Herman Van Rompuy huldigt dichter Gwy Mandelick: ‘Het woord bevrijdt, maar daarom is men niet vrij’
De voorzitter van de Europese Raad Herman Van Rompuy heeft in Gent het dichtbundel van Gwy Mandelinck gepresenteerd. Lees hier zijn volledige toespraak.
Het gebeurt niet elke dag dat de Voorzitter van de Europese Raad een dichtbundel van een Vlaamse dichter presenteert. Dat overkwam Gwy Mandelinck wel, op zaterdag 28 maart in de Gentse salons van het KANTL [Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal & Letterkunde]. Herman Van Rompuy onderbrak zijn drukke bezigheden om de nieuwe dichtbundel op een intimistische en tegelijk amicale wijze voor te stellen.
Die eer heeft Gwy Mandelinck te danken aan zijn oude, maar jeugdig blijvende vriendschap met Herman Van Rompuy. Ze is niet enkel ontstaan door zijn jaarlijks bezoek aan de Poëziezomer, maar door een innerlijk gevoel dat niet precies te noemen valt en door eenzelfde gevoel voor sociale betrokkenheid en de onmacht daar iets aan te doen, in welke positie men ook zit.
Het grote salon van KANTL zat afgeladen vol. Niet enkel met fans van de Europese president, maar vooral met mensen die Herman Van Rompuy wilden horen spreken over zijn vriendschap met de dichter en de nieuwe dichtbundel. Onder de aanwezigen onder meer Anton Korteweg, Jozef Deleu, Roland Jooris, Gaston Durnez, Luc Devoldere, Jooris van Hulle, Renaat Ramon, Piet Piryns, Paul Demets, Hugo Van Damme, Frank Willaert.
In het eerste deel “Buiten de grenzen” situeert Lotgenoten zich buiten Europa. Bij het schrijven werden vooral ervaringen met kunstenaars waarmee Gwy Mandelinck een kwart eeuw heeft samengewerkt aangebracht. Heel wat onder hen kwamen uit landen getekend en vertekend door oorlogen, stammentwisten, genocides. Maar ook een zeker mededogen neutraliseert die gruwel. De dichter stelt mijzelf op als lotgenoot. In het tweede deel “Binnen de grenzen” gaat het in hoofdzaak over een maatschappelijk discours: misbruik, fraude et cetera. Uiteindelijk wordt een spoor getrokken naar een verborgen “Paradise”, waar men wellicht nog nieuwe delfstof kan vinden.
In exclusiviteit voor Knack.be heeft Herman Van Rompuy zijn toespraak afgestaan:
‘Dames en heren,
Natuurlijk zal de culturele nalatenschap van Gwy Mandelinck ‘Watou’ zijn, de 28 afleveringen in het dorpje dat hij beroemd maakte. Maar Gwy is voor hemzelf in de eerste plaats een dichter. “Ik kom niet meer aan schrijven toe”, was zijn veelgehoorde klacht in de hoogdagen van de Poëziezomers. Nooit gebruikte hij een eigen vers om de beeldende kunsten te begeleiden. Dat is zo uitzonderlijk dat het moet vermeld worden.
Het promoten van de poëzie gedurende vele jaren is maar een van de vele – en wellicht één van de meest onschuldige – gevechten die Gwy met zichzelf leverde. Want ‘vechten met de engel’ is een deel van zijn wezen geworden. Het wringt, het krinkelt en winkelt, in het hoofd en het hart van de dichter. ‘Leven en dood – niet in de Ast – maar in zijn hoofd’. Een streuveliaanse weerborstel in gans zijn lijf.
Niemand zou dat vermoeden in de bibliothecaris van Poperinge of in de curator van het Hopmuseum in zijn Westhoek. Multatuli zou spreken van een ‘vat vol tegenstrijdigheden’. Gwy vecht tegen het onrecht niet alleen rondom hem maar in de wijde wereld. Hij heeft geen grote woorden als ‘maatschappelijk engagement’ nodig. Hij is een ‘lotgenoot’.
In zijn nieuwste bundel, Lotgenoten, gaat het over Afrika, over de hongersnood, de stammenoorlogen, de vluchtelingen, de kindsoldaten, de executies, het geweld tout court. Gwy was nooit in Afrika. Alles speelt zich af in zijn hoofd en hart. Hij hoort de verhalen van zijn dochter en interioriseert ze. Ze worden zijn verhalen. Hij was erbij. De woorden en zinnen dienen dan om dat te vatten, om het onbegrijpelijke te begrijpen. Een dichter probeert het ongrijpbare in woorden toch te grijpen, het onzichtbare zichtbaar te maken. Een onmogelijke opdracht, maar de dichter versaagt niet. Hoezeer het woord van Aafjes waar is : het onuitsprekelijke maakt ons eenzaam omdat wij het bij de naam niet noemen kunnen. Het nameloze maakt ons naamloos droef.
Maar door met woorden de nachtmerries te bestoken wordt de dichter minder eenzaam. Het woord bevrijdt. Daarom is men echter nog niet vrij.
Het is bekend dat Gwy wroet op de akker van zijn poëzie. Hij woelt de grond om, niet ordelijk of op het ritme van de seizoenen maar bij nacht en ontij. Tot de storm even gaat liggen in zijn hoofd. Het is al vaak gezegd dat Guido Haerynk, zoals de burgerlijke naam van de dichter luidt, het gezegde van Boilieu toepast : ‘Vingt fois sur le métier, remettez votre ouvrage. Polissez et repolissez’. Het perfectionisme van de onzekeren, degenen die vrezen te falen om de Sisyphus-taak te vervullen. De onzekerheid is een grote kracht ook al weegt ze op de schrijver. Ze zet hem aan te blijven zoeken. Wie blijft zoeken vindt ooit wel iets. Hoewel één van de titels van ‘Watou’ altijd was: Serendipiteit: vinden wat men nooit zoekt. Onrecht, onzekerheid. Maar er is nog meer. Gwy is ook een ‘dronken zoeker naar één zaligheid’ (J.C. Bloem). Naar de wereld van harmonie in de liefde thuis, in zijn gezin, met zijn kleinkinderen, in de vriendschap.
‘Paradise regained’ luidt het laatste vers in de bundel. Ergens moet men ademhalen en moet men de riemen laten rusten. Gwy is ook zoals de Benediktijnen een Godzoeker. Hoe ouder hij wordt hoe meer hij het spoor soms bijster is maar de verwachting en de hoop blijft dat hij aan het einde staat van onze lange weg om ons op te wachten. Niemand zei het beter dan Gerard Reve:
Dan denk ik, dat Gij liefde zijt, en eenzaam
En dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
Zoals ik U.
Geheel zijn leven – en Gwy is niet de enige met die queeste – trachten we iets te vatten van wat we zijn, wat we moeten doen op de akker van het leven, wat goed we moeten doen, wat leven en het leven is. In Overval, zijn 8ste bundel uit 1997, zegt hij ‘Ben ik te grijpen waar ik zit, een vreemdeling gelijk?’
Ik dacht aan Rimbaud. ‘Je est un autre’. Ik weet dat sommigen spreken dat we moeten Eén worden met iemand anders, dat het diepste streven van de mens is samen te vallen met iets of met iemand. Maar hoe kan dat als wij vreemdelingen voor onszelf blijven? Zelfs de God van de christenen was een drie-eenheid, volgens de wetten van de rede een contradictio in terminis. Wij zoeken te herstellen wat we bij de geboorte verloren : de navelstreng werd voorgoed doorgesneden en we moeten alleen verder. Bij de dood van onze ouders wordt dan nog ‘het dak boven ons hoofd weggenomen’ zoals je mij schreef toen mijn ouders kort na elkaar, nu tien jaar geleden, overleden. Vandaag vind ik mij meer dan ooit terug in wat je in 1997 schreef:
“Ik schrik bij elke spiegel van de vraag : Is dat mijn vader niet?”
Het is een vraag die ik me met de jaren steeds meer stel. Wij zullen er steeds meer op lijken tot de dag dat we onze vaders vervoegen in “in this undiscovered country from whose bourn no traveler returns (William Shakespeare, Hamlet).
Een dichter is alleen maar een dichter indien hij een grootmeester is van de taal. Indien hij de woorden vindt, uitvindt, schikt, rangschikt. Weinig werkwoorden. Veel staccato: de noten moeten los van elkaar gespeeld worden, zoals de woorden één na één moeten gelezen worden. Soms eindigt het vers op een orgelpunt, een samenvatting, één woord : luchtbagage, een halsgerecht, schuurpapier, een pluk van haar. Meestal laat het de lezer wat ontredderd achter.
Gwy draait in de beeldspraak soms de rollen om zodat de werkelijkheid ‘surrealistischer’ wordt : ‘Kettingen gepolst’, ‘zand schuurt ketelzwarte handen’, ‘ze laten vingers op de mond verzwijgen’.
Of de speling met woorden, soms zelfs de gruwelijke woordspeling: ‘Een jukbeen aan de kaak gesteld. Een halsgerecht’. Of ‘Boven de drenkelingen luchtbellen, het vlies doorzichtig. Adembenemend’. Ook in vroeger werk vind je dat terug, bijv. in Overval, over een strijkplank: ‘Een pijnbank is die plank, je zet mij naar je hand’.
Maar te midden van de tragiek soms, zie ik Gwy ironisch lachen. Hij heeft het woord, de paradox gevonden.
Gwy is een Vlaming, een West-Vlaming verbonden met zijn streek, in de grote traditie van Gezelle (de allergrootste volgens Gwy), van Streuvels. Wonend in de Westhoek maar die hij te vereenzaamd vond in de lange winters. Zoals die andere vriend Anton Van Wilderode ademt hij zijn eigen aarde of zoals Hugo Claus zei over zijn provincie: ‘Ik leen uw lucht in mijn woorden’. We zijn vreemdelingen voor onszelf maar we moeten ergens thuis zijn. Gwy is geen reiziger. Hij is meer ‘le voyageur intérieur’. Iedereen is van ergens’ schreef Jooris Van Hulle over 25 auteurs in West-Vlaanderen.
Gwy, ik besluit. Voor jezelf ben je eerst een dichter. Ik zei het, maar voor mij ben je de man van Agnes. Ben je de vriend die ons samenbracht op die pastorie aan de rand van het land en van het veld waar we elk jaar op bedevaart gingen, met de ‘ervaren gids’ maar vooral met de gepassioneerde gids die bij elke tocht als een vroedvrouw zijn kind, zijn Watou bovenhaalde. Ik dronk alleen hommelbier in het Hommelhof en daarna haast nooit meer. Voor mij ben je de vriend van Jan Hoet, van Gerrit Komrij, van Hugo Claus en zoveel anderen die verdwenen zijn, maar ook van onze groep die voor altijd verbonden zal zijn aan Watou ook zonder Watou.
Gwy, blijf in de grond woelen, haal de aren eruit, hou ze in de lucht, open de bolsters van de kaft van je bundel. Laat ons meereizen, mee strompelen, mee ploeteren, mee waden door de wildernis van onze wereld.’
Aldus sprak Herman Van Rompuy, Voorzitter van de Europese Raad, in de wandelgangen van de media President van de Verenigde Staten van Europa.
Lotgenoten – Gwy Mandelinck – Arbeiderspers, Amsterdam – ISBN 9 789029589031 – 16,95 euro.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier