Melk verteren is een verhaal van eeuwen

Heel wat mensen zijn ervan overtuigd dat koemelk niet geschikt is voor henzelf en hun kinderen. Recent onderzoek spreekt dat tegen. Dat wij in staat zijn om melk te verteren, is een verhaal van eeuwen, waarvan steeds meer stukken worden onthuld.

De verteerbaarheid van melk hangt samen met 2 factoren: lactose en lactase. Lactose, of melksuiker, vind je alleen terug in melk, een uniek product van alle zoogdieren. De concentratie is met 7% het hoogst in moedermelk. In koemelk zit 4% of ongeveer 0,8 gram per glas van 200 ml. Lactose bestaat uit een combinatie van 2 suikers, glucose en galactose. Het eiwit lactase knipt ze in de dunne darm los van elkaar, waarna ze opgenomen worden. De foetus maakt al in de moederschoot lactase aan.

Maar na de kindertijd neemt de productie ervan af bij ongeveer 65% van de wereldbevolking,. Bij sommige volkeren rond de leeftijd van 2 jaar, bij andere wat later (1). Rond 10 jaar bereikt de afname meestal een bodempeil (tussen 0 en 10% van het niveau als zuigeling). Dat leidt tot lactosemalabsorptie, waarbij de lactose niet goed meer afgebroken en opgenomen wordt, weliswaar zonder klachten te veroorzaken.

Ontstaan er na het drinken van melk toch problemen, meestal binnen de 2 uur, dan is er sprake van lactose-intolerantie. De meest vermelde klachten zijn een opgeblazen gevoel en een rommelende buik, winderigheid en diarree. Misselijkheid, constipatie, braken en hoofd- en spierpijn komen ook voor. De niet-afgebroken lactose trekt vocht aan en passeert vrij snel naar de dikke darm, waar hij verteerd wordt door micro-organismen. Daarbij komen onder meer enkelvoudige suikers, vetzuren en gassen vrij. De enkelvoudige suikers worden niet meer opgenomen in de dikke darm en trekken nog meer water aan, wat tot diarree kan leiden. De vetzuren en gassen zoals methaan en koolstofdioxide gaan wel naar het bloed en worden uiteindelijk uitgeademd. Maar te veel gas geeft ongemak.

Tolerantie met de tijd

Melkmalabsorptie en -intolerantie mogen we geen ziekten noemen. Ze zijn even normaal als de eigenschap wel melk te kunnen verteren, wat lactosetolerantie of lactasepersistentie heet. Dat laatste begrip verwijst naar de genetische aanpassing waardoor mensen de rest van hun leven lactase produceren en ze dus tolerant worden voor lactose. Lactasepersistentie is een dominant erfelijk kenmerk, wat betekent dat het zich wellicht stelselmatig verder over de wereldbevolking zal verspreiden.

De aanzet voor deze eigenschap ligt bij de domesticatie van dieren als geiten, schapen, runderen en paarden in Mesopotamië, zo’n 12.000 jaar geleden. Oorspronkelijk werden zij vooral voor hun vlees gehouden, maar hun melk was te aantrekkelijk als voedingsbron om te negeren. En altijd vers beschikbaar ook, anders dan de landbouwoogsten met hun perioden van schaarste en overvloed. Melk is in principe ook kiemvrij en als drank dus veiliger dan het water van plassen en rivieren in die tijd.

Waarom herders geen boeren zijn

Wie geen melk kon verteren, moest het met een belangrijke voedingsbron minder stellen, en dat leidde tot de uitermate snelle verspreiding van deze eigenschap. Ze brak slechts 400 generaties geleden door, erg kort in evolutionaire termen (2). Ze ontstond bij herdersvolkeren die de zuivel van hun dieren verwerkten, en haast niet bij de vroege landbouwers of volkeren die leefden van jacht en pluk (3). Ze ontwikkelde zich bovendien bij meerdere volkeren in verschillende varianten, onafhankelijk van elkaar. Hoe meer we zoeken, hoe meer varianten we vinden (4).

Dat levert een lappendeken van sterke contrasten op. Zo zie je hoge cijfers bij herdersvolkeren, zoals bij de Tutsi (meer dan 90%) en de Bejabedoeïenen in Soedan (88%). Bij de Fulani in West-Afrika kan naar schatting de helft van de bevolking melk verteren (5). Landbouwvolkeren in West-Afrika scoren 5 tot 20%. China scoort met 1% extreem laag. Noordwest-India zit zeer hoog, Zuidoost-India zeer laag.

Voor de Verenigde Staten ontbreken goede cijfers, maar slechts 8% blanken, 20% zwarte en 10% Spaanse Amerikanen zouden last ondervinden van melkconsumptie, terwijl dat vroeger geschat werd op resp. 15, 50 en 80% (6).

De witte route

De oudste tekens van zuivelverwerking werden aangetroffen op potscherven van ongeveer 10.000 jaar voor Christus in Iran, Syrië en Libanon (7). Nadien duiken ze op in Griekenland (8500 v.C.), Zuid-Italië (7800 v.C.), Santiago de Compostela (7600 v.C.), Engeland (6000 v.C.), Denemarken (5700 v.C.) en Ierland (5500 v.C.). In Afrika lijkt de eigenschap om melk te verteren een 1000 jaar later doorgebroken te zijn dan in Europa (5, 8).

Maar de eigenschap heeft zich niet overal even sterk verankerd. Volgens recente berekeningen heeft meer dan 90% van de bevolking geen problemen met melk in Ierland, Groot-Brittannië, Denemarken en de zuidkant van Zweden (9). In grote delen van Duitsland, Nederland, België en Noord-Frankrijk bedraagt dat vermoedelijk meer dan 80%. Maar hoe verder naar het zuiden en het oosten van Europa, hoe meer dat aantal lijkt te zakken naar 50%. Dat kan te maken hebben met het gebruik van de melk.

De Romeinen bijvoorbeeld maakten vooral kaas van hun geiten- en schapenmelk en hielden hun runderen als slachtvee. Terwijl de Germanen bekend stonden als stevige melkdrinkers. Kaas bevat echter weinig tot geen lactose en vormt dus geen probleem voor wie slecht melk verteert. Tijdens de opmars vanuit de Balkan richting Noordwest-Europa veranderde ook de samenstelling van de veestapel. Schapen en geiten verloren aan belang ten voordele van runderen. Het centrum van deze omslag bevindt zich volgens sommige onderzoekers in de regio Slowakije-Hongarije (10).

Surrogaat voor de zon

Er is nog een ander verband met de veestapel. De variatie aan melkeiwitten bij runderen is het grootst in gebieden waar veel melkvee gehouden wordt en waar veel mensen melk verteren (11), want daar worden beide genetische kernmerken het sterkst aangesproken. Dit is opnieuw een sterke aanwijzing dat deze genetische eigenschappen samen evolueerden en dat het ontstaan van de melkverteerbaarheid geen toeval was.

Een veestapel die zich probleemloos kan handhaven, speelde ongetwijfeld ook een rol. Potscherven van de Botaicultuur in Kazakstan rond 3500 jaar v.C. wijzen op het gebruik van de melk van steppepaarden die zelfs de hardste winters vlot overleefden (12). In Saudi-Arabië ontwikkelde deze eigenschap zich bij de bedoeïenen die met kamelen rondtrokken.

Achter de hoge graad van melkverteerbaarheid in Scandinavië schuilt volgens sommige onderzoekers nog een andere reden, namelijk het gebrek aan zonlicht en dus aan vitamine D in het Noorden. Vitamine D is essentieel voor de opname van calcium en melk zou hiervoor een alternatief gebracht hebben (7). Een mooie hypothese, maar nog niet bewezen.

Darmen in de war

Uiteindelijk lijken heel wat mensen met melkmalabsorptie toch vlot kleine hoeveelheden lactose te kunnen verteren. Zuivel hoeft dus zeker niet van het menu geschrapt te worden. Yoghurt en kaas bevatten weinig tot geen lactose. Wat dan wel de oorzaak kan zijn van maag- en darmklachten is niet duidelijk. Heel wat aandoeningen veroorzaken gelijkaardige klachten als lactose-intolerantie en dat zorgt voor verwarring. Bijvoorbeeld met koemelkallergie (13). Een verteringsprobleem voor lactose, een complexe suiker, is heel een ander probleem dan de abnormale reactie van het afweersysteem bij een allergie, in dit geval op de eiwitten uit koemelk. Een accurate diagnose stellen is voer voor specialisten.

Jan Etienne, Bodytalk

Dit artikel verscheen in juli 2010 in Bodytalk.

(1) Journal of Pediatric Gastroenterology and Nutrition. 2007; 45: S131-S137.

(2) European Journal of Human Genetics. 2005; 13: 267-269.

(3) BMC Evolutionary Biology 2010; 10: 89. www.biomedcentral.com/1471-2148/10/89 (4) The American Journal of Human Genetics. 2008; 82: 57-72.

(5) Nature Genetics. 2007; 39: 31-40.

(6) Nutrition Today. 2009; 44: 222-227.

(7) PLoS One. 2009; 4: e6369. www.plosone.org

(8) www.ucl.ac.uk/mace-lab/GLAD

(9) BMC Evolutionary biology. 2010; 10: 36. www.biomedcentral.com/1471-2148/10/36.

(10) PLoS Computational Biology. 2009; 5: e1000491. www.ploscompbiol.org

(11) Nature Genetics. 2003; 35: 311-313.

(12) Science. 2009; 323: 1332-1335.

(13) Bodytalk. November 2007: 24-25.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content