‘Het leger weet zelfs niet hoe groot het probleem van extremisme is’

‘In 1997 waarschuwde toenmalige defensieminster Jean-Pol Poncelet al voor de ‘bruine pest’ in de strijdkrachten, ofwel racisten en fascisten’, schrijft Roger Housen. ‘Bijna een kwarteeuw later zit het leger kennelijk opnieuw met de handen in het haar en lijkt het niet in staat om het probleem adequaat aan te pakken.’

De zaak van de ‘losgeslagen’ beroepsmilitair die een potentieel gewelddadige extremist blijkt te zijn, wijst op een reeds lange bezorgdheid over de aanwezigheid van extremisten binnen het leger. Reeds in 1997 waarschuwde toenmalige defensieminster Jean-Pol Poncelet voor de ‘bruine pest’ in de strijdkrachten, ofwel racisten en fascisten. Bijna een kwarteeuw later zit het leger kennelijk opnieuw met de handen in het haar en lijkt het niet in staat om het probleem adequaat aan te pakken.

In haar strijd tegen extremisme binnen de gelederen worstelt defensie vooreerst met het beantwoorden van een basisvraag: hoeveel zijn het er? Zijn het die ’30-tal extremisten’ waarover de baas van de militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst het had? Zijn het enkel de militairen die op de lijst van OCAD staan? Of zijn er nog anderen en hoeveel dan? Het valt te vrezen dat defensie niet de juiste omvang van het probleem kent. Het kan groter zijn dan wat het leger comfortabel voelt en toegeeft, maar mogelijk een stuk minder dan de media-aandacht eromheen lijkt te suggereren. De incidentie van de verschillende vormen van extremisme in de eenheden wordt nu eenmaal onvoldoende gedocumenteerd en niet centraal bijgehouden.

Het leger weet zelfs niet hoe groot het probleem van extremisme is.

Eén van de redenen voor het beperkte inzicht van het leger in het probleem is dat de huidige regels toestaan dat militairen lid worden van extremistische organisaties, zolang ze maar geen ‘actieve’ leden worden die bijvoorbeeld fondsen werven, rekruteren of deelnemen aan verboden activiteiten. Dit onderscheid is gebaseerd op de grondrechten waarvan iedere Belg geniet, doch het betekent wel dat aanhangers van extremistische groeperingen niet zelden onopgemerkt kunnen blijven.

Als mensen anoniem dingen posten in chatrooms en ze brengen ze niet naar de werkplek, kan je hen er moeilijk voor straffen. Veel mensen uiten radicale standpunten op sociale media; bij een aantal militairen is dit niet anders. Maar op de schietbaan of tijdens maneuvers laten ze die dingen niet echt zien. Dus wordt er ook niet naar gevraagd. Minder ernstige overtredingen, die kunnen resulteren in verbale berispingen of disciplinaire maatregelen, worden daarenboven afgehandeld door de lokale commandanten en hoeven niet gerapporteerd te worden via de hiërarchie.

Nog belangrijker is de moeilijkheid om een gemeenschappelijke definitie van extremisme vast te stellen die militaire commandanten kunnen gebruiken om dit fenomeen te detecteren. Dit is een uitdaging die nog vergroot wordt door het snel veranderend ecosysteem van extremistische groepen, symbolen en technologische toegang. Om tekenen van extremistische ideologie effectief te kunnen herkennen, zouden militaire chefs meer vertrouwd gemaakt moeten worden met relevante uiterlijke tekenen zoals vlaggen, patches of tatoeages. De oprichting van een militaire tatoeage- en symbolen database zou hierbij kunnen helpen. Iedereen weet wat een hakenkruis is, maar het valt te betwijfelen of iedereen weet wat Pepe is, de meme van de groene kikker die geassocieerd wordt met het blanke suprematie-gedachtengoed.

Een ander probleem is dat het inschatten van de dreiging niet zo evident is voor een eenheidscommandant. Extremisten doen immers niet zelden geheimzinnig over hun opvattingen. Daarnaast geldt als richtlijn bij defensie dat chefs hun personeelsleden, die lid zijn van ‘organisaties met een slechte of bedenkelijke reputatie’, moeten ‘sensibiliseren’. Er bestaat evenwel geen precieze definitie noch een lijst van dit soort organisaties.

De juridische uitdagingen om tot een adequate aanpak van extremisme te komen vormen een andere kwestie. Moeten militairen gestraft of uit het leger verwijderd worden louter op basis van hun overtuigingen? En kan dit wel grondwettelijk? Als je probeert gedachten en overtuigingen te criminaliseren, zal elke advocaat in dit land hier opspringen. We moeten dus goed nadenken en opletten wanneer we de kwestie van het beperken van grondwettelijke rechten en beschermingen aan de orde stellen.

We mogen dus niet in de val trappen van de gedachtenpolitie. Tijdens mijn commando van een gevechtseenheid vertelde ik aan mijn soldaten dat het niet gaat om je als individu te identificeren en evenmin om wat er tussen je oren zit. Maar dat het wel gaat om wat je doet met wat er tussen je oren zit. Het gaat om de omgangsvormen en het gedrag die geïnspireerd of beïnvloed zijn door een ideologie – in dit geval extremisme. Het gaat dus om de daden. En wanneer deze onwettig zijn, moet de militair in kwestie gestraft worden.

De politieke oproepen om streng op te treden tegen extremisme bij het leger zijn nu gelanceerd. Dat was het eenvoudige deel. Net zoals het een fluitje van een cent zal zijn om nieuwe procedures in plaats te stellen inzake de toegang tot wapens en munitie. Het moeilijke werk begint nadien: hoe al die grijze zones uitklaren inzake detectie, preventie en bestrijding van extremisme bij defensie, waarbij tegelijk de juiste balans bewaard wordt tussen grondwettelijke rechten en de dreiging die uitgaat van extremistische bewegingen die racistische, misogynistische en antidemocratische ideeën bepleiten. Al even moeilijk is de leiderschapskwestie: een commandant die je vertelt dat er geen probleem is, weet echt niet wat er in zijn eigen eenheid omgaat. Als militaire leiders deze problemen binnen de gelederen niet aanpakken, heb je dus nieuwe leiders nodig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content