Moord op een Burundese premier: het vuile spel van koning Boudewijn en minister Spaak

BURUNDI, 1961 De verdachten van de moord verdedigden zich amper voor de rechtbank: de Belgen zouden hen toch niet laten vallen? © BelgaImage
Walter Pauli

Het is verwonderlijk dat Moord in Burundi, het nieuwe boek van Ludo De Witte, niet méér deining veroorzaakt. Vinden we het dan niet erg dat de Belgische overheid medeplichtig was aan een politieke moord? En waarom laten we toe dat de archieven daarover nog altijd worden opgeschoond?

Het leek op 13 oktober 1961 een aangename avond te worden aan de terrasbar van Hotel Tanganyika in Usumbura, de Burundese havenstad aan het Tanganyikameer. De stemming was uitstekend aan de lange tafel waaraan de 29-jarige premier Louis Rwagasore met een paar van zijn ministers had plaatsgenomen. Nog geen drie weken eerder had hij met grote overmacht de eerste parlementsverkiezingen in zijn land gewonnen. Rwagasore werd dus eerste minister, terwijl zijn vader Mwambutsa IV nog altijd mwami (koning) van Burundi was. Het volk had via de stembus duidelijk gemaakt dat de tijd van de Belgische voogdij voorbij was, en had de macht teruggegeven aan de eigen, autochtone leiders. Het gezelschap vermoedde niet dat het vanuit het struikgewas, een kleine twintig meter verderop, bespied werd door drie mannen: twee Burundezen en een Griek, Jean Kageorgis. Hij legde aan, en vuurde. De kogel trof Rwagasore net onder de knoop van zijn das. De eerste minister viel voorover op tafel. Hij was op slag dood, zijn brandende sigaret zat nog tussen zijn lippen. De moordenaars werden snel opgepakt, samen met andere medeplichtigen. Kageorgis kreeg de doodstraf, nog een andere Griek en vier Burundezen lange gevangenisstraffen. In zijn bekende studie L’action du Roi en Belgique depuis 1831. Pouvoir et influence (1994-1996) stipte historicus Jean Stengers aan dat Kageorgis’ executie niet zonder historisch belang was: ‘Dit is de laatste keer dat een staatshoofd van België een genadeverzoek van een ter dood veroordeelde afwijst.’

Elk op hun eigen manier handelden Boudewijn en Spaak uit hoger staatsbelang. De koning wilde geen executies. Spaak wilde geen genade.

Sindsdien was de moord op ‘de Lumumba van Burundi’ (naar de in 1961 eveneens vermoorde Congolese premier Patrice Lumumba) een van de vele mythische episodes die gepaard gingen met de dekolonisatie van Afrika. Maar geschiedschrijving verdraagt geen mythes. Toestanden die in de jaren 1960 en 1970 vaak als ‘sterke verhalen’ werden afgedaan, kregen nadien toch de historische aandacht die ze verdienden. Daarbij speelt auteur Ludo De Witte een belangrijke rol. Hij maakte naam toen hij in twee ophefmakende boeken – Crisis in Kongo: de rol van de Verenigde Naties, de regering-Eyskens en het Koningshuis in de omverwerping van Lumumba en de opkomst van Mobutu (1996) en De moord op Lumumba (1999) – de directe betrokkenheid onthulde van koning Boudewijn en de regering van de christendemocraat Gaston Eyskens, met voorop diens partijgenoot, minister van Afrikaanse Zaken Harold d’Aspremont Lynden. Het leidde tot een parlementaire onderzoekscommissie, en uiteindelijk sprak minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR) excuses uit aan de familie van Lumumba en het Congolese volk.

De boeken van Ludo De Witte maakten opnieuw het blijvende belang duidelijk van overheidsarchieven bij de ontsluiting van de historische werkelijkheid. Ook Guy Vanthemsche, emeritus hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel, wees daar recent op. In het voorwoord van zijn meer dan 2300 pagina’s tellende Guide des sources de l’histoire de la colonisation schrijft Vanthemsche: ‘Het onderzoek dat Ludo De Witte vanaf de jaren negentig voerde naar de dekolonisatie sloeg in als een bom. (…) Hij zorgde voor een vernieuwde belangstelling voor de Belgische koloniale archieven die, meer dan ooit, aan publiek en zelfs politiek belang hebben gewonnen.’

Mortuarium

Archieven, daar draait het dus om. Dat blijkt weerom uit De Wittes recentste boek, Moord in Burundi. België en de politieke liquidatie van Louis Rwagasore. Tegelijk illustreert zijn onderzoek dat het voor historici moeilijker is geworden (of moeilijker gemaakt wordt) om de waarheid boven te spitten, net door de vernieuwde belangstelling voor geheimgehouden aspecten van onze geschiedenis.

Wie achter die moord zat, of wie door de gemiddelde Burundees verantwoordelijk werd gehouden voor de misdaad, werd al enkele uren na de feiten duidelijk. Mwamikazi (koningin) Thérèse, de moeder van Louis Rwagasore, ging zijn lichaam in het mortuarium van het ziekenhuis groeten. Daar kruiste ze de Belgische resident-generaal Paul Harroy. De woedende vrouw schreeuwde ‘Moordenaar!’ en gaf de hoogste Belgische ambtenaar een klap in zijn gezicht – ‘de ergste mep die ik ooit gekregen heb’, noteerde Harroy later in zijn memoires. Maar de Belgen werd in 1961 geen strobreed in de weg gelegd. En dat is vele decennia zo gebleven.

Louis Rwasagore De jonge premier werd met één welgemikte kogel vermoord op een terras aan het Tanganyikameer.
Louis Rwasagore De jonge premier werd met één welgemikte kogel vermoord op een terras aan het Tanganyikameer.

Bij de vijftigste verjaardag van de moord, in 2011, publiceerde oud- VRT- journalist Guy Poppe De moord op Rwagasore. De Burundese Lumumba. De ondertitel was een duidelijke hint naar Belgische betrokkenheid, want ook de ‘echte’ Lumumba was omgebracht terwijl Belgen toekeken. Poppe baseerde zich in de eerste plaats op een onderzoek dat verricht werd door de diplomaat Jozef Smets. Bij zijn aanstelling als Belgische ambassadeur in Burundi had Smets ter voorbereiding van zijn missie ook historisch onderzoek gedaan in de archieven van de FOD Buitenlandse Zaken – een bijzonder ongeordend en onvolledig archief, zo klaagde Poppe. Hij had zelf geen tijd voor veel bijkomend archiefonderzoek: ‘Proberen om in dit boek alle andere relevante bronnen te raadplegen zou ons jaren verder brengen en de verschijningsdatum lang na de vijftigste verjaardag gelegd hebben.’

Voor de boekverstelling over ‘de Burundese Lumumba’ had Poppe als spreker Ludo De Witte uitgenodigd. De Witte had toen hij in 2008 opzoekingswerk verrichte in The Public Record Office in Londen van zijn aanwezigheid gebruikgemaakt om documenten op te vragen over zaken die hem mogelijk konden interesseren. Zoals: Louis Rwagasore. ‘De Britten zijn bijzonder terughoudend om documenten over hun eigen rol in de kolonies vrij te geven. Die schermen ze af. Maar als ze de Belgen en de Fransen kunnen pakken, zullen ze het niet laten’, zegt De Witte. ‘Ik kreeg dus een mooi samengesteld dossier met een veertigtal documenten, ‘The Assassination of Rwagasore’, met daarin alle gesprekken en notities van de Britse ambassadeur in Burundi en Tanzania.’

‘Wij hielpen elkaar’

De Witte beschikte dus over documenten die lacunes in het onderzoek naar de moord op Louis Rwagasore konden opvullen. In 2013 publiceerde hij daarover in La Revue Toudi en De Wereld Morgen. ‘Dat artikel trok de aandacht van enkele Burundezen. Ineens kreeg ik de vraag om de waarheid boven te spitten – van de families van de geëxecuteerde moordenaars én van de familie van de vermoorde Rwagasore.’ Ze hadden een pact gesloten, want ze vermoedden allemaal dat het strafproces destijds niet de bedoeling had om de ware gebeurtenissen bloot te leggen. In 1962 had het Belgische gerecht in Bujumbura de moord afgedaan als een afrekening onder Bantoes. De moord op de zegevierende eerste minister van een land dat nog onafhankelijk moest worden, werd merkwaardig genoeg niet beschouwd als een politieke kwestie, als een poging om de bestaande orde omver te werpen. De Witte: ‘Vervolgens had ik het grote geluk dat de Brusselse procureur des Konings Bruno Bulthé ons de toestemming gaf om het strafdossier over de zaak in te kijken. Dat was een doorbraak.’

Daardoor kan De Witte in Moord in Burundi zwart op wit aantonen dat het onderzoek alleen à charge is gevoerd, en nooit à decharge. Tijdens de voorbereiding van het boek werd Jacques Bourguignon geïnterviewd, de toenmalige onderzoeksrechter. Op de vraag of hij ook mogelijke Belgische betrokkenheid had onderzocht, antwoordde de man: ‘Ik heb daar nooit aan gedacht. We hadden een administratie die niet erg groot was, en we vertrouwden elkaar. In die dagen zou ik nooit naar de gouverneur hebben durven toestappen met de woorden: “Ik zou graag deze of gene persoon willen ondervragen, want het zou kunnen dat…” Zoiets zou nooit in mijn gedachten zijn opgekomen.’ Want: ‘We vormden een kleine gemeenschap en genoten van de ontmoetingen, de gesprekken. Wij waren er zonder familie, dus wij hielpen elkaar. Wij speelden tennis, wij speelden golf. Wij verdienden er goed ons brood, werden gelogeerd en de boys kostten niet veel.’ Zo gingen de Belgen vrijuit nog voor het onderzoek begonnen was.

Nochtans waren er goede redenen voor verder onderzoek. In de aanloop naar de onafhankelijkheid had de Belgische overheid (zowel in Burundi als in Brussel) zich gewaagd aan verregaande inmenging en expliciete partijdigheid in het onafhankelijkheidsproces en de eerste ‘vrije’ verkiezingen. Maar wat is ‘vrij’? In een eerste fase was minister van Afrikaanse Zaken d’Aspremont Lynden aan zet. Hij zette alle politieke, financiële en zelfs justitiële middelen in om de Belgischgezinde Parti Démocratique Chrétien (PDC) te bevoordelen. Die PDC vormde het hart van een conglomeraat van partijtjes, het zogenaamde ‘Front Commun’, dat zich verenigde om de voornaamste concurrent het hoofd te bieden: de Union pour le Progrès National (UPRONA) van prins Louis Rwagasore. De zwierige Rwagasore had in Antwerpen en Leuven gestudeerd, was zonder diploma naar zijn land teruggekeerd, maar dat deerde hem niet: hij kénde België en het moderne Westen en wist hoe hij zijn volk kon aanspreken. Ook al belandde hij in die woelige maanden al eens in de cel, uiteindelijk draaiden de eerste parlementsverkiezingen uit op een landslide voor zijn UPRONA. Hij behaalde 80 procent van de stemmen en 58 van de 64 zetels.

Moord op een Burundese premier: het vuile spel van koning Boudewijn en minister Spaak
© BelgaImage

‘Een schandaal zal niets oplossen’

Het boek van De Witte bulkt van de vergaderingsverslagen waarin bekende PDC-politici en sympathiseerde Belgen al tijdens de verkiezingscampagne nagingen hoe ze Rwagasore konden neutraliseren. Een zekere Savine Belva was voortdurend aanwezig. Van twee Belgische topambtenaren had ze dit vernomen: ‘Wat Lumumba is overkomen, zou ook prins Rwagasore kunnen overkomen.’ Dat ordewoord werd doorgegeven. Omdat ze zich gesteund wisten door de Belgen, beraamden PDC-politici uit vooraanstaande Burundese families zelf de moord. Alleen was geen van hen een goede schutter. Dus huurden ze de 31-jarige Griekse winkelbediende Jean Kageorgis in, tegen een vooropgestelde betaling van 1 miljoen frank. Ze waren zeker dat hen niets kon overkomen, vanwege de Belgische rugdekking.

Archieven worden nog altijd opgeschoond. De eerste publicaties over de moord op Rwagasore hebben een alarmbel laten afgaan.

Uit sommige documenten lijkt het alsof het de Belgen waren die Burundezen aanspoorden om Rwagasore van kant te maken. En de hoogste Brusselse kringen wisten ervan. In een nota die vermoedelijk van de hand is van de invloedrijke christendemocraat Raymond Scheyven staat letterlijk: ‘Op 21 september, ’s avonds, verzamelde de heer Regnier (de Belgische resident in Burundi, nvdr) in zijn bureau de heren Warnimont, Troquet, Bibot, Léonard, Jacques, Testaert, Gérard en mevrouw Belva. Hij verklaarde onmiddellijk dat er slechts één zaak moest gebeuren: Rwagasore doden.’ Regnier ‘legde uit dat het moreel verantwoord is om een enkele persoon uit te schakelen voor het goed van een land, vergeleek uitgebreid de voordelen en nadelen van een moord volgens gewoonterechtelijke gebruiken (hinderlaag, lans, pijl of gif) of volgens moderne methoden (machinepistool, granaat of andere). Hij verzekerde dat het parket van hem het bevel zou krijgen nooit de schuldige te vinden enzovoort.’

En inderdaad, in een brief aan gravin de Grunne (samen met haar man Baudouin de Hemricourt de Grunne was zij de spil van het Belgische verzet tegen het ‘opgeven’ van de veroordeelde Burundese leiders van het Front Commun en de PDC), schreef Savine Belva dat resident-generaal Harroy haar had aangespoord om ‘geen enkele verklaring’ over de Belgische hand in de moord af te leggen: ‘Een schandaal zal niets oplossen.’ Even belastende documenten vond De Witte in het privéarchief van Raymond Charles, nog een magistraat die de zaak onderzocht. De conclusies van Charles zijn glashelder: er waren Belgen betrokken bij de moord. De Witte: ‘Charles ging zelf niet over tot vervolging, maar legde het dossier voor aan de nieuwe minister van Justitie, de socialist Piet Vermeylen. Die weigerde zijn positieve injunctierecht te gebruiken en deed er niets mee.’ Maar het onderzoek werd ook aan koning Boudewijn voorgelegd. Een aantal belangrijke Belgische christendemocraten vond het niet juist dat hun Burundese partijgenoten zouden worden geëxecuteerd omdat ze hadden gehandeld zoals de Belgische koloniale voogdij dat had gewild. Boudewijn had oren naar die argumentatie. Hij wilde de veroordeelden gratie verlenen, maar daarvoor had hij wel de tegenhandtekening nodig van minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak. Spaak had die functie niet zomaar gekregen. Na de moord op Lumumba, in januari 1961, was België in de Verenigde Naties (VN) een halve paria. De rooms-rode regering van premier Théo Lefèvre (CVP) had het internationale prestige van Spaak nodig (die dan secretaris-generaal van de NAVO was geweest) om België weer ‘aanvaardbaar’ te maken. Spaak piekerde er niet over om België, zo kort na de moord op de eerste minister van Congo, ook nog eens spitsroeden te laten lopen in de VN omdat ons land ook de hand had in de moord op de premier van Burundi. Elk op hun eigen manier handelden Boudewijn en Spaak uit hoger staatsbelang. Maar zowel de koning als de minister was zich er perfect van bewust dat de moord op Rwagasore er nooit was gekomen zonder Belgische inmenging. Elk wilde de gevolgen van die crime d’état neutraliseren, elk op zijn manier. Boudewijn door geen executies te laten plaatsvinden. Spaak door vooral geen genade te verlenen.

Belgische deep state

Dat deze affaire voor spanningen tussen de minister en de koning had gezorgd, is al lang bekend. In zijn tweedelige memoires, Combats Inachevés, noteerde de oude Spaak al in 1969: ‘Gratieverlening zou niet begrepen en niet aanvaard worden door de grote meerderheid van de bevolking. Er dreigden ongeregeldheden uit te breken en het leven van de aldaar verblijvende Belgen zou in gevaar komen. Hun leven scheen mij waardevoller dan dat van een moordenaar.’ Boudewijn bond in, ‘maar niet zonder terughoudendheid en droefheid’, aldus Spaak. De hele discussie leek bij publicatie eind jaren zestig niet veel meer dan een kleurrijk detail in Spaaks terugblik op zijn lange en bewogen carrière.

Ludo De Witte, Moord in Burundi. België en de liquidatie van premier Louis Rwagasore, EPO, 348 blz, 24,90 euro.
Ludo De Witte, Moord in Burundi. België en de liquidatie van premier Louis Rwagasore, EPO, 348 blz, 24,90 euro.

Ludo De Witte maakt omstandig duidelijk hoe diep het conflict wel zat. Het zou een scène uit een maffiafilm kunnen zijn: twee van de belangrijkste figuren uit de Belgische naoorlogse politiek zaten zo verstrikt in hun eigen logica dat ze openlijk van mening verschilden over hoe een door Belgische overheidsfunctionarissen geregelde moord op de meest nette manier afgehandeld kon worden. Ook hun consiglieri, de beroemde kabinetschefs André Molitor (van Boudewijn) en Robert Rothschild (Spaak), deden ijverig mee. Hun onderlinge correspondentie is een tenenkrullende getuigenis van het morele failliet van de Belgische elite tijdens de laatkoloniale periode. Zo citeert De Witte letterlijk uit een brief die Spaak vanuit een VN-conferentie in New York aan Boudewijn richtte: ‘Wat opvalt, is dat niemand maar de minste aandacht opbrengt voor dat vraagstuk. Wij leven in een harde wereld en het idee dat drie of vier mensen worden geëxecuteerd, raakt niemand.’

Helaas moest ook De Witte andermaal vaststellen dat de toegang tot veel archieven niet vanzelfsprekend is. ‘Op de website van de FOD Buitenlandse Zaken staat letterlijk: “De toegang wordt door de directie archieven zelf verleend aan de hand van de algemene criteria voor de bescherming van de internationale betrekkingen van federaal België.” Met andere woorden: bij elke crime d’état die te maken heeft met Congo, Rwanda of Burundi kan een ambtenaar autonoom beslissen om de documenten achter te houden. Dat staat haaks op de archiefwetten in de Verenigde States, het Verenigd Koninkrijk of de Scandinavische landen: daar geldt een haast automatische declassificatie van zulke documenten. In België kan men zonder uitleg een document achterhouden. Ik voel me soms als een pianist die een stuk van Bach moet spelen maar de noten do en la niet mag gebruiken.’

Erger, archieven worden nog altijd opgeschoond. Blijkbaar hebben de eerste publicaties over de moord op Rwagasore een alarmbel doen afgaan in de deep state die ook in België bestaat: ambtenaren en geheimagenten die nog altijd menen dat de waarheid ondergeschikt is aan het staatsbelang, en daarvoor gelegitimeerd worden door de bestaande regelgeving. De Witte ontdekte bij zijn onderzoek dat er nog altijd stukken verdwijnen. In 2013 botste hij in de Afrikaanse archieven op een interessante telex van een geheim agent van de Burundese Sûreté. De man liet op 4 september 1961 aan Brussel weten dat er in de hogere koloniale ambtenarij in Burundi onrust bestond over de mogelijke gevolgen van illegale acties die opgezet werden door de hoogste koloniale verantwoordelijken. De tekst gaat zo: ‘Een tiental Europese vrouwen van de post hebben beslist om een brief naar Spaak te sturen, met een kopie gericht tot de Belgische pers, om te protesteren tegen het feit dat volgens hen de Voogdij het Front Commun met niet-gerechtvaardigde middelen blijft steunen, tegen de verpletterende meerderheid van UPRONA in, en zo het leven in gevaar brengt van hen die verplicht zijn om nog verschillende maanden in het land te blijven. Prosper.’ Of beter, de tekst ging zo, want toen De Witte de telex vorig jaar nog eens wilde verifiëren, was hij verdwenen uit het archief. Alleen hebben de anonieme censoren deze keer hun hand overspeeld. De Witte: ‘Eind jaren negentig heeft professor Christine Deslaurier dezelfde telex overgetikt als ik. Zo kunnen we het bestaan van de telex bewijzen.’

Doofpotoperatie

Kamerlid Wouter De Vriendt (Groen), voorzitter van de parlementaire commissie over Congo, deelt de bezorgdheid over de toegankelijkheid van de archieven, én over het feit dat vanuit staatsraison documenten opgeschoond mogen worden dan wel informatie achtergehouden mag worden. ‘We hebben daarover al ambtenaren gehoord, en zullen het probleem wellicht aankaarten.’

Dat zou mogen, zestig jaar na de feiten. De moordenaars hielden op hun proces de lippen op elkaar omdat ze de Belgische voogdij niet wilden verraden. Ze hoopten natuurlijk op een milde straf, zelfs op een transfer naar België. Ze kwamen bedrogen uit. Jean Kageorgis werd in de vroege ochtend van 30 juni 1962 voor het vuurpeloton geleid. Eén dag later werd Burundi onafhankelijk. Zijn executie was de laatste opzichtige daad die gebeurde op last van de Belgische voogdijoverheid. Later veroordeelde het Burundese gerecht de andere Griek en de vier Burundezen tot de strop. In een afscheidsbrief naar zijn ouders schreef Kageorgis: ‘Ik verklaar plechtig dat ik niet de enige schuldige ben. De misdaad werd gepleegd door de Voogdij. (…) Mijn executie zal op het geweten van België wegen, want zo wil het zijn schuld wegmoffelen.’

Met de publicatie van Moord in Burundi is alvast die doofpotoperatie mislukt, zestig jaar nadat ze werd georganiseerd. Het relaas van Ludo De Witte biedt ook stof om, net zoals bij de moord op Lumumba, de juiste Belgische betrokkenheid verder te onderzoeken. Wouter De Vriendt sluit niet uit dat de Congocommissie zal vragen om de Belgische politieke verantwoordelijkheid na te gaan bij de moord op de eerste democratisch verkozen premier van Burundi.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content