Het wonderlijke leven van kunstenaar Frank F. Castelyns, de engel van de Statiestraat

© Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

‘Iedereen was verliefd op hem’, zeggen zijn vrienden. Niemand leefde zoals hij. En niemand maakte kunst zoals Frank Castelyns. Vanaf volgende week staat die in het MuHKA. Dit is het leven van een verdronken vlinder.

Ze stapte die vrijdagochtend in 2016 naar voren en sprak haar vader een laatste keer toe. ‘Papa, er is de wereld een enorm talent afgenomen. Maar al bij al heb je geleefd zoals jij het wilde. Je was alleen bezig met wát jij wilde bereiken. Altijd. Ergens is dat een troost. Dag, papa.’

Een jaar later vertrok ze met een one-way ticket naar Mexico. Op 8 december, zijn sterfdatum, zat ze alleen op het strand van Tulum. Het werd vloed. In haar hoofdtelefoon hoorde ze Boudewijn de Groot zingen over een verdronken vlinder die ‘kon vliegen tot in de blauwe lucht. (…) Zo te sterven op het water met je vleugels van papier. Zomaar drijven na ’t vliegen in de wolken drijf je hier.’

Ze zag hem weer voor zich. Zijn lange haren, wapperend in de wind. Zijn eeuwige jeanshemd, pen en papier in de linkerzak.

Ze zag ook zijn fiets terug, waarmee hij elke dag door Antwerpen stapte. Aan zijn stuur hingen altijd plastic zakken met vuil dat hij op straat gevonden had: een stuk hout, een verroest blik, een verfrommeld sigarettenpakje. Talloze keren was ze met hem meegewandeld. En elke keer zei hij dan: ‘Saskia, we moeten terug. Ik heb spijt dat ik iets heb laten liggen.’

Papa, godverdomme, je ligt hier te sterven’, riep ze. ‘Hoe kan die zak met straatvuil nu zo belangrijk zijn?

‘Toen ben ik beginnen te huilen’, vertelt ze. Luid en tegen de golven op. Tot het weer eb werd in Tulum.

Ik heb Frank Castelyns leren kennen op zijn begrafenis in het crematorium van Schoonselhof. Zijn schoonbroer, Jan Bernheim, had me kort daarvoor een werk van hem getoond. Het was zo eigenzinnig dat ik me afvroeg waarom ik nooit eerder van de maker had gehoord.

Frank leefde ver weg van de media en de kunstwereld, zegt kunstenaar Guillaume Bijl. ‘En toch: iedereen die hem gekend heeft, vergeet hem nooit. Hij deed me altijd denken aan de jonge Terence Stamp. In Teorema van Pier Paolo Pasolini speelt Stamp een geheimzinnige, aantrekkelijke vreemdeling die op bezoek gaat bij een rijk gezin. Ze worden allemaal verliefd en beginnen een affaire met de man. Daarna blijven ze verweesd achter.’

Volgende week organiseert het MuHKA een kleine tentoonstelling met een selectie van zijn werk. Iets waar Castelyns zijn hele leven van gedroomd had. ‘Maar de toenmalige directie vond zijn werk niet breed genoeg’, zegt zijn dochter Saskia.

‘De kunstwereld kon Frank niet aan’, zegt curator Ulli Lindmayr. ‘Niet omgekeerd. Ooit hebben we een tentoonstelling georganiseerd aan de Jordaenskaai in Antwerpen. Frank had aan Julien Schoenaerts gevraagd om een paar van zijn gedichten voor te dragen. Schoenaerts zegde onmiddellijk toe, omdat hij ook wel zag hoe anders en uniek Frank was.’

Frank Castelyns was de oudste zoon van Felix Castelyns en Rosa Dralans, twee verzetslieden die tijdens de oorlog Joden hadden helpen verstoppen. De nazi’s smeten Felix in de bak, Rosa bleef zwanger achter. Nadat Frank op 4 november 1942 geboren werd, stuurde ze een foto naar de gevangenis. Iemand zette er een stempel op: ‘SS’. Ook na de oorlog bleef Frank een kind van het verzet. Hij rebelleerde al heel vroeg, zegt zijn zus Klaartje. Ze herinnert zich een vakantie met het gezin Castelyns in Italië. ‘Frank was de hele tijd stenen aan het verzamelen, want hij wilde geoloog worden. Eerst kleine, gekleurde solfersteentjes van de Solfatara, daarna grotere lavabrokken van de Etna en nog later blokken marmer van Carrara.’ De Peugeot 203 van de Castelynsen werd overladen. ‘Toen we de Gotthardpas wilden oversteken, viel onze auto stil: motor oververhit. Iedereen moest uitstappen. Papa was heel kwaad, maar mama verdedigde Frank.’

Met die studie geologie werd het uiteindelijk niets, met zijn studie fysica evenmin. En in de academie zagen ze hem ook niet lang. Frank ging zwerven door de straten van Corsica. Hij was even visser op de Middellandse Zee, maar leefde vooral van de liefde en de kunst: hij maakte modeltekeningen voor de kost. Platzak keerde hij terug naar Antwerpen, met een bloedmooi meisje aan zijn zijde. Ze gingen naar de musical Hair in Amsterdam, met zijn zus en schoonbroer. Het was 1969: de vlinder vloog hoog in de blauwe lucht, maar sjokte ook met plastic zakken door de straten van Antwerpen.

'Zijn objecten waren als maquettes voor ooit nog te realiseren grote sculpturen.'
‘Zijn objecten waren als maquettes voor ooit nog te realiseren grote sculpturen.’© Saskia Vanderstichele

Tien jaar later botste hij daar op Guillaume Bijl. ‘Ik kende Frank alleen van ziens, had horen zeggen dat hij een kunstenaar was. Hij zag er nog heel jong uit, met zijn lange haren, ook al was hij een late dertiger. Hij nam me mee naar een van zijn depots: dat stond vol met afval. Een verzamelaar was hij niet, hij zocht op straat naar dingen die hij kon gebruiken. Zoals een schilder die naar een schilderswinkel gaat om zijn materiaal te kopen. In kartonnen sinaasappeldozen maakte hij daar dan taferelen van, die hij barokke titels gaf.’

Bijl wist meteen: dit is grote kunst. ‘Wat Frank deed, deed niemand. Later zijn ook mensen als Thomas Hirschhorn met afval beginnen te werken, en in de jaren negentig werd de Trash Art populair. Terwijl Frank dat al twintig jaar eerder deed. “Je moet tentoonstellen”, zei ik hem. Maar een carrière of naam maken, dat was wel het laatste van zijn zorgen. In die dagen had ik een galerie, Ruimte Z in de Lovelingstraat in Borgerhout. Daar hebben we zijn eerste tentoonstelling georganiseerd.’

Na de tentoonstelling sjokte Frank verder met zijn plastic zakken. Hij liep tegen een hippiemeisje aan. Het was geen coup de foudre, maar het scheelde niet veel. Hij schreef haar ellenlange liefdesbrieven, zij raakte gefascineerd door de mysterieuze kunstenaar met zijn mooie lange haren. Een paar maanden later werden ze een koppel. ‘Het was grote liefde’, zegt Saskia. ‘Toch verdween hij soms dagenlang. Eerst aanvaardde mijn moeder dat: alles voor de kunst.’

Uit die turbulente liefde werd zij geboren: Saskia, genoemd naar de vrouw van Rembrandt. ‘Mijn geboortekaartjes waren polaroids van een werk van mijn vader. Dat kostte toen uiteraard tonnen geld. Toch kwam er helemaal geen bezoek naar de materniteit. Mijn mama vond dat wel heel vreemd. Terug thuis stond ons appartement stampvol met zakken – zelfs de douche. Ze wist niet waar ze met mij naartoe moest. In zijn jaszakken vond ze die polaroids… Hij had er geen afscheid van kunnen nemen en had ze nooit op de post gedaan.’

Het ging bergaf met hun relatie. ‘Mama is zelfs eens naar een psychiater geweest om over zijn hamsterdwang te praten. “Obsessief gedrag”, oordeelde die. Hij raadde haar aan om papiertjes vol te tekenen en die overal in het huis te leggen. Mijn vader moest daar dan afblijven. Toen ze hem dat vertelde, werd hij woest. Ze zijn uit elkaar gegaan. Pas op mijn zesde kwam er een bezoekregeling: mama kreeg de voogdij en elke zondag kwam hij me halen.’

Saskia kreeg zelfs het woord ‘papa’ niet over haar lippen. Ze noemde hem ‘psssst’, of ‘hey’. Hij nam haar mee naar de zoo. Naar het café, met zijn kunstenaarsvrienden. En één keer naar de Eiffeltoren. Veel indruk maakte hij daar niet mee: zijn dochter had alleen oog voor de ijskar die ernaast stond. ‘Saskia, godverdomme,’ riep hij, ‘wil je nu eens twee seconden naar die Eiffeltoren kijken?’

‘Dat was de enige keer dat ik mijn vader kwaad heb gezien. Omgekeerd ben ik vaak kwaad geweest op hem. Toen mijn cowboyklikkers verdwenen waren, bijvoorbeeld: van die dingen die je in je schoenen legt en die dan een klikgeluid maken. Suf heb ik mij daarnaar gezocht. En hij wist natuurlijk ook van niets. Op een dag vond ik ze terug in een van zijn kartonnen dozen.’

Saskia Castelyns. 'Overal waar mijn vader kwam, ontstonden nederzettingen.'
Saskia Castelyns. ‘Overal waar mijn vader kwam, ontstonden nederzettingen.’© Saskia Vanderstichele

Saskia begreep niets van zijn kunst. ‘Als ze mij op school vroegen wat mijn vader deed, zei ik: “Mijn papa is kunstenaar, maar…” Ik schaamde me daarvoor, wilde daar niet mee geassocieerd worden. Op tentoonstellingen verstopte ik me achter zijn dozen. Mijn vriendinnen zagen ooit eens een van zijn kunstwerken. “Hebben de kinderen van je nicht dat gemaakt?” vroegen ze.’

Toch begon ze hem langzaam ‘papa’ te noemen. Eerst nog schoorvoetend, later met overtuiging. ‘Hoe ouder ik werd, hoe meer ik op mijn vader begon te lijken. Als kind begon ik ook dingen op te rapen. Mijn moeder sloeg ze dan uit mijn handen. Later lachten we om dezelfde dingen. We hadden ook dezelfde liefde voor woorden: hij schreef gedichten, ik werd journaliste. Ook al was Het Laatste Nieuws zijn krant niet, hij las wel al mijn artikels. “Zeg Saskia,” zei hij dan, “die Boerentoren, gaan ze dat interne roest nu echt behandelen met elektriciteit?” Zoals altijd volgde er dan een absurde opmerking: “Och, dat ding gaat toch instorten.”‘

Maar in zijn ogen zag ze trots. ‘Alleen over zijn privéleven hebben we nooit tot op het bot gepraat. Pas na zijn dood heb ik ontdekt dat hij nog een vriendin had. We zagen elkaar vooral bij oma, waar hij vaak logeerde. Maar toch vroeg ik hem soms: “Papa, waar woon jij eigenlijk?”‘

‘Frank was een hobo, een rolling stone‘, zegt Guillaume Bijl. ‘Als hij geen slaapplaats voor de nacht had, ging hij in een voortuin liggen. Hij leefde misschien als een clochard, maar een weirdo was hij zeker niet: Frank was een heel intelligente man. In onze kunstenaarswereld zagen we hem nooit. Hij hing rond in de volkscafés van de Statiestraat. Frank had een onwaarschijnlijke aantrekkingskracht op vrouwen, ze werden allemaal verliefd op hem. Overal in de stad had hij lieven. Niet alleen jongere vrouwen, ook vrouwen van tachtig. Frank was een engel. Ze trakteerden hem – want hij had natuurlijk nooit een rotte frank. In ruil daarvoor beschermde hij hen. Ooit kwam hij met zo’n zatte bomma binnen in café De Kat. Ze moest overgeven – iedereen ergerde zich aan haar. Behalve Frank, hij verdedigde haar tegen de rest.’

Dat deed hij ook met zijn kunst. Hij leende nooit werk uit, want dat was een stuk van hem. Op tentoonstellingen kleefde hij stickers op werk dat hij niet wilde afgeven: VERKOCHT.

‘Nooit vergeet ik een tentoonstelling in Keulen’, zegt Bijl. ‘Hij had zijn dozen op twee meter hoogte gehangen. De bezoekers kregen een stijve nek. ‘”Wat gebeurt er, Frank?” vroeg ik. “Ik ben bang dat mensen er anders aan zullen komen”, antwoordde hij.’

‘Zijn kunst evolueerde ook niet’, vertelt kunstkenner en vriend Paul Ilegems. ‘Op het einde van zijn leven deed hij net hetzelfde als in de jaren zeventig. Frank was stijlvast. Zijn objecten waren als maquettes voor ooit nog te realiseren grote sculpturen.’ Die kwamen er nooit, maar toch had hij aanhangers: Ilegems gaf les over hem aan zijn studenten op de Academie. En op een tentoonstelling in het Oostenrijkse Graz vroeg een meisje om zijn handtekening. ‘Hij wist niet wat er gebeurde’, zegt Bijl. ‘Dat was zijn eerste internationale erkenning.’

Mijn vader was een heel zachtaardig man. Maar hij leefde in zijn eigen wereld

Saskia Castelyns

‘We hebben hem toen geholpen met een subsidieaanvraag. Ze werd toegekend, maar het geld kwam maar niet. Op het ministerie van Cultuur beweerden ze dat ze “het geld gestort hadden aan Frank Castelyns”. Bleek dat er nog een Frank Castelyns bestond: ook een goede kunstenaar, ook uit Antwerpen. Een correcte man, trouwens, die het geld direct heeft teruggestort.’

Met dat geld huurde Castelyns overal in de stad depots: in zijn hoogtijdagen had hij meer dan 4000 vierkante meter in Antwerpen. ‘Van boven tot onderen waren die ruimtes gevuld met straatvuil en kartonnen dozen’, zegt Bijl. ‘Je kon er zelfs niet binnen: eerst moest hij een paar dozen naar buiten halen. Zijn huisbazen waren daar niet gelukkig mee, zeker niet als hij ook nog eens de huur vergat te betalen. Al had hij zijn trucs. Frank was ook een uitstekend modeltekenaar. Hij hing dan tekeningen voor zijn dozen, zodat hij tegen de eigenaars kon zeggen: “Ik ben een artiest.”‘

Toen dat niet hielp, vocht hij voor zijn kunst: soms barricadeerde hij de deuren, dan weer vond hij een advocaat die pro Deo wilde pleiten in naam van de kunst. En zelfs als hij buitengezet werd, keek hij of het appartement niet te lang leeg bleef staan. ‘Een keer is hij zelfs teruggekeerd met zijn dozen, die huisbaas werd zot. Toch kon je niet kwaad zijn op Frank.’ Uiteindelijk sprong de Verbeke Foundation in de bres: ze bood hem een paar containers aan.

‘Mijn vader was een heel zachtaardig man’, zegt Saskia. ‘Maar hij leefde in zijn eigen wereld: hij zag niet dat hij anderen kwetste met zijn hamsterwoede. In de kunstwereld werd dat aangemoedigd, maar wij werden geconfronteerd met de andere kant. In het huis van oma en opa waren twee verdiepingen niet bereikbaar.’ Ooit gingen ze op reis. Toen ze te vroeg thuiskwamen, stond hun hele huis vol met dozen, ze konden zelfs niet meer binnen. Een paar dagen moesten ze in een caravan voor hun eigen huis logeren. ‘Mijn grootvader was in alle staten, maar mijn oma bleef zijn kunstenaarschap steunen. Eigenlijk heeft hij haar begraven tussen zijn rommel. Ze liet dat ook toe, omdat ze hem doodgraag zag. Die liefde was wederzijds. Na haar dood in 2012 begon het slechter met hem te gaan. Hij had zijn thuishaven niet meer, dat beetje structuur in zijn leven was weg.’ De vlinder vloog steeds minder hoog.

‘Op een tentoonstelling nam hij mij apart. “Ik denk dat er iets met mijn prostaat is”, zei hij. Uiteindelijk bleek er niets mis met zijn prostaat, maar ze ontdekten wel een vreemde vlek op zijn tong. Toen de dokter in het ziekenhuis het woord “tongkanker” uitsprak, verbleekte hij helemaal. “Ik heb nog zo veel te doen”, zei hij.’

‘Ik schrok toen ik hem terugzag’, zegt Bijl. ‘Eerst herkende ik hem zelfs niet. Door de chemo had hij zijn haren verloren: hij was kaal en klein geworden.’

Frank had een onwaarschijnlijke aantrekkingskracht op vrouwen, ze werden allemaal verliefd op hem

Guillaume Bijl

Na een jaar was de kanker weg. ‘Maar mijn vader was ook verdwenen’, zegt Saskia. ‘Hij kon niet meer slikken, zijn tong was verbrand. We hebben hem dan toch in een rust- en verzorgingstehuis gekregen. Ook daar begon hij te verzamelen, tot wanhoop van het personeel. Overal waar mijn vader kwam, ontstonden nederzettingen. Daarna is hij naar een OCMW-appartement gegaan. Mijn nicht en ik zijn dat nog gaan inrichten. We waren zo blij, dachten dat we hem eindelijk tot de orde bekeerd hadden. Maar drie weken later lag het weer vol. De thuisverpleegkundigen die hem kunstvoeding brachten, eisten dat hij opruimde. Dat wilde hij niet. Op den duur weigerde hij dat ze binnenkwamen, allemaal ter bescherming van zijn heiligdom. Hij ging liever dood tussen zijn spullen dan hulp te zoeken. Hij verzwakte en werd verscheidene keren afgevoerd naar het Middelheimziekenhuis. Een van de laatste keren kon hij nog snel een zak meegrissen.’

Saskia ging hem bezoeken in het Middelheim. Op het nachttafeltje lag Het Laatste Nieuws, opengeslagen op haar artikel. Zijn lange haren waren terug. En net als lang geleden, toen ze samen door de stad wandelden, had hij spijt dat hij iets had laten liggen. ‘Waar is die zak?’ vroeg hij de hele tijd. ‘Ik moet die zak hebben.’

‘Pa, godverdomme, je hebt een longontsteking’, antwoordde Saskia boos. ‘Je ligt hier te sterven. Hoe kan die zak nu zo belangrijk zijn?’

‘Dat was de laatste keer dat ik hem gezien heb.’ Een paar weken later organiseerde ze zijn begrafenis. Ze luisterde terug naar zijn songs: die ene over de verdronken vlinder, De zotte morgen van Zjef Vanuytsel en ook Mijn mansarde van Wannes Van de Velde. ‘Ik heb de wereld laten stoan en ‘k woon wâ dichter bij de maan oep mâân mansarde.’

‘Sommige mensen dachten dat ik gestorven was’, zegt Frank Castelyns. Maar die naamsverwarring was hij al gewoon. ‘Als iemand aan de telefoon naar mij vroeg, zei ik altijd: u weet toch dat er nog een tweede Frank Castelyns is? Ook op mijn of zijn tentoonstellingen waren mensen soms verbaasd. Ze kregen plots heel andere kunst te zien dan ze verwacht hadden.’

Aan een pseudoniem hebben de Castelynsen nooit gedacht. ‘We waren allebei al een paar jaar bezig toen we het ontdekt hebben. Het was te laat, dus hebben we ermee leren leven.’ De ene noemde zich dan maar Frank J.M.A. Castelyns, de andere Frank F. Castelyns.

Boezemvrienden waren ze niet, maar ze kwamen elkaar weleens tegen op een vernissage. ‘Dat waren altijd hartelijke ontmoetingen. Ooit heb ik zelfs een mooie tekening van hem en Saskia gekregen uit Zuid-Frankrijk.’ En straks gaat Frank Castelyns naar de vernissage van Frank Castelyns. Zijn naamgenoot zal er niet meer zijn, maar ‘ik ga vooral uit interesse. Ook al maakten we heel andere kunst, ik vond hem een goed kunstenaar.’

‘Eigenlijk ben ik heel trots op mijn vader’, zegt Saskia. ‘Ondanks alles, want tot na zijn dood hebben mensen de gevolgen gedragen van zijn levensstijl. Ook nu nog zijn ze zijn depots aan het leeghalen.’

Toen Saskia op een dag in 2016 langsging in zijn appartement sprong er uit zijn rommel plots een poes tevoorschijn. ‘Ze was compleet verwilderd, ik heb een uur nodig gehad om haar te vangen tussen al zijn prullen. Het was eigenlijk de kat van oma. Toen zij stierf, is het papa’s kat geworden.’ En nu is het haar poes. Ze heeft haar Marie-Antoinette gedoopt, omdat ze zo verschrikkelijk eigenwijs kan zijn. Een familietrek, geeft ze toe. ‘Saskia, godverdomme, kijk nu toch eens twee seconden naar die Eiffeltoren.’

Frank F. Castelyns, van 27/04 tot 20/05 in de Inbox-ruimte van het MuHKA, Antwerpen. Entree gratis. Info: www.muhka.be

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content