Bram Verschuere (UGent)

‘Hoe kan een overheid weten of de inbreng van het middenveld correct is?’

Bram Verschuere (UGent) Professor bestuurskunde aan de UGent

‘De nieuwe vormen van burgerparticipatie zijn veelbelovend maar nog in de experimentele fase’, schrijft Bram Verschuere. ‘De manier waarop we in de toekomst onze democratie zullen organiseren zal inderdaad anders zijn, maar verwacht geen revoluties.’

We verwachten van de overheid dat er oplossingen komen voor complexe maatschappelijke uitdagingen. Vaak moet dat gebeuren in een context waarin tegenstrijdige stemmen luid klinken: werknemer versus werkgever (brugpensioen), projectontwikkelaar versus kleine middenstander (Uplace), transport- en mobiliteitssector versus milieubeweging (de Antwerpse ring). Het is in veel gevallen een onmogelijke opdracht om het ‘compromis’ te bereiken zonder dat er ontevredenheid blijft hangen. Dus proberen overheden inspraak te organiseren, in een poging om het draagvlak voor het beleid te vergroten.

Op de keper beschouwd zijn er twee modellen om inspraak te organiseren.

Ten eerste is het klassieke overleg waarbij vertegenwoordigers van belangrijke groepen in de samenleving – zoals werkgeversorganisaties, vakbonden, en mutualiteiten – standpunten van hun achterban op tafel leggen. Op basis van die standpunten wordt er onderhandeld, en in het beste geval wordt er een compromis bereikt tussen vaak tegenstrijdige meningen. De Groep van 10 die onderhandelt over sociaal-economisch beleid is daar een voorbeeld van. In gemeenten zijn er de gekende adviesraden – zoals bijvoorbeeld de jeugdraad met vertegenwoordigers van jeugdbewegingen en jongerenorganisaties – die het lokaal bestuur moeten adviseren over het lokaal beleid.

Er is echter ook een tweede model dat, zeker op lokale schaal, steeds populairder lijkt te worden in het discours en de praktijk van de overheid. Het is het model van individuele participatie waarbij burgers worden uitgenodigd om hun mening te geven aan de overheid, via bijvoorbeeld referenda, buurtvergaderingen en andere vormen van directe inspraak. In Kortrijk bijvoorbeeld wordt daar veel werk van gemaakt via een initiatief als ‘Kortrijk Spreekt’. Of in Brugge is er het project ‘De Toekomst van Brugge’ waarbij burgers worden uitgenodigd om mee te denken met het stadsbestuur.

‘Hoe kan een overheid weten of de inbreng van het middenveld correct is?’

Oververtegenwoordiging van blanke, hoogopgeleide middenklasse

Dit soort initiatieven zijn zeer waardevol en verdienen alle kansen. Maar er zijn ook bestuurlijke beperkingen. We weten immers dat bij burgerparticipatie het profiel van de blanke hogeropgeleide middenklasser van middelbare leeftijd oververtegenwoordigd is. In een samenleving die kampt met ongelijkheid en die steeds meer divers wordt, participeren bepaalde groepen die net veel baat zouden hebben bij meer inspraak misschien nog te weinig. En dreigt een overheid bepaalde stemmen dus te weinig te horen. Er is ook het risico dat de input die vele burgers via vele inspraakinitiatieven geven zeer gefragmenteerd is. Het organiseren van inspraak vergt met andere woorden ook een minimum aan organisatie en coördinatie. Een overheid moet immers een plan hebben om aan de slag te gaan met input vanuit de bevolking die soms tegenstrijdig kan zijn.

Hip democratisch vitaminesupplement

Bij een burgerbevraging aan het begin van de legislatuur kan de bevolking aangeven dat er meer groen in de stad moet komen. Maar tussendoor kunnen de bewoners van een bepaalde woonkern op een buurtvergadering aangeven dat er een groenperk moet gerooid worden omdat er meer parking nodig is.

Dan moet je als overheid op een bepaald moment toch knopen doorhakken, met het risico op ontgoochelde burgers ‘die zich ondanks hun inspanningen onvoldoende gehoord voelen’. Participatie en inspraak zijn zeer goed, maar overheden moeten de beperkingen ervan kennen, en vooral een duidelijke strategie hebben om de bovenstaande en andere drempels te kunnen omzeilen. Zo niet is burgerparticipatie niet veel meer is dan een (hip) democratisch vitaminesupplement.

‘Het gefabriceerde middenveld’

'Hoe kan een overheid weten of de inbreng van het middenveld correct is?'
© Belga

Toch worden deze vormen van burgerparticipatie dus steeds vaker als een waardig alternatief gezien voor inspraak via overleg met vertegenwoordigende organisaties. Een model dat nochtans heel effectief kan zijn, omdat de overheid een duidelijke gesprekspartner heeft, die kan en mag spreken namens een achterban. De vakbond spreekt namens de werknemers, de jeugdraad namens de lokale jeugdverenigingen. Dit is de ideale wereld. Dit inspraakmodel is echter onderhevig aan slijtage, getuige de toenemende kritiek: ‘het overlegmodel werkt niet meer’.

Een belangrijke reden is dat het opnemen van het dat ‘georganiseerde middenveld’ in het centrum van de besluitvorming tot grote verwevenheid met de overheid leidt. De Groep van 10 en de overheid proberen samen tot een beslissing te komen. De Amsterdamse politicoloog Willem Trommel noemt dit ‘het gefabriceerde middenveld’: het middenveld wordt deel van de overheid.

De vraag is echter: als dat middenveld te veel naar de overheid neigt, hoe kan dat middenveld dan nog kritisch standpunt innemen? En als die kritische houding vervaagt, leidt dat dan niet tot blindheid voor wat echt leeft aan standpunten in de samenleving?

Politieke context

Hart Boven Hard
Hart Boven Hard © BELGA

En, ultiem, hoe kan een overheid dan nog weten dat de inbreng van zo’n middenveld een correcte weergave is van wat er in de samenleving leeft? Een belangrijk deel van het Vlaamse middenveld lijkt dit te beseffen, en gaat opnieuw de activistischere toer op. Al heeft dat natuurlijk ook te maken met de politieke context die voor veel middenveldsorganisaties als bedreigend wordt ervaren. Initiatieven als ‘Hart boven Hard’ en een toenemend vakbondsverzet zijn daar voorbeelden van. Het moeizame sociale overleg is er een symptoom van.

Veelbelovend maar experimenteel

Hét toekomstige model om als overheid maatschappelijke inspraak te organiseren tekent zich op dit moment nog niet duidelijk af. De nieuwe vormen van burgerparticipatie zijn veelbelovend maar nog in de experimentele fase. En de oude vormen van georganiseerd overleg via vertegenwoordiging vanuit het middenveld lijden aan een aantal kwaaltjes.

We moeten echter niet kiezen tussen modellen, zoals sommigen ons voorhouden dat het ene model het andere kan vervangen. De manier waarop we in de toekomst onze democratie zullen organiseren zal inderdaad anders zijn, maar verwacht geen revoluties. Het model van de toekomst zal zich geleidelijk en continu ontwikkelen op de potgrond van bestaande systemen en modellen (georganiseerd overleg), aangevuld met nieuwere inzichten rond burgerbetrokkenheid (inspraak van individuele burgers).

En dat is goed, omdat beide modellen hun merites hebben. In het geval van het klassieke middenveldsoverleg gaat het om de meerwaarde van het beschaafd kunnen kanaliseren van verschillende standpunten over complexe maatschappelijke vraagstukken, en daar dan overleg over organiseren met vertegenwoordigers die mogen spreken namens een achterban. In het geval van nieuwe participatie-initiatieven gaat het om de waarde die we hechten aan de mogelijkheid dat individuele burgers via inspraak echt gaan meedenken met de overheid, en zo ook politiek mondiger kunnen worden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content