (uit het kaderdecreet voorschoolse kinderopvang, in voege sinds 1 april 2014), b) een aantal oriëntaties uit het Vlaamse regeerakkoord (bijvoorbeeld de voorrangsregels voor werkenden) en c) recente politieke keuzes (bijvoorbeerd het investeren in ’trap 1′ opvang met vrij tarief), en de drempel naar de kinderopvang voor lagere- en middeninkomens wordt wel heel erg hoog gelegd.

‘Terwijl de Vlaamse Regering beloofde om de loonkloof te dichten, neemt ze maatregelen die de maatschappelijke positie van de vrouw in het gedrang brengen.’

Door al deze maatregelen komt vooral de maatschappelijke positie van vrouwen in het gedrang, aldus de Vrouwenraad (2015). Vanuit genderperspectief bekeken, sluit het kinderopvangbeleid het traditionele kostwinnersmodel opnieuw in de armen. Jonge (alleenstaande of deeltijds werkende) moeders zullen de rekening maken en er vaker voor kiezen om (deeltijds) thuis te blijven, met alle gevolgen voor hun sociale rechten van dien… en dat terwijl de Vlaamse regering net beloofde de loonkloof te dichten.

”Bestellen is betalen’ drijft de kostprijs op’

Wanneer ouders, meestal na een stresserende zoektocht, hun kindje inschrijven in een opvangvoorziening met een tarief op basis van hun inkomen (de zogenaamde ’trap 2′ of ’trap 3′ opvang), wordt er een opvangplan opgesteld. Dit plan is verplicht sinds 1 april 2015 voor elke opvang die met inkomenstarief werkt. Het legt contractueel vast welke dagen het kind naar de opvang komt. De dagen die de ouder bestelt, moet hij zonder pardon betalen. Dit om de financiële leefbaarheid van opvangvoorzieningen te garanderen, de inkomensgerelateerde opvangplaatsen optimaal te benuttenen en ouders te responsabiliseren.

Per jaar worden er minimaal 18 dagen (bij een voltijds opvangplan) vrijgesteld van deze verplichting. Dit zijn de zogenaamde respijtdagen. Hier zit het addertje. Want zowel een gewettigde (ziekte met doktersattest) als een ongewettigde afwezigheid (ouder neemt een snipperdag) telt mee als respijtdag. Zijn je respijtdagen op, dan betaal je een tarief dat door de opvang bepaald wordt; soms het gewone dagtarief, maar soms is dit het maximumtarief (27,71 euro). Wie niet komt opdagen, krijgt dus – afhankelijk van de goodwill van de opvangvoorziening – een boete die hoger kan zijn dan de gewone dagprijs (opgelet: dit bedrag is niet fiscaal aftrekbaar).

‘Ouders van wie het kind ziek is, of een snipperdag willen nemen voor wat family time, worden letterlijk afgestraft.’

Ouders die een ziek kind hebben of eens een snipperdag willen nemen voor wat family time, worden letterlijk afgestraft. Met als gevolg dat ouders hun kinderen vaker ziek naar de crèche sturen. Of dat ze uit financiële overwegingen hun kindje naar de crèche brengen terwijl ze eigenlijk liever tijd samen wilden spenderen. Absurd toch?

Perverse effecten

De implementatie van het kinderopvangplan zorgt voor perverse effecten, want het zijn opnieuw de meest kwetsbare – lees: werkarme – gezinnen die de grootste dupe zijn van de nieuwe financierings- en responsabiliseringsregels. Uit onderzoek blijkt namelijk dat gezinnen in armoede het moeilijker hebben om op lange termijn te plannen. Bovendien zijn kinderen uit kwetsbare gezinnen vaker ziek en stellen hun ouders vaker een doktersbezoek uit . Ook Karen Daniels, coördinator van een kinderdagverblijf, ziet de onbedoelde effecten sinds de implementatie van het opvangplan in de praktijk vaak terugkeren: ‘voltijds werkende ouders met een vaste baan krijgen dit [navolgen opvangplan] meestal wel voor elkaar, maar deeltijds werkende ouders, ouders die op interim basis werken of die werkzoekend zijn, worden benadeeld.’ Het is dan ook niet verwonderlijk dat het principe ‘bestellen is betalen’ op veel weerstand botst: het drijft de kostprijs van opvang op.

Naar aanleiding van de vele klachten over het nieuwe systeem, deed Kind & Gezin, samen met de koepels van de opvangsector een oproep naar de opvanginitiatieven om een ‘redelijke’ prijs te hanteren wanneer de respijtdagen zijn opgebruikt (Vrints, 2014). Het is geen structurele oplossing: men schuift gewoon de verantwoordelijkheid door van het Vlaamse niveau naar het microniveau van de individuele voorzieningen, met meer willekeur als gevolg.

Werkenden en vrije tarieven eerst

Naast de verhoogde tarieven voor de laagste inkomens, de onbegrensde extra’s en de discussies rond het opvangplan, werken ook de voorrangsregels voor kinderopvang drempelverhogend. Een passage uit het Vlaams regeerakkoord doet de wenkbrauwen fronsen. De regering wil absolute voorrang geven aan kinderen van ouders die werken en/of een beroepsgerichte opleiding volgen (de zogenaamde economische functie van de kinderopvang).

Tegelijk zeggen ze de toegankelijkheid te willen verhogen voor kwetsbare gezinnen (d.i. de sociale functie van kinderopvang). Op zich een nobel doel, maar de vrees rijst dat er bij capaciteitsproblemen (er zijn nu al 17.562 plaatsen tekort) kansarmen uit de boot vallen en werkenden voorrang zullen krijgen.

‘Door de klemtoon te leggen op de economische functie, dreigen de pedagogische en sociale component van kinderopvang ondergesneeuwd te worden.’

Uit het huidige puntensysteem in Antwerpen blijkt reeds dat werken zwaarder doorweegt in de voorrangsbepaling dan kansarm zijn. Door de klemtoon te leggen op de economische functie, dreigen de pedagogische en sociale component van kinderopvang ondergesneeuwd te worden. Dat terwijl de drie functies net op voet van gelijkheid moeten worden behandeld. ‘Vanuit armoedeperspectief is het geen goed idee om absolute voorrang aan één groep motieven te geven. Het is immers niet omdat men prioriteit geeft aan arbeid gerelateerde vragen dat de nood aan kinderopvang bij andere gezinnen verdwijnt’, waarschuwen Michel Vandenbroeck en Wim Van Lancker. Daar komt bovenop dat de parlementsleden van de meerderheid (Open VLD, NVA en CD&V) een motie indienden waarin ze nadrukkelijk vragen de zogenaamde ’trap 1′ initiatieven te stimuleren; dit zijn de commerciële kinderopvangvoorzieningen die hun tarieven vrij bepalen (zo’n dagtarief bedraagt al snel 25 euro).

Voor vele lage- maar ook middeninkomens zijn deze zelfstandige kribbes onbetaalbaar. Het decreet beloofde nochtans tegen 2020 voor elk kind een betaalbare kwalitatieve opvangplaats. Volgens Kind & Gezin is dit een onhaalbare kaart. Momenteel is er voor zo’n 52% van de kinderen in Vlaanderen een opvangplaats, ongeveer 60% daarvan is inkomensgerelateerd.

Minister Vandeurzen legde onlangs 20 miljoen euro op tafel. Hiermee wil hij 4.000 extra plaatsen in de kinderopvang subsidiëren (naast de invulling van een nieuwe cao in de sector, een opsteker voor de kinderopvangbegeleiders). Het budget wordt verdeeld over de verschillende ’trappen’ in de sector. Een grote hap gaat naar de starterssubsidie voor beginnende initiatieven en een verhoging van de basissubsidie voor de ’trap 1′ opvang. Zo komen er 1.994 plaatsen bij in trap 1, slechts 835 in trap 2 (opvang met inkomenstarief) en 1.235 in trap 3 (opvang met plussubsidie voor kwetsbare groepen).

‘Commerciële opvangintiatieven bieden vaak een lagere kwaliteit aan dan non-profit organisaties, betalen lagere lonen, gaan lager geschoolde mensen aanwerven en zijn duurder voor de ouders.’

De vraag blijft dan nog maar of het optrekken van de subsidies voor de commercieel georganiseerde kinderopvang ook gepaard zal gaan met een professionalisering van de opvang (bijvoorbeeld goeie arbeidsvoorwaarden voor het personeel) en aandacht voor de noden van jonge ouders? Internationaal onderzoek naar de kinderopvangsector wijst namelijk uit dat een verdere vermarkting van de kinderopvang in Vlaanderen absoluut niet wenselijk is. Commerciële opvangintiatieven bieden vaak een lagere kwaliteit aan dan non-profit organisaties, betalen lagere lonen, gaan lager geschoolde mensen aanwerven en zijn duurder voor de ouders. Bovendien is over de jaren heen een kwalijke gewoonte ontstaan dat uitbreidingsmiddelen voor allerlei andere zaken worden gebuikt, aldus Vlaams parlementslid Bart Van Malderen (SP.A).

Betaalbare kinderopvang, een basisrecht voor iedereen

Alles kan beter, beste Vlaamse regering, ook de kinderopvang. Enkele concrete, uitvoerbare tips voor een sociaal rechtvaardiger kinderopvangbeleid:

– Maak van de voorschoolse kinderopvang, net als het onderwijs, een basisrecht voor alle kinderen waarbij de Vlaamse overheid het normatieve kader schept, Kind & Gezin de regierol heeft en de lokale besturen uitvoeren (en hier ook voldoende middelen voor krijgen). Neem een voorbeeld aan de Scandinavische landen waar kwaliteitsvolle kinderopvang een basisrecht is voor alle kinderen onder de drie jaar, waar de eigen bijdrage voor ouders laag is, en waar de tewerkstellingsgraad bij vrouwen bij de hoogste in de wereld is.

– Maak alle kinderopvang inkomensgerelateerd en investeer aldus in trap 2 en trap 3 opvanginitiatieven. Alleenstaande ouders, deeltijds werkenden en andere kwetsbare gezinnen verdienen extra aandacht. Bovendien is een inkomensgerelateerd tarief voor alle ouders sociaal rechtvaardiger.

‘Elke cent die je investeert in de eerste levensjaren van een kind win je later tot zeven keer terug.’

– Maak komaf met financiële drempels voor ouders. Deze maken een emanciperende kinderopvang onmogelijk en treffen voornamelijk de meest kwetsbare gezinnen. Een effectieve toegang tot kinderopvang is een spil van de emancipatie en de gelijke kansen v/m in het algemeen, en van (alleenstaande) moeders in het bijzonder. Daaraan mag niet worden getornd. Het is een maatschappelijke en politieke keuze om te investeren in kinderopvang of niet. Als we dan toch in termen van ‘return of investment’ willen spreken: elke cent die je investeert in de eerste levensjaren van een kind win je later tot zeven keer terug.

– Pas een grondige armoedetoets toe op de tariefverhogingen voor de laagste inkomensgroepen. Ook de onbedoelde effecten van de recente maatregelen (bestellen is betalen, voorrangsregels) dienen nauwlettend gemonitord te worden zodat kort op de bal kan worden gespeeld om het recht op kinderopvang ook voor de meest kwetsbaren veilig te stellen.

– Ken in tussentijd alle leefloongerechtigden en equivalent leefloongerechtigden automatisch het dagtarief van 1,56 euro toe. Het (equivalent) leefloon ligt nu al onder de armoederisicodrempel. Extra kinderopvangkosten kunnen er voor deze mensen écht niet meer bij, hoe minimaal de stijging ook mag lijken. Bovendien worden deze mensen twee keer geraakt want hun inkomen is te beperkt om recht te hebben op belastingvermindering omwille van hun opvangkosten.

Automatische toekenning

Verder moet er ook oog zijn voor andere groepen die moeten rondkomen met een laag inkomen, met minimumuitkering of invaliditeitsuitkering of een laag loon uit arbeid. Ook voor hen moet kinderopvang betaalbaar zijn en mag het geen werkloosheidsvallen creëren. Een mooi meegenomen voordeel van deze automatische toekenning van het minimumtarief: OCMW’s worden niet belast met de sociaal onderzoeken en de afwijkingen op de tariefverhogingen. Dit komt de personeelsleden van de OCMW’s ten goede, gezien deze nu reeds te kampen hebben met een zeer hoge werkdruk. Bovendien zorgt deze automatische toekenning ervoor dat ouders niet naar het OCMW hoeven te stappen, wat de non take-up zal doen afnemen.

– Zet een maximum op de extra kosten die opvanginitiatieven mogen aanrekenen, zo komen ouders niet voor verrassingen te staan. Of beter nog; schaf de extra kosten af.

– ‘Bestellen is betalen’ is an sich een begrijpelijk principe dat ouders wil responsabiliseren en zekerheid wil bieden voor voorzieningen. Maar de perverse effecten moeten er uit. Ziekte is overmacht; reken daar geen boete voor aan.

– Als er dan toch ‘boetes’ komen wanneer de respijtdagen zijn opgebruikt, maak deze dan niet hoger dan de dagprijs die ouders betalen. Leg de verantwoordelijkheid niet bij de voorzieningen zelf.

– Investeer méér in de pedagogische kwaliteit van de opvang. Kinderopvang mag je niet louter economisch bekijken. Er heerst een brede consensus binnen de wetenschappelijke wereld en internationale organisaties dat er drie randvoorwaarden zijn voor de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang: 1) het aantal kinderen per volwassene, 2) de kwalificaties personeel en 3) continuïteit van het personeel samengaand met arbeidsvoorwaarden. Herbekijk dus het aantal kinderen per begeleider. De huidige kind/begeleider ratio van 1 op 8 of 9, bij respectievelijk gezins- en groepsopvang, impliceert bandwerk. Naast verluieren en papjes geven, blijft er weinig ruimte over voor kwali-tijd en spelen. Elk onderzoek wijst nochtans uit dat een viertal kinderen per begeleider het maximum is als je kwaliteitsvolle opvang nastreeft. Niet alleen voor het kind, maar ook voor de begeleider. Neem ook hier een voorbeeld aan de Scandinavische landen.

‘De sector heeft nog steeds te veel jobs van lage kwaliteit, hoge werkdruk, lage lonen, veel personeelsverloop en een gebrek aan een volwaardig statuut.’

– Investeer in een volwaardig werknemerstatuut voor kinderbegeleiders in zowel de groeps- als in de gezinsopvang. Een werknemersstatuut impliceert een betere sociaalrechtelijke bescherming en meer inkomenszekerheid, én komt de kwaliteit van de opvang ten goede. Momenteel hebben enkel de werknemers tewerkgesteld in de vroegere ‘erkende kinderdagverblijven’ behoorlijke arbeidsvoorwaarden (bekomen met het Vlaams Intersectoraal Akkoord (VIA) van 2000). Voor de andere kinderbegeleiders tewerkgesteld in de vroegere ‘zelfstandige kinderopvang’, de buitenschoolse kinderopvang en de onthaalouders, is er nog een lange weg af te leggen. De sector heeft nog steeds te veel jobs van lage kwaliteit, hoge werkdruk, lage lonen, veel personeelsverloop en een gebrek aan een volwaardig statuut. Zet een degelijk competentiebeleid op poten. Dit zal vruchten afleveren voor de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang.

– Investeer ten slotte in de toegankelijkheid van de opvang. Dit blijft een heikel punt, vooral voor gezinnen in armoede. Zij zijn meestal onvoldoende geïnformeerd over het aanbod, de voorwaarden, de inschrijvingsprocedures, de voorrangsregels van kinderopvang. De piste van de kinderopvangzoeker (die op poten gezet wordt), de lokale loketten kinderopvang en de ondersteuning bij de elektronische tariefberekening, juichen we dan ook ten volle toe. Deze initiatieven moeten echter wel samen met ouders in armoede geëvalueerd worden om na te gaan of de toegankelijkheid effectief verbeterd is.

Beste Vlaamse regering, het gezegde: ‘kleine kinderen, kleine zorgen, grote kinderen, grote zorgen’, gaat voor jonge (kwetsbare) ouders niet op. Herbekijk het kinderopvangbeleid met een meer sociale bril. Die zou jullie niet misstaan.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content