Die duivelse predikant Balthasar Bekker

Het verschijnen van de eerste twee delen van De Betoverde Weereld van predikant Balthasar Bekker, in 1691, bleef niet onopgemerkt. Wat heet! Bekker werd het gesprek van de dag en honderden opponenten klommen in de pen om Bekker van alles en nog wat te beschuldigen.

Het ging over zijn cartesiaanse denkbeelden, het belachelijk maken van de Statenvertaling, zijn vrijzinnige interpretatie van de Bijbel en vooral zijn verwerping van de opvatting dat de menselijke rede in dienst moest staan van het geopenbaarde Woord van God. ‘Sien gaet vóór horen’, dat was zijn devies, een variant op ‘Eerst zien en dan geloven’. De Betoverde Weereld werd bekend als anti-heksentractaat. Luisteren naar de dominee en het zelf lezen van de Bijbel hebben zeker zin, maar de Bijbel is geen boek dat uitlegt hoe de natuurlijke wereld functioneert. Geestelijken, predikanten en theologen moeten zich dan ook verre houden om natuurlijke verschijnselen te verklaren met een beroep op de Bijbel. Kometen bijvoorbeeld zijn geen voortekenen van God dat rampspoed op handen is, maar gewone hemellichamen die zich in een vaste baan door het heelal bewegen. En wat in het Oude en Nieuwe Testament over de duivel en demonen wordt verteld, moet niet letterlijk worden genomen, maar dient symbolisch of zinnebeeldig te worden geïnterpreteerd.

Gedenknaald voor Bekker ontworpen door Hans Jouta en op 12 oktober 2002 te Metslawier onthuld. In de top van de naald een vleermuis, een bokkenkop en een kattenkop. (Foto Romke Hoekstra)
Gedenknaald voor Bekker ontworpen door Hans Jouta en op 12 oktober 2002 te Metslawier onthuld. In de top van de naald een vleermuis, een bokkenkop en een kattenkop. (Foto Romke Hoekstra)

Het substantiedualisme

Domineeszoon Balthasar Bekker zag op 20 maart 1634 het levenslicht in het Friese dorp Metslawier. Hij studeerde letteren, theologie en filosofie in Groningen en Franeker. In 1657 besteeg hij de kansel van Oosterlittens om uiteindelijk in 1680 te worden beroepen in Amsterdam waar hij intrek nam in een pand aan de Prinsengracht tegenover de Noorderkerk. Ondanks zijn pastorale plichten vond hij tijd voor het schrijven van allerlei theologische tractaten en het bestuderen van het werk van andere theologen en filosofen. Met name de filosofie van René Descartes (1596-1650) wekte zijn belangstelling, in het bijzonder vanwege diens denkbeelden over wat in de filosofie het substantiedualisme wordt genoemd. Volgens Descartes zijn de door God geschapen substanties geest en lichaam fundamenteel van elkaar verschillend en bestaan onafhankelijk van elkaar. De substantie geest is een denkend vermogen, neemt geen ruimte in en is dus onstoffelijk, is niet onderworpen aan de natuurwetten en is onsterfelijk. De substantie lichaam kan niet denken, neemt net als alle andere fysieke dingen in deze wereld ruimte in, werkt volgens de natuurwetten en is sterfelijk. Descartes kan evenwel niet ontkennen dat de mens, in tegenstelling tot het dier, een denkend wezen is en derhalve begiftigd met een geest. Hoe beide substanties op elkaar inwerken, beinvloeden en tegenwerken, daar is hij nooit uitgekomen.

Titelpagina van De Betoverde Weereld, zynde een grondig onderzoek van 't gemeen gevoelen aangaande de GEESTEN, derselver Aart en Vermogen, Bewind en Bedryf: als ook 't gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen.
Titelpagina van De Betoverde Weereld, zynde een grondig onderzoek van ’t gemeen gevoelen aangaande de GEESTEN, derselver Aart en Vermogen, Bewind en Bedryf: als ook ’t gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen.

Een vormloze duivel

De idee dat geest en lichaam volstrekt van elkaar zijn gescheiden heeft Bekker overgenomen om in zijn De Betoverde Weereld het bestaande duivelsbeeld en allerhande vormen van bijgeloof te attaqueren. Zijn motief was zijn medemensen te bevrijden van hun angsten voor satan, kwade geesten en heksen. Als predikant had hij immers persoonlijk ervaren hoe zijn kerkgangers gebukt gingen onder deze angsten en hoe velen van zijn vakbroeders voortdurend inspeelden op deze angstgevoelens door te dreigen met de duivel, hel en verdoemenis.

Welnu, de duivel en demonen zijn geesten. De duivel bestaat echt, maar hij is vormloos en kan zich daarom nooit als een man aan een heks openbaren, seks met haar hebben en haar bevelen te verschijnen op een sabbath om hem, in de gedaante van een bok, te aanbidden. Ook leren de natuurwetten dat de duivel of een demon geen bezit kan nemen van een mens. Bezetenheid of epilepsie is gewoon een ziekte, die genezen kan worden. Duivelskunsten zijn daarom geen bewijs dat de duivel hier op aarde ronddwaalt, maar menselijke kunsten of natuurkrachten die de mens ‘in ’t duizendste nog niet verstaet’.

Vrijzinnige exegese

Bekker was zich ervan bewust dat zijn duivelsbeeld hem niet in dank zou worden afgenomen door zijn orthodoxe collega’s en dat zij hem zouden aanvallen met de Bijbel in de hand. Want in dit heilige boek zijn voldoende passages te vinden waarin de duivel in eigen persoon of vermomd als een dier – denk aan de slang die Eva in het paradijs verleidt – de mensheid confronteert. Aan hem de taak deze passages te duiden. Zijn verdedigingsstrategie is te bewijzen dat zij niet letterlijk, maar symbolisch, figuurlijk of allegorisch moeten worden gelezen. De schrijvers van het Oude en Nieuwe Testament gebruikten namelijk woorden en begrippen die begrijpelijk waren voor hun weinig ontwikkeld lezerspubliek dat nog heilig geloofde in het bestaan van kwade geesten. In het evangelie van Mattheüs wordt bijvoorbeeld verteld hoe de duivel Jezus meeneemt naar een hoge berg en Hem alle koninkrijken van de wereld toont, zeggende: ‘Dit alles zal ik U geven als U voor mij neerknielt en mij aanbidt’. Het antwoord van Jezus: ‘Ga weg satan! Want er staat geschreven ‘Aanbid de Heer, uw God, vereer Hem alleen”. Volgens Bekker gebruikt Mattheüs hier beeldspraak. De duivel kan zich nooit direct tot Jezus hebben gewend, want hij is een geest, die na de zondeval door God naar de hel is verbannen. Verder is de aarde rond en niet plat, dus kan niemand de gehele wereld overzien. Mattheüs verwoordt hier dan ook de innerlijke strijd die Jezus op dat moment met zichzelf voerde; het nastreven van een verzekerd materieel bestaan met alle gevaren van dien voor het eigen zielenheil of alles opgeven, zelfs zijn eigen familie, om een messiaans koninkrijk te stichten. Jezus koos voor het laatste. Anders gezegd, aldus Bekker, het kwaad zit niet in de duivel, maar in de mens en het is aan hem/haar de verleiding tot het kwade te weerstaan.

Het is vooral deze vrijzinnige exegese van de Bijbel die hem duur kwam te staan. In 1692 werd hij uit zijn ambt gezet en buitengesloten van deelname aan het Avondmaal. Zich miskend voelend, trok hij zich terug op de Hinnema State van zijn zoon bij Jelsum. Op 11 juni 1698 overleed deze voorloper van het ‘Verlichte denken’.

Partner Content