Knack onderzoekt: 10 redacteurs eten maand lang geen fabrieksvoeding

Redacteurs Lotte Philipsen, Eva Kestemont, Kamiel Vermeylen en Trui Engels temidden van niet bewerkt voedsel. © Rebecca Fertinel
Tex Van berlaer
Tex Van berlaer Journalist Knack

Wat gebeurt er als je een maand lang geen bewerkte producten uit de supermarkt eet? Tien van onze journalisten deden de test. ´De resultaten van ons bloedonderzoek waren opmerkelijk´, zegt Knack Weekend-journalist Eva Kestemont.

Het begon jaren geleden als een ideetje van Knack Weekend-journalisten Eva Kestemont en Lotte Philipsen. Wat als ze een bepaalde periode alleen vers gemaakt voedsel zouden eten, en alle voedingswaren zouden afzweren die van fabrieken komen? Dat leidde dit jaar tot een experiment waarin journalisten van Knack Weekend en Knack een maand lang geen fabrieksvoeding aten.

Eerst en vooral: wat is fabrieksvoeding?

Eva Kestemont: We hebben ons grotendeels gebaseerd op de internationaal gebruikte NOVA-classificatie voor voedselbewerking. Die deelt onze voeding op in vier categorieën en wij focusten op de eerste twee: pure ingrediënten zoals groente en fruit en licht bewerkt voedsel zoals boter. In de derde categorie wordt het al wat moeilijker, want daar hoort bijvoorbeeld brood bij. Dat stonden we wel toe, maar alleen als het op een verantwoorde manier werd bereid – meestal kwam het neer op zuurdesembrood. De vierde categorie is duidelijk: dat zijn chips, chocolade, koekjes uit de supermarkt, kant-en-klare maaltijden, frisdrank. Kortom, alles wat je niet zelf maakt. Die categorie bezorgde de deelnemers trouwens heel wat aha-ervaringen.

Waarom?

Kestemont: Denk aan gepelde garnalen. Schaaldieren zijn enorm bederfelijk – daarom kopen we kreeften wanneer ze nog leven. Maar garnalen in de winkel zijn al snel enkele weken oud. Er wordt dus een heleboel aan toegevoegd zodat ze niet zouden bederven.

‘Ook ‘gezonde’ producten zoals een potje hummus zijn ultrabewerkt.’

Ook ‘gezonde’ producten zoals een potje hummus zijn ultrabewerkt. Dat geldt ook voor kindervoeding en poedermelk. Om ons niet te laten verrassen, hebben we in restaurants telkens naar de oorsprong van producten gevraagd.

Met andere woorden: jullie waren lastige klanten.

Kestemont: (lacht) Een beetje. Maar restaurants die zich omringen met goed eten vinden dat net tof wanneer klanten geïnteresseerd zijn. Wanneer een ober geërgerd op je vragen reageert, is dat een teken aan de wand over de manier waarop ze naar voedsel kijken. In mijn buurt was net een gloednieuwe zuurdesembakker geopend. Ik kreeg meteen een goede connectie met de uitbaters, want kleine producenten vinden het zalig wanneer je vragen stelt en hun eten waardeert.

Veel ambachtelijke producten kopen en goedkope snacks laten staan: dat klinkt als een aanslag op de portefeuille?

Kestemont: Het financiële aspect was inderdaad een bekommernis van een aantal deelnemers. Maar uiteindelijk blijkt dat de meeste mensen ongeveer evenveel geld hebben gespendeerd als gewoonlijk. Zo zijn de producten inderdaad duurder – Coca-Cola is goedkoper dan ambachtelijke frisdrank – maar dat werd gecompenseerd door andere besparingen. Zo ben je sneller voldaan met enkele sneden zuurdesembrood, terwijl je na een volledig supermarktbrood nog honger hebt. Ook ben je minder snel geneigd eten weg te gooien als je het zelf hebt bereid. Bovendien bestelden we minder takeaway.

‘Aan gepelde garnalen wordt een heleboel toegevoegd zodat ze niet zouden bederven.’

Maar wie heeft tijd om fabrieksvoeding volledig te weren en alles zelf te maken, zeker met een voltijdse job en kinderen?

Kestemont: Je kunt er niet omheen: het is veel tijdsintensiever. Maar dat werd opgevangen door het groepsgebeuren. Via een groepje op WhatsApp wisselden we tips en recepten uit, of toonden we onze gerechten. En we deelden ook. Wanneer je hummus maakt, kun je evengoed een halve kilo bereiden. Daarvan kun je een deel ruilen voor zelfgemaakte limonade. Dat brengt ons terug naar de fond van eten: het brengt mensen samen. Dat is hoe het vroeger gebeurde: één iemand in de straat bakte het brood, de andere maakte soep, en nog iemand anders stookte de jenever. Vroeger was eten een veel gemeenschappelijker gebeuren.

Wat waren de fysieke resultaten van het experiment?

Kestemont: We werden begeleid door een huisarts en door het Gentse Leadlife, een start-up van dokter Servaas Bingé. Zij onderzochten voor en na het experiment ons gewicht, bloed, urine, bloeddruk en buikomtrek. Na een maand bleek dat alle deelnemers gewicht hadden verloren. Maar belangrijker: dat gewichtsverlies situeerde zich grotendeels in het vet rond de buik. En dat is het vet dat het risico doet toenemen op hart- en vaatziekten, maar ook op diabetes.

Wat is de verklaring voor dat gewichtsverlies?

Kestemont: Eerst en vooral zijn de verloren kilo’s een neveneffect van het experiment, niet de hoofdreden. Ik heb bijvoorbeeld veel taart gegeten – maar dan wel zelfgemaakt. Ook alcoholische dranken, zoals natuurwijn, waren toegestaan. Onderweg deden we wel minder impulsaankopen, want in treinstations is alles bewerkt. Bovendien had niet iedereen evenveel tijd. Wie een koekje wilde eten, moest het zelf maken. Daardoor werd zo’n snack al gauw vervangen door een appel of noten.

‘Wie een koekje wilde eten, moest het zelf maken.’

In fabrieksvoedsel zit iets waardoor je blijft eten. En dan is er ook glucose-fructosestroop, die in waanzinnig veel producten zit. Die is gemaakt van tarwe of maïs en is goedkoper dan suiker. Het product is niet zomaar te koop, dus kookten we er ook niet mee. Activisten in de Verenigde Staten wijzen naar glucose-fructosestroop als dé oorzaak van de obesitasepidemie.

Hunkerden de deelnemers naar hun oude levenswijze?

Kestemont: De meesten niet. Ter illustratie: om het einde van het experiment te vieren, trokken we met een aantal mensen naar de frituur. Achteraf gaven velen toe dat het hen eigenlijk niet had gesmaakt. (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content