Zeeslag bij Sluis Het gevecht van de drijvende forten

Het einde van de Franse vloot, illustratie uit de Geschiedenis van Engeland van de Bourgondiër Jean de Wavrin. © BEELDBRON: AKG/BRITISH LIBRARY, WIKIMEDIA/CLASSICAL NUMISMATIC GROUP INC./CC BY-SA 3.0

De middeleeuwers maakten van een zeeslag het liefst een vertrouwde veldslag en pasten de schepen aan voor het aloude gevecht van man tegen man.

Meer dan tweehonderd schepen dromden op 24 juni 1340 samen in de monding van het Zwin voor de stad Sluis, aan de grens tussen Vlaanderen en Zeeland. Het was de oorlogsvloot van de Franse koning Filips VI, aangevuld met een eskader Genuese galeien. Alles was in afwachting van een aanval van de Engelse vloot, die koning Eduard III aan de overzijde van het Kanaal verzameld had.

De Engelsen stonden ambivalent tegenover deze zeestraat: enerzijds vormde het Kanaal een deel van de ‘zilte gracht’ die hun eilandenrijk beschermde, anderzijds vormde het de brug naar het vasteland, naar Frankrijk en de Nederlanden, die economisch en politiek nauw met Engeland verbonden waren.

Die banden waren nog nauwer geworden nadat de ‘gracht’ in 1066 in zijn functie faalde en de Normandische hertog Willem de Engelse kroon had weten te veroveren. Nu veranderde de zee-engte in een druk bevaren Normandisch binnenwater, al bleef zij niet ongevaarlijk: in 1120 verdronk kroonprins Willem bij de oversteek, wat in Engeland tot een lange burgeroorlog leidde. Uiteindelijk wist het huis Plantagenet zich meester te maken van de troon. Het bezat niet alleen Normandië, maar ook grote delen van het overige West-Frankrijk.

De overzeese contacten dienden nu de instandhouding van dit zogeheten Angevinische rijk, maar daarnaast werd voor de handel Vlaanderen steeds belangrijker. Het ontwikkelde zich tot een centrum van de lakenindustrie en de daarvoor nodige hoogwaardige wol betrok het voornamelijk uit Engeland.

Dit voor alle betrokkenen zo lucratieve netwerk raakte verstoord toen in Frankrijk in 1328 het koningshuis van de Capetingers in rechtstreekse mannelijke lijn uitstierf. Eduard III maakte op grond van zijn moeders afstamming aanspraak op de Franse troon, die de Fransen liever bekleed zagen door de nauwste mannelijke verwant van de overleden vorst: Filips van Valois. Het confl ict hierover escaleerde en in 1337 begon Eduard een oorlog, die als ‘Honderdjarige’ de geschiedenis in zou gaan.

De Fransen namen echter het initiatief en kozen daarbij voor de zee. Samen met de Genuezen overvielen en brandschatten ze Engelse havensteden. Engelse pogingen om aan deze vrijbuiterij een eind te maken liepen op een faliekante mislukking uit: bij een gevecht in het Kanaal maakten de Fransen zich meester van twee van ’s konings grootste schepen, de Christopheren de Cog Eduard, en lijfden deze bij hun eigen vloot in.

Dodelijke pijlenhagel en woeste wapenknechten

In beide gevallen ging het om koggen. Die waren door hun diepstekende kiel niet erg wendbaar, maar wat ze voor zeeslagen aantrekkelijk maakte, was de mogelijkheid ze op voor- en achtersteven van kastelen te voorzien, van waaruit boogschutters de tegenstander konden beschieten. De Fransen gaven de voorkeur aan rondgebouwde kustvaarders, die wendbaarder, maar ook lichter bewapend waren. Nog wendbaarder waren de galeien die Frankrijks bondgenoot Genua naar het Kanaal had gezonden.

In 1340 voerde de Franse koning de militaire druk op Engelands bondgenoten in Vlaanderen op, terwijl zijn Engelse tegenstrever aan de kust van Suffolk een vloot van ruim 150 schepen bijeenbracht om een invasieleger over te zetten. Het afweren daarvan had voor de Franse admiraals de hoogste prioriteit. Zij verdeelden hun grotere scheepsmacht in drie rijen over de monding van het Zwin en verbonden de schepen onderling om een zo stevig mogelijke barrière te creëren – én om het ridders en voetvolk mogelijk te maken zich snel naar de meest bedreigde plaatsen te begeven. Boccanera, commandant van de Genuese galeien, zag met afkeuring hoe de Fransen hiermee hun beweeglijkheid opofferden.

Inderdaad brak er in de Franse gelederen paniek uit toen de voorste linie onder de aanval van de Engelse koggen dreigde te bezwijken. Eduards boogschutters hulden de tegenstander in een pijlenhagel waar de langzamere kruisboogschutters weinig tegenin konden brengen. Ook in de gevechten van man tegen man waren de Engelse ridders en hun gevolg superieur – en genadeloos. Niemand werd gespaard, gewonden zonder pardon overboord gestoten. Veel Fransen gingen uit vrije wil te water, al trok hun zware wapenrusting hen dan onder. Wie niet verdronk en de oever bereikte, werd door de toekijkende Vlamingen doodgeslagen. Zo’n 20.000 Fransen verloren in de Slag bij Sluis het leven, terwijl slechts iets meer dan twintig schepen ontkwamen. Boccanera had zijn galeien al naar open zee geleid toen het debacle zich aftekende.

Voor de Fransen was de zware nederlaag zo’n slag, dat niemand het aandurfde het nieuws aan koning Filips te melden. Uiteindelijk doorbrak de hofnar het pijnlijke stilzwijgen en zei tussen neus en lippen dat de Franse ridders toch veel meer moed getoond hadden dan de Engelse. Op ’s konings vraag wat hij daarmee bedoelde, antwoordde hij: ‘Nou, de Engelsen durfden in elk geval niet in hun volle wapenuitrusting het water in te springen!’

MEER WETEN?

Michael Prestwich, A Short History of the Hundred Years War. Tauris 2018

Partner Content