Vragen over donorconceptie: ‘In onze cultuur gaan we er nu eenmaal van uit dat kinderen op hun ouders lijken’

© istock

Je gezin vormen met de hulp van een eicel-, sperma- of embryodonor gaat vaak gepaard met vragen en twijfels. Handvatten om daarmee om te gaan vind je in een boek van psychologe-seksuologe Astrid Indekeu.

Sommige lesbische koppels, alleenstaande vrouwen en heteroseksuele koppels met vruchtbaarheidsproblemen of een erfelijke belasting kiezen voor donorconceptie om hun kinderwens te vervullen. Zij maken gebruik van zaadcellen, eicellen of embryo’s van een donor. De meeste wensouders in ons land doen een beroep op een anonieme donor. Maar de Belgische wet laat ook toe een ‘niet-anonieme’ of ‘gekende’ donor – dus bijvoorbeeld een vriend(in) of familielid – in te schakelen.

Donorconceptie kent niet één verhaal, maar omvat een scala aan ervaringen

Identificeerbare donoren zijn niet toegelaten. Dat zijn donoren die op het conceptiemoment anoniem zijn voor de wensouders, maar later door hun nakomelingen wel getraceerd kunnen worden via een onafhankelijke instantie (zoals in Nederland) of de fertiliteitskliniek (zoals in Zweden). Momenteel liggen in ons land wel wetsvoorstellen op tafel om de donoranonimiteit op te heffen. “Want willen weten van wie je afstamt, is een heel normale en universele behoefte, die losstaat van de liefde die een kind voor zijn opvoedende ouders voelt”, klinkt het pleidooi vanuit de Vlaamse vzw Donorkind. Maar laat dat ‘losstaan’ nu net een van de twijfels zijn waarmee sommige opvoedende ouders worstelen.

Deze en andere veelvoorkomende twijfels en vragen van (wens)ouders komen aan bod in het boek Anders en toch gewoon. Families na donorconceptie.

Niet één verhaal

De auteur van het boek, psychologe-seksuologe Astrid Indekeu, baseerde zich onder meer op de honderden interviews die ze tijdens haar doctoraatsonderzoek bij Belgische gezinnen na donorconceptie afnam. In haar boek presenteert ze ervaringen van bevraagden, aangevuld met bevindingen uit (inter) nationaal onderzoek.

Donorconceptie kent niet één verhaal, maar omvat een scala aan ervaringen, zo blijkt uit de vele getuigenissen in het boek. Het boek biedt dan ook ongetwijfeld (h)erkenning aan vele mensen in gelijksoortige situaties. Tegelijk reikt het handvatten aan om ongemakkelijke gevoelens en emoties te plaatsen en moeilijke beslissingen te nemen, en dit vanaf de zwangerschapswens van een koppel tot het gezin zich vormt en het kind volwassen is. Het boek heeft zo aandacht voor alle levensloopfasen van het gezin, dat ook nog eens deel uitmaakt van een familie en de samenleving.

Hoe donorkinderen alles ervaren, is wereldwijd nog maar weinig (wetenschappelijk) onderzocht en komt ook in het boek slechts beperkt aan bod. De auteur neemt het wel mee in haar huidig onderzoek.

Als twee druppels

Waar (wens)ouders het vooral moeilijk mee kunnen hebben, hangt enigszins samen met de fase waarin het (toekomstige) gezin zich bevindt. Zo speelt in afwachting van de geboorte bij velen sterk de vraag hoe de baby er zal uitzien. “In onze cultuur gaan we er nu eenmaal van uit dat kinderen op hun ouders lijken”, verduidelijkt Indekeu. “Fertiliteitsklinieken proberen daar uiteraard rekening mee te houden. Maar berichten in de media over een tekort aan eicel- en embryodonoren doen natuurlijk wel vragen rijzen over de mogelijkheid tot matchen. Bij matching wordt in de eerste plaats gekeken naar de bloedgroep en de resusfactor van de wensouders, en verder naar hun oogkleur, haarkleur en lengte.”

Bij de geboorte zijn fysieke verschillen tussen ouder en kind nog niet altijd duidelijk merkbaar. Maar naarmate het kind opgroeit, kunnen ze hoe langer hoe meer opvallen en komen er eventueel uitgesproken verschillen in persoonlijkheidskenmerken bij. “Ouders die de donorconceptie willen geheimhouden, hebben vaak het gevoel dat ze voorgoed op hun hoede moeten zijn bij eventuele opmerkingen van de omgeving”, zegt Indekeu. “En dat kan zwaar gaan wegen.”

Andere ouders vertellen hun omgeving meteen van bij de zwangerschap over de donorconceptie. Zij kunnen in die spannende periode vaak op veel steun rekenen. Maar eenmaal de baby is geboren, lijkt iedereen het thema donorconceptie uit de weg te gaan, zo geven sommige ouders aan. Op kraamvisite wordt er bijvoorbeeld doelbewust niets meer over gezegd.

“Begrijpelijk”, zegt Indekeu. “Maar veel ouders zouden het naar eigen zeggen fijner hebben gevonden als mensen er nog eens voorzichtig op terugkwamen, met vragen als ‘Hoe voelt het, nu het kind er is?’ Het is een teken van erkenning voor de afgelegde weg, en het kan een gelegenheid zijn voor de ouders om te praten over wat ze allemaal doormaken. Het kan deugd doen om behalve vreugde-gevoelens vanwege de geboorte ook moeilijke gevoelens te delen, zoals gevoelens van spijt omdat een spontane zwangerschap er niet in zat.”

Vertellen en praten

Of ze het kind, dat genetisch gezien niet van hen beiden is, wel graag zullen zien, is een andere hamvraag van veel (wens)ouders na donorconceptie. “Die vertwijfeling duurt gelukkig meestal maar tot bij de geboorte”, vertelt Indekeu. “Want de intuïtieve reacties van dat moment – de emoties, de tranen – zijn voor veel ouders het bewijs dat het wel goed zit.”

Onderzoek geeft aan dat je je verhaal het best start nog voor je kind 5 jaar oud is

Astrid Indekeu

De vraag of hun kind ook hén graag zal zien, blijft vaak wat langer spelen. “Tot het kind oud genoeg is om duidelijk affectie en gehechtheid te tonen en de ouders er alle vertrouwen in krijgen dat ze samen een stevige band kunnen ontwikkelen”, vertelt Indekeu. “Vanuit onderzoek zijn er overigens geen aanwijzingen dat de emotionele betrokkenheid tussen ouders en donorkinderen anders is dan tussen ouders en genetisch eigen kinderen.”

‘Maar zal onze stevige ouder-kindband wel standhouden als ik mijn kind over de donorconceptie vertel’, is een volgende prangende vraag waarmee veel ouders worstelen. ‘En heeft mijn kind er überhaupt baat bij dat ik het hem vertel?’ Ja, luidt het antwoord vanuit onderzoek in binnen- en buitenland op die laatste vraag. En wel omdat het het kind helpt bij zijn identiteitsvorming. Maar ook omdat zijn zelfwaarde-gevoel en vertrouwen in zijn ouders een flinke deuk oploopt als hij het nieuws – ongewild en onvoorbereid – van anderen moet vernemen. Zoals van een loslippig familielid dat je in vertrouwen hebt genomen.

Maar hoe vertel je het dan, en op welke leeftijd? “Onderzoek geeft aan dat je je verhaal het best start nog voor je kind 5 jaar oud is”, vertelt Indekeu. “Om dan je verhaal in de jaren die volgen ‘laagjesgewijs’ op te bouwen – aangepast aan de leeftijd, het bevattingsvermogen en de eigen vragen en reacties van het kind.”

Tal van mooie boeken kunnen ouders daarbij op weg helpen. Zoals het boek van de Nederlandse stichting FIOM, Beginnen bij het begin (2015), dat gebaseerd is op de boekjes Telling & Talking van het Britse Donor Conception Network. (An Swerts)

Info voor lotgenoten:

www.donorfamilies.be

www.eicelacceptatie.be

www.donorkind.be

www.donorkinderen.com

cavaria.be/verenigingen/tkwadraat

www.deverdwaaldeooievaar.be.

Het boek Anders en toch gewoon. Families na donorconceptie van psychologe-seksuologe Astrid Indekeu is een must-read voor (wens)ouders en donorkinderen en al wie met hen privé, professioneel of beleidsmatig in contact komt. Het breekt ook een lans om als maatschappij met open vizier naar dit nieuwe type gezinsvorm te kijken.

Astrid Indekeu, Anders en toch gewoon. Families na donorconceptie. LannooCampus, 2016, 184 blz., 24,99 euro, ISBN 9789401432887.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content