De droom van het duiken

Na de oorlog begon de snorkel aan zijn opmars. Snorkelplezier aan het Noordzeestrand, 1959. (Spaarnestad, publiek domein)

Een combinatie van zon en zee is voor veel mensen de ideale vakantie. In de zomermaanden overspoelen we de stranden en geven ons over aan het goddelijke nietsdoen. Maar de moderne mens is slecht getraind in enkel luieren. En dus grijpt hij tussen de zonnebaden door naar duikbril en snorkel, waagt zich in het onbekende rijk van de zee en waant zich even een omgekeerde kosmonaut.

De wereld onder water heeft van meet af aan de fantasie geprikkeld. ‘De mens hoeft enkel maar onder te duiken en hij is vrij’, jubelde duikpionier Jacques-Yves Cousteau. Al uit de Oudheid kennen we overleveringen van verkenningen onder de waterspiegel. Alexander de Grote zou vanuit een groot glazen vat de onderwaterwereld hebben bewonderd, daarna grappend opmerkend: ‘Ik heb net gezien dat deze hele wereld verloren is en dat de grote vissen meedogenloos de kleine opeten’. Hij wist als geen ander waar hij het over had.

Dat de mens al lang geleden onder water naar voedsel en materialen zocht staat buiten kijf. Griekse vissers doken naar sponzen en al omstreeks 500 v.Chr. stond India bekend om zijn parels. Duiken was toen nog een kwestie van je adem inhouden. Een getrainde duiker kon zo een paar minuten onder water blijven. Er is lang gefantaseerd over onbegrensd duiken. Op Assyrische reliëfs uit 900 v.Chr. staan duikers afgebeeld die uit een soort van met lucht gevulde zak lijken te ademen. De wens zal hier vader van de gedachte zijn geweest, want het drijfvermogen van zo’n luchtzak is simpelweg te groot. Dit soort praktische onmogelijkheden komen we vaker tegen. Zo zijn er door de eeuwen heen beschrijvingen van een lange buis of slang waardoor de duiker zou kunnen ademhalen. In het beroemde Romeinse militaire handboek De Re Militari (ca. 390) wordt zo’n constructie beschreven. Een onuitvoerbaar idee, want door het drukverschil tussen de lucht en het water is zo ademhalen al op een diepte van meer dan een halve meter ondoenlijk. Het weerhield Leonardo da Vinci niet in 1500 toch ook zo’n lange snorkel te schetsen.

In de 16de eeuw waren experimenten met duikklokken wel succesvol: houten vaten die omgekeerd te water werden gelaten. De eerste duikklok werd gebouwd in 1535, door de Italiaan Guglielmo de Lorena.

Caligula’s lustkasteel op de zeebodem

Zijn constructie was een soort van ton die over het bovenlijf werd vastgemaakt. Voorzien van een kleppensysteem en een regelmatige aanvoer van lucht in omgekeerde emmers kon hij uren onder water blijven. De Lorena onderzocht zo het kolossale wrak van het drijvende lustkasteel van de Romeinse keizer Caligula dat al eeuwen op de bodem van het Lago di Nemi bij Rome rustte. Ondertussen kon hij gewoon het brood eten dat hij als lunch had meegenomen. Vervelend waren wel de vissen die door de kruimels werden aangetrokken: ‘Het ergste was dat, omdat ik geen broek droeg, ze me beten in dat deel dat jullie zelf wel kunnen raden’.

In Nederland maakte Jan Adriaanszoon Leeghwater indruk. Hij demonstreerde in 1605 nabij Amsterdam zijn onderwaterkunsten voor een grote schare sceptische kijkers: ‘Het zal wezen gelijk die man die vliegen zoude: wie is malder, de man die vliegen zal, of die gene die het zien zullen?’ Leeghwater wist alle twijfel weg te nemen. Drie kwartier bleef hij onder water en speelde daar psalmen op een schalmei (een soort blaasinstrument), at peren en schreef een brief. De mensen geloofden hun ogen en oren niet.

Zoals vaker leidt oorlog tot nieuwe vindingen

De duikklok leidde in het begin van de 19de eeuw tot de metalen duikhelm van de Britse gebroeders Deane. Hij werd over het hoofd gedragen en via een pomp boven water van lucht voorzien. De vinding werd vooral ingezet voor het ruimen van wrakken en het bergen van waardevolle lading, zoals tijdens de Krimoorlog (1853-1856) waar bij Sebastopol een groot deel van de Russische vloot tot zinken was gebracht. De van oorsprong Duitse Augustus Siebe perfectioneerde in 1837 de duikhelm door hem met een waterdicht pak tot één gesloten geheel te maken. Met dit pak kon onder water op grote diepte worden gewerkt. Toch beperkte de luchtslang nog steeds de bewegingsvrijheid. Een belangrijke stap werd gezet in 1925 toen de Franse officier Yves le Prier een systeem bedacht waarbij geademd kon worden uit een cilinder gevuld met lucht. Door de technische beperkingen van die tijd was de hoeveelheid beschikbare lucht in de flessen klein en kon er zo maximaal een kwartier worden gedoken. De doorbraak kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaan Christian Lambertsen wist de legerleiding te interesseren voor zijn LARU (Lambertsen Amphibious Respirator Unit), een duikuitrusting op basis van een fles met lucht onder hoge druk, waarmee hij met gemak negentig minuten onder kon blijven. Het werd ingezet voor sabotagedoeleinden.

Vrouw met duikbril en dubbele snorkel, Montego Bay, 1958. Het woord snorkel heeft nog een Nederlands tintje. Nederland was in de jaren vlak voor de oorlog de eerste die zijn hybride duikboten met een lange pijp uitrustte waardoor de dieselmotoren ook onder het wateroppervlak de noodzakelijk lucht konden aanzuigen. Het pijpje heette een 'snuiver'. Na de Duitse inval in 1940 vielen Nederlandse duikboten in handen van de Duitse marine die het pijpje overnamen. Zij doopten het 'Schnorchel' naar het rochelende geluid dat de pijp maakte. De Britten op hun beurt maakten daar 'snorkel' van. De naam ging over op de duiksnorkel die na de oorlog op de markt kwam.
Vrouw met duikbril en dubbele snorkel, Montego Bay, 1958. Het woord snorkel heeft nog een Nederlands tintje. Nederland was in de jaren vlak voor de oorlog de eerste die zijn hybride duikboten met een lange pijp uitrustte waardoor de dieselmotoren ook onder het wateroppervlak de noodzakelijk lucht konden aanzuigen. Het pijpje heette een ‘snuiver’. Na de Duitse inval in 1940 vielen Nederlandse duikboten in handen van de Duitse marine die het pijpje overnamen. Zij doopten het ‘Schnorchel’ naar het rochelende geluid dat de pijp maakte. De Britten op hun beurt maakten daar ‘snorkel’ van. De naam ging over op de duiksnorkel die na de oorlog op de markt kwam.

De gewone man duikt dankzij Cousteau

Ondertussen werkten in Frankrijk Emile Gagnan en Jacques-Yves Cousteau in alle stilte aan hun versie. In 1943 kwamen ze met wat de ‘aqualong’ werd gedoopt. Het betekende een revolutie op het gebied van duiken. Hun apparaat was licht en eenvoudig in gebruik en hoewel ontwikkeld voor militaire toepassing bracht het de duiksport binnen het bereik van de gewone man. Al snel na 1945 verschijnen overal in Europa, ook in België en Nederland, de eerste duikclubs. Twee jonge Amsterdamse automonteurs (Evert van den Bosch, 17, en Rink Brussel, 18) richtten in 1953 duikclub ‘Barakuda’ op met als duikgebied de Vinkeveense plassen. Toch is het vooral de ‘onmogelijke’ snorkel die na de oorlog, in combinatie met een duikbril, voor de massa de wereld onder water heeft ontsloten. De kortpijpige snorkel waarmee vlak onder de wateroppervlakte kon worden gedoken, kwam in de jaren vijftig op de markt en jong en oud waren meteen verkocht. Helemaal toen duiken in het kristalheldere water van de Spaanse Costas in de jaren zestig voor het grote publiek bereikbaar werd. Wat meteen weer een probleem gaf: afdalen in de onderwaterwereld? Adembenemend!

Partner Content