‘Zorg dat u altijd aan uw portie lichamelijkheid kunt geraken’

Het mag een wonder heten dat de combinatie van handschuwheid, mondmaskerdracht en ontsmettingsdwang niet geleid heeft tot een algemene angstpsychose voor de ‘ander’, schrijft Jan-Willem Geerinck van denktank Liberales.

Zo’n vijf jaar geleden besloot ik dat ik genoeg had van het kussen van mannen bij wijze van begroeting. Ik voelde me er niet langer comfortabel bij en zei vanaf toen – als een man zijn kaak naar mij toehield – ‘excuseer, ik doe dat niet meer.’ Vervolgens stak ik grootmoedig mijn gestrekte hand uit. Dat handen schudden vond ik veel prettiger.

Wij waren er als tieners mee begonnen, met elkaar op de wang te kussen. We aapten geloof ik de Fransen na, die mekaar – dat zagen wij tijdens onze vakanties aan de Middellandse Zee – allemaal kusten, zelfs vier kussen. Wij vonden dat cool en wereldwijs. Vooral intellectuelen deden het, jongens uit de arbeidersmilieus waren er minder vatbaar voor, zo leek het toch.

Ik moest eraan denken toen ik in De Morgen las hoe een opiniemaker hoopte dat het handen schudden na corona niet meer zou terugkeren. ‘Zo ongemakkelijk!’ riep zij uit. Ze hoopte dat de beleefdheidsregels voorgoed veranderd waren zodat ze niemands uitgestoken hand nog hoefde te weigeren.

Handen schudden is in Europa niet verplicht, maar wordt door het overgrote deel van de bevolking wel als sociaal wenselijk beschouwd. Maar is dat nog werkelijk zo? Zal dat na het coronavirus nog steeds zo zijn? Zelf schud ik vandaag niet zo makkelijk meer handen, ook niet nu ik tweemaal gevaccineerd ben en het virus allicht over zijn hoogtepunt heen is.

Zo’n veertien maanden aan een stuk leerde ik mezelf af handen te schudden. Dat was in het begin écht mezelf corrigeren, tot zelfs een reeds uitgestoken hand weer intrekken en alsnog in plaats daarvan de elleboog aanreiken – ik wil maar zeggen: dat ging allemaal niet van een leien dakje. En dat soort nieuwe gewoontes leer je vervolgens niet zomaar af, ze blijven hangen. Nog steeds steek ik sneller mijn elleboog uit dan een hand.

Nochtans hield ik echt van de handdruk en doe ik dat nog steeds. Die ander aanraken. Voelen welk vlees ik in de kuip heb. Nat of droog. Stevig of slap (bij sommige handen lijkt het alsof de gever een vodje in je hand legt). Lang of kort schudden. Grote handen of kleine. Ik vergewiste me telkens op fysieke wijze van de echtheid en waarachtigheid van de ‘ander’, van zijn mentale en fysieke conditie.

Die ‘ander’, die je ook altijd besnuffelt, laat ons eerlijk zijn. Dat besnuffelen valt niet altijd op, maar wordt wel onmiddellijk duidelijk als het om kwalijke geuren gaat. Zweet. Onwelriekende adem. Vooral dat. Het mondkapje is in deze zowel een vloek als een zegen. Het scheidt je af van zowel de lekkere als de kwalijke geuren van de olfactorische wereld. Collega’s van wie je wist dat ze onprettig uit de mond roken, kunnen hun luchtjes niet langer meer verspreiden, daar zorgt hun mondmasker voor. En ook het jouwe speelt een grote rol. Er is een dubbele fysieke barrière tussen jou en de dampende ander. Op het hoogtepunt van de epidemie stond buitenkomen vooral gelijk aan je eigen zoete adem ruiken.

Men heeft op deze manier in de openbare ruimte steeds minder contact met de buitenwereld en de ‘ander’ en daar komt als laatste factor het ontsmettingsritueel bij, nog het meest uitgesproken op het moment dat je een winkelkarretje neemt en uitgenodigd wordt om middels doek en gel de laatste sporen van die potentieel giftige ‘ander’ te wissen.

Zorg dat u altijd aan uw portie lichamelijkheid kunt geraken.

Het mag een wonder heten dat die combinatie van handschuwheid, mondmaskerdracht en ontsmettingsdwang niet geleid heeft tot een algemene angstpsychose voor de ‘ander’. Tegelijkertijd sluit het ook verbazingwekkend nauw aan bij de #MeToo-beweging, die zich aan het begin van deze eeuw eerst sluimerend verzette tegen een klimaat van mannelijke seksuele intimidatie, om vervolgens in 2017 brutaal door de poriën van de wereld als een overrijpe steenpuist open te barsten. Zullen dit soort zaken zich in een anderhalvemetersamenleving nog zo snel voordoen?

En hoe moesten mensen die single waren omgaan met dit nieuwe lichaams- en vleesonvriendelijke klimaat? Hoe slaagden zij erin hun huidhonger stillen? Hun dansdwang, knal- en muildrang te bevredigen? Het nieuw potentieel knuffelcontact kon men niet langer meer op café ontmoeten maar moest men best in een park treffen waar beiden prospecten gemondmaskerd en netjes op anderhalve meter afstand, elkaar metaforisch moesten besnuffelen.

De teloorgang van lichamelijkheid uitte zich niet alleen op die terreinen. Het fysieke winkelen in bakstenen koopparadijzen was al sinds het ontstaan van het internet in 2000 op zijn retour, en werd door de maandenlange verplichte sluiting van winkels alleen maar versneld. Dat levert taferelen op van desolate binnensteden waar alleen de meest populaire winkelstraten niet met leegstand te kampen hebben.

Brengt dit alles ons niet steeds dichter bij een wereld, zo treffend beschreven door Slavoj Zizek in zijn boekje Pandemic! van 2020:

’thuisblijven, werken op onze computers, communiceren via videoconferenties, sporten op een hometrainer in een hoek van ons thuiskantoor, af en toe masturberen voor een scherm met hardcore seks, eten halen bij een afhaalrestaurant en nooit meer andere mensen in levende lijve ontmoeten.’

Wordt dit onze terra nova?

Dat zal toch van onszelf afhangen en van de jongeren die vrolijk fluitend richting het midden van de 21ste eeuw marcheren. De geboortecijfers dalen al even en ze dalen nog steeds. Als antinatalist met een hart voor het groene gedachtengoed kan ik daar alleen maar blij om zijn. Als mens die de vreugde van een gezin kent, kan ik dat alleen maar betreuren. Want de mens, in wezen gewoon een sociaal dier, is tijdens de coronacrisis – slechts een oogknippering in de loop der geschiedenis – niet wezenlijk veranderd. Wat hij verlangt is fysiek contact en wat hij door coronamaatregelen heeft moet ontberen zal hij op andere manieren proberen goed te maken, tenminste ik hoop het voor hem. En daarom wil ik hem graag het volgende influisteren:

U weet, beste 21ste-eeuwse postcorona-mens, wat de Fransen zeggen. Ze zeggen ‘plus ça change, plus c’est la même chose‘ – hoe meer er verandert, hoe meer alles bij het oude blijft. Welnu, zorg goed voor uzelf en zorg dat u altijd aan uw portie lichamelijkheid kunt geraken, zowel in pre-, inter- en post-coronatijden.

Zelf heb ik me voorgenomen om weer wat vaker handen te schudden. U bent gewaarschuwd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content