Martelen met beleid

'De mannen van het Heilig Officie', schilderij van Jean-Paul Laurens (1838-1921). © BRIDGEMAN/MUSEE D'ART ET D'ARCHEOLOGIE MOULINS

De pauselijke Inquisitie moderniseerde het procesrecht en ontdeed het van willekeur zoals die in het godsoordeel tot uiting kwam. Een schamele troost voor de verdachten, want martelingen en brandstapel bleven.

Zet is de plicht van elke katholiek om ketters te vervolgen,’ luidde het motto van Gregorius IX (ca. 1167-1241). Nee, deze fanatieke hoeder van de geloofsregels had als paus niet voor niets een Latijnse naam aangenomen die ‘de waakzame’ betekent. Met één religieuze beweging zat hij bijzonder in z’n maag: de katharen. Weliswaar had de Albigenzenkruistocht deze Zuid-Franse geloofsgemeenschap aanzienlijk schade toegebracht (zie het artikel op blz. 26 e.v.), maar tot een totale vernietiging was het nog niet gekomen. Gregorius was ervan overtuigd dat er nieuwe wegen ingeslagen moesten worden om ketters altijd en overal op te kunnen sporen. Voor dat doel stichtte hij een organisatie die een hoogst twijfelachtige roem zou vergaren: de Inquisitie.

Een goede inquisiteur doet zijn voordeel met zijn scherpzinnigheid’ Bernard Gui in het inquisitiehandboek

Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de kerk wordt opengeslagen

Maar weinig begrippen uit de kerkgeschiedenis staan duidelijker in het collectieve geheugen gegrift dan dat van de Inquisitie. Nog altijd moeten mensen daarbij gelijk denken aan martelingen en aan brandstapels – en dat is begrijpelijk. Toch is dit de keerzijde van een medaille waarvan de voorzijde een zekere modernisering van het middeleeuws recht te zien gaf. Tot in de 13de eeuw drukten willekeur en irrationaliteit nog hun stempel op de rechtspraak. Vaak bedienden rechters zich van het aloude middel van het godsoordeel. De gedachte daarachter was dat God zelf ingreep om schuld en onschuld aan het licht te brengen. Bij de vuurproef moesten verdachten over gloeiende kolen of gloeiend ijzer lopen, bij de waterproef werden ze geboeid in het water gegooid. Hun lot lag dan letterlijk in Gods hand.

Auto da féEen auto da fé (boete-ritueel van de Inquisitie voor ketters en afvalligen) onder leiding van de heilige Dominicus. De meeste auto da fé-afbeeldingen tonen martelingen of brandstapels. Hier worden de beide aangeklaagden, rechtsonder, aan palen gebonden en met touwen langzaam gewurgd, twee anderen staan klaar, allen katharen. Een openbare terechtstelling had ook een afschrikwekkende functie. Fantasieschilderij door Pedro Berruguete, omstreeks 1495. (Sint Thomasklooster, Avila)
Auto da féEen auto da fé (boete-ritueel van de Inquisitie voor ketters en afvalligen) onder leiding van de heilige Dominicus. De meeste auto da fé-afbeeldingen tonen martelingen of brandstapels. Hier worden de beide aangeklaagden, rechtsonder, aan palen gebonden en met touwen langzaam gewurgd, twee anderen staan klaar, allen katharen. Een openbare terechtstelling had ook een afschrikwekkende functie. Fantasieschilderij door Pedro Berruguete, omstreeks 1495. (Sint Thomasklooster, Avila)© AKG, BRIDGEMAN/DE AGOSTINI

Paus Innocentius III (1160-1216), Gregorius’ oom, had al een eind aan zulke dubieuze praktijken gemaakt: in november 1215 riep hij het vierde Lateraans Concilie in Rome bijeen. Dat verbood priesters nog langer aan een godsoordeel mee te werken. Een ander conciliebesluit ging over de vraag hoe beschuldigingen tegen afvallige kerkdienaren getoetst zouden moeten worden. Het antwoord luidde: door onderzoek (in het Latijn: per inquisitionem). De term was geboren, zijn inktzwarte lading sluimerde nog.

Zonder veel scrupules en genade: de Duitse inquisiteur Konrad van Marburg

Toen Gregorius IX in 1227 paus werd, spon hij de gedachte van zijn oom Innocentius voort: wat die bedoeld had als middel om dwalende priesters in het gareel te houden, maakte hij van toepassing op alle ketters. En Rome kreeg een pauselijke Inquisitie om daar werk van te maken – niet langer met achterhaald gewoonterecht, maar met juridisch geschoolde specialisten, inquisiteurs, die optraden als aanklager, verdediger en rechter in één persoon. Een proces diende volgens strenge regels te verlopen en ook voor buitenstaanders inzichtelijk te zijn – om elk verwijt van willekeur voor te zijn. In 1231 viel het startschot voor de Inquisitie, toen Gregorius de vervolging van ketters draconische dimensies gaf: ‘De door de kerk veroordeelden dragen wij over aan de wereldlijke rechter, die hen de rechtmatige straf doet ondergaan, zijnde de vuurdood. Al wie een ketter gebleken is en tot de kerk wil terugkeren, ondergaat als zijn verdiende straf een levenslange opsluiting.’

De eerste inquisiteur van formaat was de Duitser Konrad van Marburg (1180-1233), die aanvankelijk roem vergaarde als retorisch begaafde kruistochtprediker. Op 11 oktober 1231 kreeg hij van Gregorius IX opdracht de ketters in het Rijnland en in Thüringen te vervolgen. Voortaan trok Konrad op zijn muildier van dorp naar dorp om zijn nieuwe boodschap te verkondigen: hij waarschuwde in zijn preken voor geloofsafvalligen en de vreselijke straffen die hun te wachten stonden. Elke dorpeling moest hem vervolgens in een gesprek onder vier ogen mogelijke ketters noemen. De inquisiteur maakte van hun verklaringen een proces-verbaal op en stelde een strafvervolging van de genoemde personen in.

In zijn ijver bracht Konrad zoveel mensen op de brandstapel, dat de aartsbisschop van Mainz en zelfs de paus ertegen protesteerden. Toen hij zelfs de Rijnlandse graaf Heinrich von Sayn als kettervriend hekelde, was de maat vol. Op 30 juli 1233 werd Konrad in zijn geboortestad Marburg door zes edellieden vermoord. De affaire betekende een aanzienlijke smet op het blazoen van de Inquisitie – genoeg om haar voor twee eeuwen uit bijna alle Duitstalige landen te laten verdwijnen.

Het waren vooral de dominicanen die Gregorius IX diensten als inquisiteurs bewezen. Deze door de heilige Dominicus (ca. 1170-1221) in 1206 gestichte bedelorde had in 1218 de vrije hand (approbatie) van de Heilige Stoel verworven. Doordat de dominicanen de ketters als bloedhonden op de hielen zaten, deed al gauw de weinig vleiende woordspeling van domini canes (Gods honden) opgeld.

De dominicanen vormden de stoottroep van de pauselijke inquisitie

Het voornaamste werkterrein van de dominicanen was Italië. Hier hadden veel Zuid-Franse Katharen hun toevlucht gezocht. Veilig konden ze zich echter niet wanen, aangezien de bedelmonniken gericht stappen tegen de uitwijkelingen ondernamen. Een van opvallendste dominicanen was Petrus van Verona (ca. 1206-1252), nota bene zelf uit een Katharenfamilie afkomstig. Petrus was als inquisiteur werkzaam in Milaan en Como, tot hij op 6 april 1252 het slachtoffer van een aanslag werd. Sindsdien draagt hij de naam Petrus de Martelaar en hij werd een van de belangrijkste heiligen van de Inquisitie.

Paus Innocentius IV (ca. 1195 – 1254) voorzag de Inquisitie van een machtig nieuw wapen: foltering. Die mocht alleen door leken, in het bijzijn van geestelijken, toegepast worden – de kerk zelf diende zich van bloedvergieten te onthouden. Verminken en doden waren in de martelkamer niet toegestaan, maar dat was voor verdachten een schrale troost. Velen van hen bekenden, of ze schuldig dan wel onschuldig waren, omdat ze de pijn niet langer verdroegen.

Van inquisiteur Bernard Gui (1261/1262 – 1331) stamt een opmerkelijke getuigenis van de middeleeuwse kettervervolging, het zogeheten inquisitiehandboek. Een leidraad voor de inquisitiepraktijk van alledag. De eerste drie hoofdstukken bevatten voorbeeldteksten voor de rechtsgang. Het vierde geeft een overzicht van pauselijke en conciliebesluiten die als rechtsbronnen dienden. Het vijfde en laatste hoofdstuk gaf concrete adviezen voor de ondervraging van verdachten.

Toen Bernard in 1323 de laatste hand aan zijn standaardwerk legde, had de middeleeuwse Inquisitie reeds haar hoogtepunt bereikt: de meeste grote ketterbewegingen waren vernietigd. Maar in de 16de eeuw zouden de hoeders van het geloof voor schier onoplosbare problemen gesteld worden, toen de Reformatie zich als een strovuur in Europa verspreidde. En dan kwamen er ook nog natuurwetenschappers die de kerkelijk leer omtrent de fysische gesteldheid van de wereld tegenspraken: de Inquisitie bracht Giordano Bruno (1548-1600) op de brandstapel en Galileo Galilei (1564-1642) bracht het er alleen levend af door zijn stellingen te herroepen.

Pas in 1965 verving de katholieke kerk de Inquisitie door een nieuwe organisatie: de Congregatie van de Geloofsleer. Ook die kan tegen geestelijken en dienaren van de kerk optreden, maar slechts betrekkelijk milde straffen opleggen, zoals een beroepsverbod. Tekenend voor de nieuwe manier van denken was het gebaar van Johannes Paulus II: in 2000 vroeg hij als eerste paus publiekelijk om vergeving voor de misstappen van zijn kerk. Twee jaar daarvoor had het Vaticaan de archieven van de Inquisitie algemeen toegankelijk gemaakt. De vele duizenden documenten zullen de historici nog lang bezighouden.

MEER WETEN?

Cullen Murphy, God’s Jury: The Inquisition and the Making of the Modern World. Allen Lane 2012

Rigoureus onderzoek

Vragenlijst uit het klooster in Tegernsee, 14de eeuw

1 Geloof je in God, de almachtige vader, de zoon en de Heilige Geest?

2 Geloof je, dat Satan en alle boze geesten ter helle gedoemd zijn?

3 Geloof je, dat de heiligen ons levenden en de zielen in het vagevuur beschermen kunnen?

4 Geloof je, dat zonder sacramenten niemand gered kan worden?

In 1884 schilderde Gioacchino Toma deze verhoorscène als aanklacht tegen de Inquisitie, die overigens de foltering in 1814 afschafte.
In 1884 schilderde Gioacchino Toma deze verhoorscène als aanklacht tegen de Inquisitie, die overigens de foltering in 1814 afschafte.© AKG, BRIDGEMAN/DE AGOSTINI

Partner Content