Heer en knecht

Hét boek voor boekhouders Het Domesday Book geeft nauwkeurig uitsluitsel over ieders vermogenssituatie, maar in demografisch opzicht is het minder betrouwbaar. Zie http://domesday.pase.ac.uk/ © BEELDBRON: GETTY IMAGES/MICHAEL FREEMAN

Onderdrukking, onteigening, achterstelling: de Angelsaksen zuchtten onder het Normandische juk. Toch was er in de taal wél toenadering tussen beide groepen.

Willem de Veroveraar had zich in 1066 meester gemaakt van de Engelse kroon. Nu moest hij zijn macht bestendigen. Daarvoor besloot hij tot ingrijpende hervormingen. Hij haalde de bezem door het rechtsstelsel en de bezitsver-houdingen, verving zowel in de kerk als in het landsbestuur de oude elite door een nieuwe. In het jaar 1086 voerde hij een landelijke inventarisatie door om vast te stellen hoeveel succes hij daar inmiddels mee had. De contemporaine ‘Angelsaksische Kroniek’ schrijft daarover: ‘Willem had een lange bespreking met zijn raadslieden en stuurde toen gevolmachtigden naar alle windstreken van Engeland […] Geen stukje land, geen os, geen koe en geen varken bleef ongeregistreerd.’

Boeren Toenemende onvrijheid De boeren leefden vooral van de graan-teelt. Hun rechtspositie verslechterde door de Normandische verovering aanzienlijk.

Geen koe, geen varken bleef ongeregistreerd

De uitkomsten van dit onderzoek vormen de inhoud van het Domesday Book. Dat geeft een opsomming van al het koninklijke roerende en onroerende bezit, maar ook van alle cijnzen die aan de kroon afgedragen moesten worden. De naam van het boek verwijst naar de Jongste Dag uit de Bijbel – ‘Domesday’ in het Middel-Engels. De indruk was namelijk ontstaan dat de in dit boek vastgelegde bezitsverhoudingen zouden gelden tot het einde der tijden. Al met al is het boek ook een treurig stemmende getuigenis van onderdrukking: het toont hoezeer de Normandische indringers de Angelsaksen bezit- en rechteloos hadden gemaakt.

Oogstende mannen, blad voor de maand augustus in een Angelsaksische kalender.
Oogstende mannen, blad voor de maand augustus in een Angelsaksische kalender.© BEELDBRON: AKG/BRITISH LIBRARY, AKG/SCIENCE PHOTO LIBRARY

De nieuwe koning wilde Engeland niet slechts verwerven, hij wilde het naar Frans-Normandisch voorbeeld omvormen. Daarom stelde hij aan het hoofd van de maatschappij een nieuwe heersende klasse, die grotendeels uit Normandiërs bestond, naast Bretons en Vlamingen. Omdat aanzien nog altijd gelijkstond aan landbezit werden hiervoor zo’n vijfduizend Angelsaksische edelen onteigend. Een deel van hen ontvluchtte Engeland, anderen vervielen tot de boerenstand. In 1086, het jaar van de grote inspectie, was nog maar tien procent van de grond in handen van Angelsaksen.

Daarnaast voerde Willem een nieuwe hiërarchie in die op dat landbezit gebaseerd was, het leenstelsel zoals dat in Normandië gold. Aan het hoofd daarvan stond de koning als opperste leenheer, die ’s land gehele grondgebied in eigendom had. Van ongeveer een vijfde daarvan was hij zelf de vruchtgebruiker, de overige gebieden gaf hij in ‘leen’ aan hoge Normandische edelen (baronnen). In ruil daarvoor zwoeren dezen trouw aan de koning en stelden hem een vastgesteld aantal ridders voor zijn leger ter beschikking. Het leeuwendeel van de grond ging naar een kleine groep verwanten en gunstelingen van de koning. Hoe scheef de bezitsverhoudingen daardoor werden, blijkt wel uit het feit dat in 1086 slechts tien mannen nagenoeg de helft van al het land bezaten.

Adel Statusverlies en emigratie De Angelsaksische adel verloor enorm aan invloed en aanzien. Veel edelen trokken naar Schotland, Ierland of Scandinavië.

Het nieuwe rechtsstelsel kende slechts heersers en onderworpenen

De baronnen beheerden hun landgoederen meestal niet zelf. Die taak lieten ze over aan vertegenwoordigers van de lage adel (landlords), die een soort onderpachters waren. Het Domesday Book vermeldt zulke landerijen als manors. Zo’n manor had ongeveer de grootte van een dorp en was met akkerland en bos omgeven. In het midden ervan bevond zich een versterkt huis, de woning van de landlord. Het land werd bewerkt door de lage standen, meestal boeren. Het aantal vrije boeren nam onder Normandisch bestuur duidelijk af – velen van hen vervielen tot lijfeigenen.

Daarnaast bestond er nog de slavernij, een overblijfsel uit de vroege Angelsaksische tijd. Volgens het Domesday Book was in 1086 zo’n twaalf procent van de Engelse bevolking slaaf. Maar al gauw daarna werd de slavernij afgeschaft. Het nieuwe leenstelsel maakte deze categorie overbodig. Het kende namelijk maar twee soorten mensen: heersers (landeigenaren en – pachters) en onderworpenen (zij die het land bewerkten). Hierdoor kregen de lagere standen een steeds uniformere samenstelling – slecht voor de boeren, iets beter voor voormalige slaven.

Willem breidde verder het ambtelijk apparaat sterk uit. Onder zijn heerschappij kreeg Engeland een kanselier, een schatbewaarder en een belastingdienst – stuk voor stuk instanties die de Angelsaksen niet kenden. Voortaan werd het vermogen van elke onderdaan nauwkeurig geregistreerd. Niemand kon zich meer aan het oog van defiscusonttrekken. Zeer gevreesd waren de sheriffs, ambtenaren met bijzondere bevoegdheden, die de belasting inden en op lokaal niveau recht spraken. Zij maakten zich vaak schuldig aan willekeur en ambtsmisbruik om zich te verrijken.

De Engelse bevolking zuchtte onder een steeds verder toenemende belastingdruk. Naast de vaste heffingen moesten er voor van alles en nog wat boetes of leges betaald worden. In het Domesday Book lezen we bijvoorbeeld: wie bloed vergoten heeft, moet veertig shilling betalen. Ook als een huis door onachtzaamheid afbrandde, moest veertig shilling betaald worden. Een maagd die in het huwelijk trad, was tien shilling verschuldigd, een weduwe zelfs twintig. Al dat geld vloeide rechtstreeks in de koninklijke schatkist en vermeerderde diens privé-vermogen.

Willem doet de belangrijkste bisschopszetel over aan een goede vriend

De kerk ontwikkelde zich tot steunpilaar van het Normandische bestuur. Willem had behoefte aan loyale bisschoppen en abten, die bereid waren de nieuwe heersers bij de plaatselijke bevolking in een gunstig daglicht te stellen. Daarom verving Willem de gehele kerkleiding. De posten die Angelsaksen op hadden moeten geven, gingen bij voorkeur naar Normandiërs en andere geestelijken van het vasteland. De kroniekschrijver William of Malmesbury (ca. 1095-1143) deed hierover zijn beklag: ‘Engeland is een vestigingsplaats voor vreemden geworden en in het bezit van buitenlanders overgegaan. Op dit moment zijn er geen Engelse graven, bisschoppen of abten.’ De belangrijkste van alle geestelijken was de aartsbisschop van Canterbury, Engelands hoogste kerkelijk autoriteit. Al in 1069 zette Willem de toenmalige, Angelsaksische kerkvorst Stigand af. De nieuwe man was een goede vriend en vertrouweling: Lanfrank, abt van het klooster Le Bex in Normandië.

Onder Lanfrank werd de Engelse kerk ingrijpend hervormd. Ze kreeg een sterk hiërarchische structuur. Voortaan dienden alle geestelijken in het land de bevelen van koning of aartsbisschop zonder tegenspraak op te volgen. In onbruik geraakte kerkelijke en liturgische bepalingen uit een ver verleden werden afgestoft. Bovendien haalde Lanfrank de banden met de Heilige Stoel in Rome aan. En hij wist de paus er toe te bewegen Willems heerschappij over Engeland als legitiem te erkennen, wat het prestige van de Normandiërs enorm vergrootte.

De vele maatregelen die Willem nam om zijn heerschappij blijvend te vestigen, hadden succes. Toch bleef de Engelse maatschappij tot op het bot verdeeld. De nieuw geschapen elite was in politiek opzicht bijzonder invloedrijk, maar getalsmatig zeer klein. Tegen het einde van de 11de eeuw telde Engeland ongeveer twee miljoen inwoners. Niet meer dan een schamele 50.000 daarvan waren Normandiërs.

Verder mag niet vergeten worden dat de taal bij dat alles een voorname rol speelde. De Normandiërs gebruikten het Frans als voertaal, de Angelsaksische bevolking het Oud-Engels. Het Latijn won echter steeds meer terrein als kanselarij-, schrijf- en geleerdentaal. Geleidelijk namen de taalbarrières echter af. Veel Normandiërs leerden Engels om zich in het dagelijks leven met hun onderdanen te kunnen verstaan. Het toenemend aantal huwelijken tussen beide bevolkingsgroepen versterkte deze tendens. In hun preken moesten de Normandische geestelijken het Engels gebruiken, wilden ze met hun boodschap het brede volk bereiken.

Tegelijk nam het Engels steeds meer Franse elementen over, naarmate de Normandische elite zich meer van de volkstaal bediende. Dat verfransen ging deels met opzet, om de eigen gebrekkige taalbeheersing te maskeren, deels onbewust, omdat men nu eenmaal verknocht was aan bepaalde vaste uitdrukkingen. Het gevolg was dat er tussen 1066 en 1400 zo’n tienduizend Franse woorden ingang vonden in het Oud-Engels. Opmerkelijk is dat ongeveer driekwart daarvan nog altijd gebruikt wordt in het moderne Engels. De Normandische verovering heeft dus een krachtig stempel gedrukt op de taal van het eiland.

MEER WETEN?

David Roffe, Domesday; The Inquest and the Book. Oxford, 2000

Valkenjacht, de maand oktober in een Angelsaksische kalender, 11de eeuw.
Valkenjacht, de maand oktober in een Angelsaksische kalender, 11de eeuw.

Partner Content