‘Verschil tussen verouderen en sterven is één van de grote vragen die de wetenschap nog moet beantwoorden’

‘Een véél langer leven is niet voor morgen, maar wetenschappelijke vooruitgang is de motor die de gemiddelde levensverwachting gestaag blijft doen stijgen’, schrijft Liesbet Temmerman voor de Universiteit Van Vlaanderen.

Vanaf wanneer is men oud? Tegenwoordig bevind ik me in een leeftijdsklasse waarvoor het oordeel sterk afhangt van de leeftijd van de bevraagde. Voor kinderen ligt twintig op een zucht van vijftig; gepensioneerden, daarentegen, beschikken gemiddeld over een halve huisraad wiens productiedatum mijn hele bestaan voorafgaat. Zoals de bulk van de hedendaagse bevolking, ben ik dus tegelijk jong en oud.

Het leven op die wip tussen jong en oud is best aangenaam, maar blijft eenrichtingsverkeer naar ontegensprekelijk ‘oud’. Omdat ik me professioneel specialiseer in de biogerontologie – dat is het vakgebied dat de biologie van het gezond verouderen poogt te begrijpen – word ik al eens uitgenodigd om te spreken voor een eerder oud publiek. Als jonge onderzoeker sta ik dan voor een amalgaam van senioren, een spiegel van alle mogelijke verouderingstrajecten die ik zou kunnen afleggen. Wat ik daar al snel bij leerde: oude mensen worden niet graag oud genoemd. Hoewel ‘oud’ feitelijk correct is, kan ik hen die ontkenning niet kwalijk nemen: voor een wetenschapper is verouderen per definitie slecht.

Verschil tussen verouderen en sterven is één van de grote vragen die de wetenschap nog moet beantwoorden.

De wetenschappelijke definitie van verouderen stelt dat het een biologisch geregeld, gradueel proces is, dat leidt tot stelselmatige aftakeling. Biologisch-gedefinieerd verouderen ontneemt onze senioren dus alle waardevolle bijdragen en levenservaring die met menselijk verouderen gepaard gaan. Waar menselijk verouderen respect afdwingt dankzij jarenlange inzet, opbouw van ervaring, doorgeven van unieke kennis en levenswijsheid; veegt biologisch verouderen dit alles van tafel, om ouderen te reduceren tot krakkemikkige versies van hun jongere zelf.

Biologisch verouderen is de grootste risicofactor voor een brede waaier aan de zogenaamde ‘ouderdomsgerelateerde aandoeningen’, waaronder verschillende kankers, dementies, hart- en vaatziekten, suikerziekte, en neurodegeneratieve aandoeningen vallen. Met de vergrijzing van de maatschappij wordt het aandeel van de bevolking dat buitenproportioneel lijdt aan biologisch verouderen steeds zichtbaarder, en lijkt het menselijk verouderen steeds meer gelijkgesteld te worden aan biologisch-gedefinieerd verouderen. Geen wonder dat al die tachtig-plussers bij hoog en bij laag beweren dat zij nog jong zijn.

De focus op het negatieve is wetenschappelijk gezien nochtans erg logisch, omdat de biologische processen die verouderen in de hand werken, niet identiek zijn aan dewelke de opbouw van ervaring toestaan. In de voorbije decennia is enorme vooruitgang geboekt in het verouderingsonderzoek. Het is intussen niet alleen mogelijk om veroudering bij proefdieren te vertragen, maar in sommige gevallen zelfs ook in grote mate terug te draaien. Het is aannemelijk dat we de eerste medische interventies die ongezond menselijk verouderen tegenwerken, in de komende jaren mogen verwachten. Deze bevindingen zijn natuurlijk reden tot enorm enthousiasme, al moeten er enkele kanttekeningen gemaakt worden bij de vertaalslag van die wetenschappelijke vooruitgang naar het brede publiek.

Omwille van de aantrekkingskracht van de ‘graal van het eeuwig leven’, trekt het vakgebied der biogerontologie ook een kleurrijke collectie pseudowetenschappers aan. Dat maakt het minder eenvoudig om de betrouwbaarheid van beschikbare kennis correct te navigeren. Bovendien doet het enthousiasme van leken of journalisten er dikwijls een onrealistisch schepje potentieel bovenop. Zo kan ik bijvoorbeeld niet anders dan fronsen wanneer studies over supereeuwlingen (dat zijn mensen die meer dan 110 jaar oud worden) al eens worden verkocht als kennis die ons ‘misschien wel 1000 jaar’ kan laten worden. Het compleet negeren van het grootte-ordeverschil in dergelijke communicatie, getuigt van dezelfde naïviteit als waarmee kinderen de twintig- en vijftigjaringen op dezelfde hoop gooien, maar dan uitvergroot.

Voor zover ik op de hoogte ben, is er vandaag de dag geen greintje wetenschappelijk bewijs dat we verouderen compleet kunnen stoppen – lees: eeuwig zouden kunnen leven. Meer nog, het verschil tussen verouderen en sterven is een van de grote interessante vragen die de wetenschap nog dient te beantwoorden. Verouderen vergroot ontegensprekelijk de kans op sterven, maar waar een dier precies aan sterft, is veel minder duidelijk. Sommige interventies kunnen proefdieren levenslang enorm fit en gezond houden. Deze dieren leven meestal ook langer dan onbehandelde proefdieren, maar ondanks hun schijnbaar blakende gezondheid, sterven ze nog steeds.

Uiteraard is het mogelijk dat op het moment van dit schrijven, een onderzoeker ergens ter wereld duizelt bij het idee aan de impact van zijn/haar observatie van niet-veroudering (wat dan in elk geval snel zou verouderen, is dit schrijven). Echter, wie vandaag beweert dat het extreem lange leven (500 jaar, 1000 jaar etc.) voor onze kinderen beschikbaar zal zijn, getuigt vooral van een ongebreideld geloof in wetenschappelijke vooruitgang, eerder dan van wetenschappelijke realiteitszin. Er zijn geen redenen om te veronderstellen dat wetenschappers nooit zullen ontdekken hoe de eindigheid van het leven te omzeilen, maar het is koffiedikkijken wanneer die inzichten bereikt zullen worden. Eeuwig leven behoort vandaag dus nog tot science fiction, al zal dat niet noodzakelijk zo blijven.

Dat gezegd zijnde, zal de vooruitgang in het verouderingsonderzoek er wel voor zorgen dat we met z’n allen langer zullen leven. Hoewel biogerontologen sterk benadrukken dat ze vooral de levenskwaliteit wensen te verbeteren, en dus niet het eeuwige leven nastreven, zou het onredelijk zijn om te ontkennen dat dergelijk onderzoek niet zal leiden tot een grotere groep van (idealiter fitte) ouderen in de maatschappij. Gesteld dat er binnen afzienbare termijn een behandeling voorhanden komt die verouderen kan vertragen, is er een noodzaak aan discussie rond pertinente, ethische vragen die hiermee gepaard gaan.

Een centrale vraag bij het verouderingsonderzoek betreft het afwegen van “leven bij jaren” versus “jaren bij leven”. In de kern blijft dit een wetenschappelijke vraag naar criteria om interventies goed te keuren. Stel dat een interventie twee gezonde jaren aan het leven toevoegt, maar ook enkele ongezonde, wat zal dan bepalen of ze geïmplementeerd mag worden? Ethische vragen die zich verder stellen, hebben betrekking op overbevolking en het afwegen van oud tegenover nieuw leven, omgaan met ongelijkheid van toegang tot behandeling, en impact op de organisatie van de maatschappij en onze manier van omgaan met de dood.

Laat het duidelijk zijn dat een véél langer leven niet voor morgen is. Wat wel duidelijk is, is dat wetenschappelijke vooruitgang de motor is die de gemiddelde levensverwachting gestaag blijft doen stijgen – een levensverlenging van 10 à 40 jaar is dus niet ondenkbaar. Dat maakt het nuttig de nodige maatschappelijk-ethische denkoefeningen te maken om voorbereid te zijn op een steeds groeiende groep van actieve senioren.

Wenst u meer te leren over de biologische mechanismen die onze levensduur beperken? Bekijk hier het college voor de Universiteit Van Vlaanderen: ‘Waarom zal niemand ouder dan 122 worden?’

Professor Liesbet Temmerman is verbonden aan de faculteit biologie van de KU Leuven. Ze doet er onderzoek naar veroudering.

Partner Content