Een toekomst zonder diabetes? ‘Onderzoek naar preventie is hoopgevend’

Trui Engels
Trui Engels Journalist Knack

Precies 100 jaar geleden werd de kiem gelegd voor een levensreddende therapie voor diabetes type 1. Kunnen we de ziekte in de toekomst de wereld uithelpen? En waarom neemt het aantal gevallen bij kinderen zo hard toe? Professor Dr. Kristina Casteels geeft uitleg.

Diabetes of ‘suikerziekte’ wordt weleens een welvaartsziekte genoemd, maar de aandoening gaat in feite terug tot in de oudheid. Al had men toen bijlange nog geen idee wat er precies in het lichaam fout ging. Vandaag weten we dat diabetes een complexe ziekte is met verschillende types. Type 1 heeft niets met een ongezonde levensstijl te maken, maar is een auto-immuunziekte waarbij de eigen witte bloedcellen, meestal op jonge leeftijd, de bètacellen in de pancreas aanvallen. Die bètacellen zijn nochtans essentieel omdat ze insuline produceren om de suiker uit onze voeding in de lichaamscellen te brengen en aldus van energie te voorzien om normaal te functioneren. Wanneer de bètacellen geleidelijk aan vernietigd worden, is de toediening van externe insuline onontbeerlijk om in leven te blijven.

Van alle mensen met diabetes heeft slechts 10 procent type 1. Type 2 treedt vooral op vanaf de leeftijd van 40 jaar. In dit geval wordt wel nog insuline aangemaakt, maar in onvoldoende hoeveelheden en de werking van de aanwezige insuline is verminderd.

Geschenk aan de mensheid

Het is nog maar 100 jaar geleden dat insulinetherapie geïntroduceerd werd en een diagnose van diabetes type 1 voor kinderen niet automatisch meer een doodsvonnis betekent. Op 27 juli 1921 extraheerde en isoleerde Frederick Banting – die twee jaar later de Nobelprijs voor Geneeskunde zou krijgen – de molecule insuline uit de pancreas van een hond. Een niet oninteressant detail in het licht van de patentendiscussie rond de huidige coronavaccins is dat Banting het patent om insuline te isoleren verkocht voor slechts 1 dollar, waarmee hij zijn ontdekking als het ware schonk aan de mensheid.

Maar de laatste jaren zien we een verontrustende trend: het aantal minderjarigen, jonger dan 15, met diabetes type 1 neemt in België jaarlijks met 3,7 procent toe. Dat betekent dat er per jaar ongeveer 300 kinderen jonger dan 15 jaar de diagnose krijgen. Ook volwassenen kunnen nog diabetes type 1 ontwikkelen, maar zelden boven 40 jaar. Hoe jonger de ziekte optreedt, hoe sterker de auto-immune aanval is en hoe sneller de bètacellen worden vernietigd.

Om aandacht te vragen voor jongeren met diabetes typ 1 maakte het Hippo & Friends type 1 diabetesfonds een filmpje met Mauro Pawlowski, om te laten zien wat jongeren met type 1 diabetes wel vaker meemaken: een hypo( glycemie) of een hyper(glycemie).

Om het stijgende aantal diabetesgevallen tegen te gaan zijn wetenschappers verwoed op zoek naar de oorzaak van de ziekte, want dat is nog altijd een mysterie. ‘Enerzijds veroorzaken genetische en anderzijds omgevingsfactoren de ziekte’, zegt Prof. Dr. Kristina Casteels, kinderendocrinoloog in het UZ Leuven. ‘Het risico voor de algemene populatie is 4 op 1.000, maar als je moeder, vader, broer of zus diabetes type 1 heeft, stijgt die kans naar 4 op 100.’

90 procent van alle nieuwe patiënten heeft echter geen familielid met type 1 diabetes, wat er op wijst dat niet enkele genetische factoren een rol spelen. Het blijft wel gissen welke elementen precies in het spel zijn. ‘Hierover bestaan verschillende theorieën’, gaat Casteels verder. ‘Een mogelijke piste zijn virussen, zoals bijvoorbeeld coxsackievirussen die verkoudheden veroorzaken maar ook auto-immuunziekten kunnen uitlokken. Witte bloedcellen vallen virussen aan. Als dat virus erg lijkt op een stukje van de bètacellen, bestaat het gevaar dat de witte bloedcellen verkeerdelijk de bètacellen gaan aanvallen. Maar dat is nog altijd geen verklaring waarom diabetes type 1 vandaag meer kinderen treft dan vroeger. Aangezien diabetes type 1 vaker voorkomt in de noordelijke landen wordt gezegd dat een gebrek aan zonlicht en dus vitamine D een oorzaak kan zijn. Een andere theorie is onze “te nette en te schone” samenleving waardoor ons immuunsysteem te weinig of verkeerd gestimuleerd zou worden. Hierdoor zouden we kennelijk vatbaarder zijn voor auto-immuunziekten.’

Al van bij de geboorte ingrijpen

Ondanks de onzekerheid over de oorzaken, slagen wetenschappers er wel steeds meer in om de ziekte beter te begrijpen. Zo werd onlangs de INNODIA-studie opgestart, een groot Europees onderzoek waarbij men op zoek gaat naar bepaalde biomerkers die aangeven of een gezond persoon een grotere kans op diabetes type 1 heeft. In de GPPAD studies worden baby’s gescreend op een verhoogd genetisch risico. Daardoor zou het in de toekomst mogelijk kunnen worden om al van bij de geboorte in te grijpen zodat de ziekte niet of later tot uiting komt.

‘Het onderzoek naar preventie is hoopgevend’, zegt dokter Casteels. ‘Een van de pistes bij baby’s is de orale toediening van insuline om het immuunsysteem te “heropvoeden”. Het vermoeden bestaat immers dat wanneer op heel vroege leeftijd insuline wordt gegeven het lichaam dit interpreteert als lichaamseigen en geen aanval zal inzetten tegen de insulineproducerende cellen. Een andere mogelijkheid is om baby’s in het eerste levensjaar een probioticum te geven aangezien er bij mensen met diabetes ook een verandering in het microbioom optreedt. In de INNODIA studies, gaat men op zoek naar interventies als de auto-immuunaanval al begonnen is, om de nog werkende bètacellen te bewaren.’

Het belang van preventie mag niet worden onderschat. Eens de bètacellen onherstelbaar beschadigd zijn, is er geen eigen insulineproductie meer. Het aanmaken van nieuwe insulineproducerende cellen uit stamcellen is niet evident. Dat onderzoek staat bovendien nog in zijn kinderschoenen. ‘Bètacellen zijn bijzonder slim’, weet Casteels. ‘Je kunt ze niet vergelijken met spiercellen, die enkel maar moeten samentrekken. Ze voelen precies aan hoeveel suiker in het lichaam aanwezig is en maken de juiste hoeveelheid insuline aan.’

Evenwichtsoefening

Dat de kans op genezing voorlopig onbestaand is, is voor de patiënt een zware dobber. Voor een buitenstaander is het niet altijd even zichtbaar, maar leven met diabetes type 1 is een ware beproeving voor zowel kind als ouder. De therapie bestaat uit een levenslange, dagelijkse, toediening van insuline via een pen of pomp, het voortdurend meten van de glucosewaarden en het bijhouden van het aantal opgenomen koolhydraten.

Ook dan heeft een diabetespatiënt type 1 nog altijd een kans op te hoge (hypers) of te lage bloedsuikerwaarden (hypo’s) omdat er ook andere factoren zijn die de insulineproductie beïnvloeden zoals stress, fysieke inspanning en temperatuur. Vooral bij kinderen is het een hele opdracht omdat hun dagelijkse activiteit nog meer varieert dan bij volwassenen. Bovendien kunnen door zulke schommelende bloedsuikerwaarden op lange termijn hart- en vaatziekten, oogproblemen en nierproblemen ontstaan die als een zwaard van Damocles boven het hoofd hangen.

Kunstmatige alvleesklier

Een toekomst zonder diabetes? 'Onderzoek naar preventie is hoopgevend'
© Medtronic

Gelukkig staat de technologische vooruitgang niet stil. Dankzij de ontwikkeling van insulinepompen, nieuwere insulinepennen en glucosesensoren, is het gerommel met dagelijkse spuitjes en vingerprikjes om de glucose te meten verleden tijd. Met een insulinepomp kan de insulinedosis beter worden afgestemd op de individuele patiënt, wat voor kinderen met een onregelmatig eetpatroon een groot voordeel is. Zowat een op de vier kinderen met diabetes in België krijgt momenteel pomptherapie.

Ondertussen zijn er zelfs zogenaamde ‘slimme insulinepompen’, zoals de Medtronic – pompMiniMed 780G , op de markt die het risico op hypoglycemie of hyperglycemie aanzienlijk verlagen en zowel ouder als kind nog meer gemoedrust geven.

‘Met behulp van de sensor houdt de insulinepomp de schommelende suikerspiegels in het lichaam dag en nacht in de gaten en past de pomp het basaal insulineniveau elke 5 minuten aan, waardoor we de werking van een pancreas heel dicht benaderen. Het verschil met een echte alvleesklier is dat het kind of de ouders bij het gebruik van de pomp de hoeveelheid ingenomen koolhydraten tijdens de maaltijd nog steeds moet ingeven zodat de pomp een berekening kan maken en extra insuline toedienen. Maar er zit wel een mogelijkheid tot bijsturing in. Stijgt je bloedsuiker na een maaltijd of in de nacht toch onverwachts door, dan spuit de pomp zelf insuline bij. De slimme insulinepomp wordt op dit moment toegestaan voor kinderen vanaf zeven jaar. De ultieme doelstelling is een pomp te ontwikkelen die volledig zelf voelt wanneer hij insuline moet vrijgeven zonder dat de patiënt nog iets moet doen en zo zijn vrijheid grotendeels terugkrijgt. Dat is iets wat in de nabije toekomst mogelijk wordt en dan zullen we spreken van een artificiële pancreas’, besluit Casteels.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content