HOLLANDS ALS HARING MET UITJES Haringvisserij op de Noordzee

Buisjesdag in Vlaardingen 1765. De ter haringvisserij uitvarende schepen trekken veel bekijks. J. Swertner, tekening aquarel, 1765. (Het Scheepvaartmuseum Amsterdam)

Op 12 juni is het Nederlandse haringseizoen weer officieel van start gegaan met de inmiddels traditioneel geworden veiling van het eerste vaatje Hollandse Nieuwe in Scheveningen, waarvan de opbrengst naar een goed doel gaat. Viswinkels trekken de uitbundigste versieringen uit de kast om de consument tot koop te verleiden. Wat te denken van de steeds populairder wordende haringparty’s en de vele uiteenlopende visserijevenementen die de hele zomer voortduren? Vlaggetjesdag Scheveningen is het meest bekende visserijfeest en heeft de sterkste band met haring. Welke relatie heeft Nederland eigenlijk met deze zilverkleurige vis? En hoe ver gaat die geschiedenis terug?

In de 13de eeuw voeren Vlamingen en Zeeuwen steeds verder de zee op, richting Engeland, ter haringvangst. Vissers uit Holland, die zich tot dan toe voornamelijk hadden beperkt tot de rivier- en kustvisserij, zouden snel volgen. Brielle was in de Middeleeuwen de belangrijkste vissersplaats van Holland, gevolgd door Vlaardingen, Schiedam, Delfshaven, Rotterdam, Enkhuizen en De Rijp.

Om ver weg te kunnen vissen, was een goed zeewaardig schip nodig dat voldoende ruimte bood voor het verwerken en opslaan van de gevangen haring. Dat bleek de buis te zijn. Er was aan dek ruimte ingericht om het net binnen te halen, de haring te kaken, te zouten en te verpakken in houten tonnen. Dankzij die conserveringshandelingen kon de haring niet bederven en werden het vangst- en afzetgebied vergroot.

Naast de buis maakten de vissersplaatsen langs de Hollandse kust gebruik van een ander type schip namelijk de pink. Vanuit dit type ontwikkelde zich de bomschuit die tot in de 20ste eeuw in gebruik zou blijven. Dit logge houten schip, bijna vierkant, had een platte bodem waardoor het op het strand kon worden getrokken. Dat moest wel aangezien veel kustplaatsen zoals Scheveningen geen haven hadden. Bomschuiten voeren ook ter haringvisserij, maar gingen minder ver weg.

College voor de Groote Visscherij

Het groeiende exportbelang van de Hollandse haringvisserij maakte regels en wetten noodzakelijk ter bescherming van de kwaliteit. Stedelijke regelgeving werd al snel gevolgd door nationale regelgeving. Over elk aspect was nagedacht: het productieproces van de houten tonnen, het te gebruiken zout, het net, het keuren dat aan de wal moest plaatsvinden en het merken van de tonnen. Het bleef niet bij het product alleen; er kwamen wetten en bepalingen op het gebied van het beschermen van de haringvloot en natuurlijk de gevoerde belasting. Het College voor de Groote Visscherij, omstreeks 1567 opgericht, zou voor dit alles zorgen. De bevoegdheden van dit college namen steeds meer toe. Het mocht zelf wetgeving maken, recht spreken en de overheidssubsidies verdelen. In 1795 werd het College onder invloed van de Franse overheersing opgeheven.

G.J. Bos tekende in 1853 een visserman in zijn kenmerkende waterdichte kleding, oliegoed genaamd. Op zijn hoofd een zuidwester en aan zijn pols hangen twee wollen wanten. De kleding van vissers veranderde pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw toen nieuwe materialen hun intrede deden. (Museum Vlaardingen)
G.J. Bos tekende in 1853 een visserman in zijn kenmerkende waterdichte kleding, oliegoed genaamd. Op zijn hoofd een zuidwester en aan zijn pols hangen twee wollen wanten. De kleding van vissers veranderde pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw toen nieuwe materialen hun intrede deden. (Museum Vlaardingen)

De Hollandse haringvisserij nam begin 15de eeuw een voorsprong op de Vlaamse en Zeeuwse visserij. Toch was het niet alleen maar een stijgende lijn geweest. De gevreesde Duinkerker kapers plunderden graag vissersschepen, pikten ze in of lieten ze na het leegroven zinken. Kapers waren een probleem, maar ook de talloze oorlogen die op zee werden uitgevochten. Vissersschepen waren gewild en relatief kwetsbaar omdat ze makkelijk op de visgronden te vinden waren. Ondanks de bescherming van oorlogsschepen waren de gevolgen vaak desastreus. In perioden van oorlog vaardigde men dan ook vaak een uitvaarverbod in. Voor menigeen betekende dat het einde van het bedrijf.

Een afnemende visserij bracht de gehele gemeenschap in nood. Vissersplaatsen waren sterk afhankelijk van een voorspoedige vangst: scheepswerven, kuiperijen, touwbanen en zeilmakerijen konden bestaan dankzij de visserij. Hele gezinnen waren ervan afhankelijk; jongens bijvoorbeeld werkten in die nevenbedrijven of gingen al op jonge leeftijd mee naar zee om daar het vak te leren. De visserijplaatsen kenden door de geschiedenis heen perioden van bittere armoede.

Daarbij kwam dat haring een seizoensproduct was. Van juni tot november viste men op haring. Met een beetje geluk kon een aantal vissers aansluitend aan de slag in de wintervisserij op kabeljauw en schelvis of vond werk aan de wal. In die paar zomer- en herfstmaanden moest dus flink worden verdiend om de overige maanden niet om te vallen van de honger. De start van het haringseizoen was dan ook altijd een feestelijke aangelegenheid. De opgepoetste schepen werden versierd met vlaggen en voeren een dag later onder grote belangstelling uit. De achterblijvers hoopten op een voorspoedige teelt zonder zieken, averij of natuurgeweld.

Redder in nood: een Scheveningse badhuisondernemer

Het tij leek begin 19de eeuw, na de Franse overheersing, ten goede te keren. Maassluis, Vlaardingen, Scheveningen en Katwijk bloeiden even op, maar overheidssteun bleef een vereiste om de visserij levend te houden. Juist deze steun kwam echter onder druk te staan: de staatsschuld liep steeds verder op door het conflict met België over de afscheiding. In 1840 stond Nederland zelfs op het punt om failliet te gaan. Het blijven verstrekken van premies om de bedrijfstak overeind te houden, hield geen stand meer. Het liberalisme dat in die jaren sterker werd, pleitte voor afschaffing. Aldus geschiedde. In 1857 zag een nieuwe Visserijwet het levenslicht die brak met alle bestaande verouderde reglementeringen en monopolies. De tijd was gekomen voor nieuwe initiatieven en ideeën. Een Scheveningse badhuisondernemer liep daarbij voorop.

De Vlaardinger houten logger Stella Matutina in aanbouw bij scheepswerf I.S. Figee in Vlaardingen, 1902. (Museum Vlaardingen)
De Vlaardinger houten logger Stella Matutina in aanbouw bij scheepswerf I.S. Figee in Vlaardingen, 1902. (Museum Vlaardingen)

Adrien Eugène Maas, eigenaar van een hotel annex badhuis, ging zich zoals veel Scheveningse ondernemers, ook met visserij bezighouden. De wet van 1857 bepaalde dat iedereen gekaakte haring mocht verwerken en verhandelen. Voorheen mochten alleen de Maassteden dat. Ondernemend als hij was, had hij oog voor het verbeteren en vergroten van de haringvangst. Zo gebruikte hij (machinaal gemaakte) katoenen netten in plaats van de zware hennep netten en durfde hij het jaren later zelfs aan over te stappen op een compleet ander scheepstype: de logger. Aangezien Scheveningen nog steeds geen eigen haven had, bracht hij zijn schepen onder in Vlaardingen en later in Maassluis.

Voorbereidingen voor de verkoop van nieuwe haring. De haringhandelaar bevestigt een haring aan een bloemenkroon. Op de achtergrond buiten hangt al zo'n kroon die aankondigt dat er nieuwe haring te koop is. Olie op paneel door Adriaan de Lelie en Willem van Leen, 1815. (Museum Vlaardingen)
Voorbereidingen voor de verkoop van nieuwe haring. De haringhandelaar bevestigt een haring aan een bloemenkroon. Op de achtergrond buiten hangt al zo’n kroon die aankondigt dat er nieuwe haring te koop is. Olie op paneel door Adriaan de Lelie en Willem van Leen, 1815. (Museum Vlaardingen)

Het getuigt van lef om in een conservatieve bedrijfstak als de visserij, als onervaren reder, met nieuwe middelen te gaan vissen. De feiten gaven Maas uiteindelijk gelijk: het schip was licht, snel, had een groot laadruim en dek en er was minder bemanning nodig. Dat was weer gunstig voor zowel de reder als de visser wiens loon deels werd bepaald door de opbrengst minus de (arbeids-) kosten. Het duurde niet lang of de logger was hét schip voor de haringvisserij. Los van technische verbeteringen op het gebied van scheepsbouw en voortstuwing veranderde de logger van uiterlijk; dit scheepstype zou het echter tot ver na de Tweede Wereldoorlog volhouden. Pas met opkomst van de trawler en het toenemend gebruik van het trawlnet (sleepnet) in plaats van het staande haringnet verdween de logger.

HOLLANDS ALS HARING MET UITJES Haringvisserij op de Noordzee

Verplaatsingen naar nieuwe zeehaven IJmuiden

De ontwikkelingen in de haringvisserij kwamen nog voor de Eerste Wereldoorlog in een stroomversnelling. Dankzij het uitdijende spoorwegnet konden visproducten sneller en verder worden getransporteerd. Het gebruik van ijs om te koelen vond brede toepassing en vanaf circa 1912 werd steeds meer gebruik gemaakt van de diepvriestechniek. Het inblikken van vis bleek eveneens een uitstekend middel om het product lang houdbaar te maken. Deze methoden stelden de reders in staat ook het lucratieve afzetgebied Duitsland te voorzien van voldoende haring en vis.

De traditionele visserijplaatsen kregen in 1896 te maken met een nieuwe speler op het toneel: IJmuiden. Deze door de overheid aangelegde zeehaven was modern, had een ijsfabriek en bezat zelfs een spoorwegstation met een apart gedeelte speciaal voor de export van visproducten. Vooral de aanvoer van verse vis zou zich hier gaan concentreren. Het groeiend aantal stoomtrawlers verkaste vanuit hun thuishavens naar IJmuiden.

Trawlen werd steeds meer toegepast voor de visvangst, ook in de haringvisserij. Pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw zou het aloude haringdrijfnet verdwijnen. Trawlen had ook wel nadelen, zag men toen al in. Want was dat gesleep met netten eigenlijk wel zo goed voor de zeebodem? En al die bijvangsten? Veel jonge vis ging verloren. Meerdere instanties luidden in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog al de noodklok, en niet alleen voor haring.

De crisisjaren en de beide wereldoorlogen haalden de groei uit de visserij. Ondanks de neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek uitvaren levensgevaarlijk. De zee zat vol met zeemijnen en menig vissersschip viel ten prooi aan het oorlogsgeweld. Tijdens de Tweede Wereldoorlog vorderden de Duitsers een groot deel van de vissersvloot en werd er maar mondjesmaat gevist.

Vangstverboden en visquota

Na 1950 maakte de zeevisserij een turbulente ontwikkeling door. De effectiviteit van het vissen was enorm vergroot door nieuwe schepen, vang- en opsporingstechnieken zoals de sonar en het diepvriezen aan boord. De haringstand had zwaar te lijden en er moest wel wat gebeuren om de populaire vissoort niet geheel en al uit de Noordzee te zien verdwijnen: tussen 1978 en 1982 was er een vangstverbod van kracht voor haring in de Noordzee.

De noodklok die jaren eerder zo dringend had geluid, was gehoord; en niet alleen door Nederland. Andere Europese visserijlanden hadden eveneens baat bij een gezonde visstand en internationale afspraken konden niet uitblijven. Het ging zelfs nog verder: de Europese visserijsector moest inkrimpen. Gezien de overcapaciteit werden sindsdien saneringsprojecten uitgevoerd. De EU bepaalt elk jaar per vissoort de totale hoeveelheid te vangen vis, te verdelen over de lidstaten: de visquota. Het moet voorkomen dat bepaalde vissoorten uitsterven, zodat de generaties na ons ook nog kunnen smullen van de ‘vruchten van de zee’ net als eeuwen geleden.

Tegenwoordig is men zich des te meer bewust van deze problematiek. De start van elk haringseizoen blijft echter als vanouds een feestelijke aangelegenheid. Die haring, met of zonder uitjes, laat zich prima smaken tijdens Vlaggetjesdag Scheveningen: waar men nog altijd graag verwijst naar die rijke traditie die het dorp en Holland hebben met deze vis.

MEER WETEN?

Adriaan de Boer en Wouter Klootwijk, Haring en zijn maatjes. Wormer, 2004

Louis de Jonge, De laatste haringvissers van Nederland. Amsterdam, 2005

Huib Stam, Haring. De vis die Nederland veranderde. Amsterdam, 2017

HOLLANDS ALS HARING MET UITJES Haringvisserij op de Noordzee

Haringkaken

Bij het kaken wordt een deel van de ingewanden en de kieuwen van de nog niet geslachtsrijpe haring verwijderd; niet de spijsverteringsorganen want die enzymen laten de haring ‘rijpen’. Door te zouten wordt het rijpingsproces verder gestuurd en maakt het de haring langer houdbaar. Traditioneel schrijft men de uitvinding van het kaken toe aan Willem Beukelszoon uit Biervliet. Ondanks zijn mooie monument in genoemde plaats, zijn historici het er tegenwoordig over eens dat we de kennis over het kaken aan de Zweden te danken hebben. Dankzij Hollandse handelscontacten op het Zweedse eiland Schonen is die kennis, wellicht onbedoeld, op de Nederlanders overgebracht. De haring was en is een populaire vis; lang houdbaar, veelzijdig en bereikbaar en betaalbaar voor iedereen. Haring wordt nu gezien als een delicatesse en is het hele jaar door verkrijgbaar.

De zee neemt

In 1881 maakte de Vlaardingse visser Maarten Verkiel een prachtig snijplankje ter gelegenheid van zijn huwelijk met Johanna van Dijk. Bovenin is een hartje te zien met aan weerszijden tortelduifjes die liefde, trouw en de huiselijke vrede weerspiegelen. Maarten voer in 1918 uit met de VL 24 Catharinus en keerde nooit meer terug. Vermoedelijk liep het schip op een zeemijn. Duizenden vissers verloren de afgelopen eeuwen hun leven op zee door oorlogsgeweld, stormrampen of scheepsongelukken.

Aan boord van de SCH22 Wiron 5 worden de diepgevroren pakketten gekaakte haring op de transportband geplaatst om verpakt te worden (2015). Een pakket weegt 34 kilo. (Frans Hoek Fotografie)
Aan boord van de SCH22 Wiron 5 worden de diepgevroren pakketten gekaakte haring op de transportband geplaatst om verpakt te worden (2015). Een pakket weegt 34 kilo. (Frans Hoek Fotografie)

Partner Content