Het volk schreeuwt moord en brand

Bekeren, niet doden De middeleeuwse clerus beschouwde vermeende heksen als mensen die aan een geloofsdwaling ten prooi vielen. Op dit 14de-eeuwse altaarstuk bevrijdt een priester een vrouw van een demon, voorgesteld als een zwart, vliegend wezen. © BEELDBRON: AKG

In de zogenoemd ‘duistere’ Middeleeuwen zijn heksenverbrandingen een zeldzaamheid. Een stelselmatige vervolging ontbreekt en meestal gaat het om spontane lynchpartijen. Maar dan, in de 15de eeuw, breken er met kerkvorst Alexander V gevaarlijke tijden aan.

Als er in 1090 aan de oever van de Isar bij het Beierse Freising rook opstijgt, zullen velen in de toegestroomde menigte het gezicht afgewend hebben. Het is dan ook vreselijk om drie gemartelde vrouwen – één van hen is hoogzwanger – levend verbrand te zien worden. Weermaaksters zouden het geweest zijn, zo weet men elkaar op fluistertoon te vertellen. Het drietal was van het bed gelicht en aan de waterproef onderworpen, d.w.z. geboeid in het water gegooid. Zinken ze naar de bodem, dan zijn het geen heksen, maar als het ‘reine’ water hen weer omhoog stuwt, hen kortom als ‘onreine’ personen afwijst, staat vast dat ze heksen zijn. Als de proef bij herhaling geen eenduidig antwoord oplevert, worden de vrouwen aan land gesleept en daar ten overstaan van een joelende menigte verbrand.

Als gij dit bijgeloof aangehangen hebt, doet gij er een jaar boete voor’ De bisschop van Worms bestraft hekserij in 1010 met boetedoening, niet met de dood

De kerk zag geen heksen maar martelaressen

Wie echter denkt dat dit schering en inslag was in de Middeleeuwen, heeft het mis: weliswaar kwam het in die eeuwen telkens weer tot heksenverbrandingen, maar van een stelselmatige vervolging was geen sprake. In plaats daarvan was er stemmingmakerij onder buurtgenoten, omslaand in moordlust en eigenrichting, wat door de kerk ook veroordeeld werd. In bovenvermeld geval hadden monniken het over een ‘duivelse woede op drie arme vrouwen’, opgewekt door de doodzonde ‘afgunst’. Zij beschouwden de drie vrouwen als martelaressen. Dát het volk het recht in eigen hand had kunnen nemen, berustte op een ongelukkig toeval: op dat moment was het bisschoppelijk gezag aangetast, zodat niemand ‘recht van onrecht vermocht te onderscheiden’. Hier handelde dus het volk en keurde de clerus dat af.

Als het om heksenvervolging in de Middeleeuwen gaat, zijn er meestal overdrijving of valse getuigenissen in het spel. Dát is wat woedende boeren met mestvorken en fakkels de straat op lokt om weerloze vrouwen tot prooi van de vlammen te maken – niet kerkelijke machtswellust of een verblind dogmatisme, zoals een nog altijd wijdverbreid misverstand wil. Ook de waterproef verliep minder wreed dan lang werd aangenomen: die hoefde allerminst te eindigen met de dood van de verdachte of de vaststelling van zijn of haar schuld. Van de vroege Middeleeuwen tot in het begin van de Nieuwe Tijd was het namelijk gebruikelijk dat de beschuldigde levend uit het water getrokken werd. Wat dat betreft is het geval van de drie vrouwen uit Freising dus geen bijzonderheid.

De Inquisitie vervolgt ketters, geen vermeende heksen

Alles wijst erop dat het heksenbijgeloof niet in de Middeleeuwen, maar aan het begin van de Nieuwe Tijd, na 1500, hoogtij vierde. In de westelijke Alpenlanden ontstaat begin 15de eeuw uit een gevaarlijk mengsel van pseudo-wetenschap en volksgeloof onder geleerden en geestelijken het beeld van heksen zoals dat tot in onze tijd is blijven voortbestaan: vrouwen die geslachtsverkeer met duivels en boze geesten hebben, die de mensen, hun vee en have teisteren met ziekten, misoogsten en noodweer. Veelzeggend in dat opzicht zijn de stukken van het heksenproces tegen ene Agnes Baderin uit Ravensburg: ‘Zij bekende op het punt van de ten laste gelegde, (door hagel) aan mensen en dieren toegebrachte schade. Gevraagd naar het afzweren van het ware geloof en het plegen van duivelse zwijnerijen, bekende ze ten overstaan van de zaal al het overige en vertelde hoe zij zich achttien jaar lang onder volstrekte loochening van het geloof aan een incubus had gegeven.’ Ook dit proces vond niet in de bloeitijd van de Middeleeuwen plaats, maar pas aan het eind van de 15de eeuw.

Wreed lot De tijd van de heksen-waan begint pas aan het eind van de Middeleeuwen. Op deze boekschildering uit 1513 zien we hoe 'hostiedievegge' Anna Vögtlin in 1447 buiten de Zwitserse stad Willisau als heks op de brandstapel gebracht wordt.
Wreed lot De tijd van de heksen-waan begint pas aan het eind van de Middeleeuwen. Op deze boekschildering uit 1513 zien we hoe ‘hostiedievegge’ Anna Vögtlin in 1447 buiten de Zwitserse stad Willisau als heks op de brandstapel gebracht wordt.© BEELDBRON: AKG/ERICH LESSING, WIKIMEDIA

Ook de beruchte Inquisitie gedroeg zich in de Middeleeuwen niet gelijk als instantie voor de heksenjacht: de door Rome op pad gestuurde ordebroeders hadden aanvankelijk de taak om ketters op te sporen en in een proces hun schuld aan te tonen – óf hun onschuld.

Als dan in de Nieuwe Tijd de heksenvervolging op gang komt, hebben de aanklagers en folterknechten van de Inquisitie al de nodige ervaring in hun bloedige métier opgedaan. Sinds 1252 staat de Heilige Stoel hun toe zich van het middel van de foltering te bedienen, zij het onder de uitdrukkelijke voorwaarde de dood van de gefolterde te vermijden. Desondanks velt de Inquisitie vaak mildere oordelen dan de wereldlijke gerechten. Bovendien stellen de priesters boetvaardige zondaars vergeving van hun zonden in het vooruitzicht. Sommigen gaat dit allemaal niet ver genoeg: inquisiteur Henricus Institoris (Heinrich Kramer) publiceert in 1490 een verhandeling, de Malleus Malificarum, oftewel de Heksenhamer, die vrouwen brandmerkt als bijzonder ontvankelijk voor influisteringen van de duivel ( zie het artikel op blz. 22). Het zijn roerige tijden en het geschrift krijgt een gunstig onthaal. Sindsdien zijn het vooral vrouwen die als heks terechtgesteld worden.

Zo’n drijver als Kramer is geen eenling, maar juist een vertegenwoordiger van zijn tijd. Mediaeviste Ingrid Bennewitz stelt een ‘steeds sterker wordende vrouwenverachting in de kerk’ vast: geboorten en geboortefeesten worden strenger gereglementeerd, vrouwengilden en zelfs zelfstandige vrouwengemeenschappen op religieuze grondslag krijgen met ongewone restricties te maken. Daarvoor wordt een reeks van theologisch gemotiveerde argumenten aangevoerd, bedoeld om bij de wereldlijke heersers indruk te maken. Dat is waar heethoofden overal in Europa op gewacht hebben – de vlam kan in de brandstapel!

Als de Heksenhamer verschijnt, maken inquisiteurs, fanatieke vorsten en opgehitste meutes al een jaar of tachtig stelselmatig jacht op heksen en heksenmeesters. Andersgezinden als de Katharen of de Waldenzen hebben als slachtoffers plaatsgemaakt voor ‘duivelsknechten’, naamloze ‘nieuwe sekten’ waar tegenpaus Alexander V in 1409 gewag van maakt. Steeds weer wordt er aan de heksenwaan voeding gegeven. Tien jaar later duikt in een inquisitieproces voor de wereldlijke rechter in Luzern voor het eerst het woord ‘hekserij’ op. De nieuwe halsmisdaad heeft nu een naam en een vrouwvijandig fanatisme vindt een dankbaar aanknopingspunt.

In 1419 reppen processtukken voor het eerst van ‘hekserij’

Hoewel de stelselmatige vervolging van heksen pas in de begindecennia van de Nieuwe Tijd wijdverbreid raakte, stond er in de Oudheid al een straf op schadelijke tovenarij (zie ook het kader rechts): de zogeheten Twaalftafelenwet van het republikeinse Rome uit 450 v.Chr. stelt een straf op tovenarij die door noodweer de oogst in gevaar brengt. Tovenarij met dodelijk gevolg werd pas later, impliciet, verboden: de in 78 v.Chr. overleden dictator Sulla had wetten tegen sluipmoordenaars en gifmengers uitgevaardigd, die later ook op heksen van toepassing werden. Hierdoor dreigde voor hen die anderen met hekserij ‘vergiftigd’ zouden hebben de doodstraf. Een uitdrukkelijk verbod op magie kwam er pas onder keizer Constantijn de Grote, die waarzeggers levend liet verbranden.

In de eeuwen die volgden werden er nog meer wetten tegen magie uitgevaardigd en uiteindelijk bevatte de ‘Codex Justinianus’ uit de 6de eeuw n.Chr. een apart hoofdstuk over hekserij. De antieke notie van schadelijke tovenarij beïnvloedde ook de opvatting van hekserij in de vroege Nieuwe Tijd, zij het dat die nu als het werk van de duivel beschouwd werd. De ware schuld die rechters bij een heks trachtten vast te stellen lag dus niet langer in het toebrengen van aantoonbare schade aan de oogst of (door vergif) aan het lichaam, maar in het sluiten van een pact met de duivel.

MEER WETEN?

Peter Maxwell-Stuart, Heksen. De geschiedenis. Vertaling: Embee Translations. Pearson Education Benelux 2007

Partner Content