“Altijd was er angst”

België, 1944: vrouw probeert graan te redden uit vernietigde schuur.

Ook voor de gewone burgers wordt het dagelijkse leven onder de bezetting hoe langer hoe penibeler. Opeisingen, rantsoenering, controles, restricties op zowat alles en het woekerende wantrouwen onder de bevolking zelf, beginnen na al die jaren door te wegen en dwingen de bevolking om risico’s te nemen om hun situatie minder hachelijk te maken.

“Moeder zei dat ik brood moest gaan kopen in de Nieuwstraat. Aan herberg ‘Het Lommerhuis’ bemerkte ik dat een Duits verkenningsvliegtuig de terugtrekkende militaire kolonnes observeerde. Mitrailleurs ratelden langs alle kanten, het was beangstigend. Mijn grootmoeder, die naast de herberg woonde, schoof in het ovenhuis twee stoelen bij elkaar, zette er een omgekeerde zinken badkuip op en liet mij eronder schuilen. Toen het vuren stopte, kon ik verder, maar wat verderop begon het kabaal opnieuw. Iemand duwde mij de schilderswinkel binnen. Samen met andere mensen zat ik in de kelder. Uiteindelijk geraakte ik toch tot aan de bakkerswinkel en liep daarna zonder mij nog om iets te bekommeren met mijn brood vlug naar huis.”

De achtjarige Louis Van Ransbeeck zal zijn tocht naar de bakker op 10 mei 1940 niet snel vergeten. Zijn dorp is sinds enkele dagen overspoeld met Britten, Fransen en landgenoten uit alle windstreken. Die ochtend heeft meester Moons de jongens naar huis gestuurd omdat de oorlogsdreiging nu wel erg dichtbij komt. De dorpsbewoners zijn verward en vooral angstig voor wat hen te wachten staat. Enkele dagen lang woedt de oorlog er in alle hevigheid, tot het nieuws van de capitulatie doordringt en zowel de vluchtelingen als de Britse en Belgische soldaten druppelsgewijs naar huis trekken. Even lijkt het erop dat de rust in het dorp zal weerkeren. Maar niets is minder waar. Ruim vier jaar later leven de burgers nog altijd onder het juk van de oorlog en de bezetting.

Brussel, 3 juli 1945: de zwarte markt tiert welig. In de Radijzenstraat in Brussel verhandelt deze man kauwgom, in zijn jas zit nog meer koopwaar verstopt.
Brussel, 3 juli 1945: de zwarte markt tiert welig. In de Radijzenstraat in Brussel verhandelt deze man kauwgom, in zijn jas zit nog meer koopwaar verstopt.

“Wat mij altijd zal bijblijven is het eerste oorlogsbrood, bruin en plakkerig, dat ik moest halen bij Finne”, laat Louis Vermeir jaren later optekenen door de plaatselijke Heemkundige Kring. “Daarmee begon men aan te voelen welke oorlogsellende ons nog te wachten stond. En dat voor jaren.”

Dat het niet alleen bij wat zompig brood zou blijven, wordt al snel duidelijk. De Duitse bezetter heeft nog niet goed en wel zijn intrek genomen in de gemeentegebouwen en de dorpsschool, of de eerste opeisingen zijn een feit. Paarden, stoelen, tafels, brandhout, en kolen worden opgeëist en er worden ook burgers, vooral vrouwen, ‘aangeworven’ om te kuisen en te koken voor de soldaten.

Toch niet de klokken!

Naarmate de oorlog vordert, worden de Duitsers geconfronteerd met een steeds nijpender tekort aan grondstoffen voor de productie van oorlogsmaterieel. Een ‘verordening betreffende de inlevering van non-ferrometalen’ kan dus niet lang uitblijven. Om aan het opgelegde gewicht te komen, verzamelen burgers alles wat los en vast zit dat van tin, koper, nikkel of lood is gemaakt. Souvenirs, koperen kandelaars, tinnen schotels… alle kleine beetjes kunnen helpen om een straf te ontlopen. Want de bezetter is onverbiddelijk: dorpen die niet aan de vereiste hoeveelheid komen, kunnen zich verwachten aan strenge sancties.

Tot ontzetting van de mensen worden er geruchten verspreid dat de Duitsers hun oog hebben laten vallen op de klokken uit de kerktorens met als reden ‘de onontkoombare noodwendigheden van den oorlog’. Dat schiet in het verkeerde keelgat bij het Belgische episcopaat dat verbitterd in zijn pen kruipt: “Wij verklaren plechtig dat wij ons met al onze episcopale macht verzetten tegen een maatregel die geen ander doel heeft dan onze klokken te veranderen in oorlogstuigen en instrumenten van de dood… De Vaderlandsche plicht valt samen met de godsdienstige en ons zwijgen zou lafheid en verraad betekenen”, klinkt het in een vlammende brief.

Niet dat de Duitsers onder de indruk zijn. In juni 1943 worden ook in het VlaamsBrabantse Merchtem de klokken uit de toren gehaald en weggevoerd, tot grote ontsteltenis van de burgers die verbouwereerd bloemen naar de klokken werpen terwijl ze worden weggevoerd. ‘Wie met klokken schiet, wint de oorlog niet’, staat te lezen op een van de spandoeken, waarmee de oplopende spanning tussen de bezetter en de burgers pijnlijk duidelijk wordt.

“Inhechtenisneming der in gebreke zijnde landbouwers”

Dat intussen zowat alle levensmiddelen gerantsoeneerd zijn, maakt het leven er niet gemakkelijker op. Op basis van gedetailleerde schattingen wordt de verwachte oogst berekend en een bepaald deel daarvan moet worden ingeleverd bij de Nationale Landbouw- en Voedselcorporatie, die instaat voor de bevoorrading van voedsel, kolen en kledij voor de Belgische bevolking. Ook de veestapel wordt geteld om te berekenen hoeveel vlees men kan verwachten tegen wanneer.

Niet alle boeren laten zich zomaar eisen opleggen, dat blijkt uit een ‘Zeer belangrijk bericht’ dat verspreid wordt onder de Merchtemse bevolking op 16 januari 1943. Er blijkt immers ‘een grooten achterstand in de leveringen van haver, erwten, boonen en stroo’. En om de boeren tot actie aan te manen wordt meteen ook vermeld dat hun ongehoorzaamheid niet ongestraft zal blijven. ‘Indien tegen einde januari aanstaande de leveringen in zake broodgraan niet zullen gedaan zijn, zal er tot inhechtenisneming der in gebreke zijnde landbouwers worden overgegaan en hun totale broodgraanvoorraad, ook deze die voor hun gezin bestemd was, in beslag genomen worden.’ Aan duidelijkheid geen gebrek dus in de oorlogsjaren en dat het niet bij dreigementen blijft, wordt al snel duidelijk…

Edgard Meskens herinnert zich nog dat zijn vader tot twee keer toe samen met enkele dorpsgenoten naar de gevangenis van Sint-Gillis wordt afgevoerd. “De angst was altijd bij iedereen aanwezig”, vertelt hij. “Als de opgelegde quota niet gehaald werden, dan werden daar willekeurige boeren voor verantwoordelijk voor gesteld, ongeacht of zij hun deel hadden ingeleverd of niet. Ook als de aardappeloogst mislukt was, werd daar geen rekening mee gehouden bij het bepalen van de quota, wat maakte dat de druk op de boeren heel groot was. Toen de controleurs op een dag de boerderij binnenvielen en mijn vader arresteerden, was dat natuurlijk een drama. Mijn vader werd samen met enkele andere boeren gegijzeld en naar de gevangenis van Sint-Gillis in Brussel gebracht, vermoedelijk in afwachting om via Breendonk naar Duitsland gestuurd te worden. Mijn moeder bleef ontredderd achter met vijf kinderen waarvan één baby en een boerderij die ze alleen moest runnen in volle oorlogstijd. De eerste keer is mijn vader zes weken weggebleven. Toen hij na die gevangenschap terugkwam, was hij niet meer dezelfde man. Hij heeft nooit veel verteld over wat hij daar heeft meegemaakt, maar dat het hem getekend heeft, dat was wel duidelijk.”

Lessines, september 1944: Belgische burgers wuiven naar de Britse tanks. De vlaggen hangen uit bij de bevrijding.
Lessines, september 1944: Belgische burgers wuiven naar de Britse tanks. De vlaggen hangen uit bij de bevrijding.

Witten en zwarten

“Het probleem was: onder de bevolking had je zogenaamde ‘witten’ en ‘zwarten’. De ‘zwarten’ waren de ‘verklikkers’, die brachten de Duitsers op de hoogte van alles wat er zich onder de radar afspeelden. Er waren natuurlijk vermoedens wie die ‘zwarten’ waren, maar je moest altijd en voor iedereen op je hoede zijn.”

Ondanks dat grote wantrouwen tussen de burgers onderling, ontstaat er overal wel een underground waar smokkelaars, gokkers en ongure types elkaar vinden en waar dingen gebeuren die het daglicht niet mogen zien. Ze hebben doorgaans hun eigen cafés die het sluitingsuur aan hun laars lappen en waar in de vroege uurtjes duistere akkoordjes worden gesloten. En aangezien iedereen wel iets op zijn kerfstok heeft, wordt er in alle talen gezwegen over wat zich daar in de nachtelijke uren afspeelt. “Wat vaak gebeurde is dat er vee werd achtergehouden, dat dan in het geheim geslacht werd en tegen woekerprijzen verkocht werd aan rijke burgers”, zegt Edgard Meskens. “Daar was flink geld mee te verdienen, wat de boeren over de streep trok om risico’s te nemen. En ook gewassen en melkproducten werden op de zwarte markt verkocht. Mensen met genoeg geld konden eigenlijk alles kopen als aanvulling op hun voedselvoorraad die ze kregen met de voedselbonnen die per gezin werden toegewezen.”

Voor wat extra’s hebben de mensen wel wat over, zo blijkt. Een zak graan kan men kopen voor 6.000 frank, terwijl een loon in die tijd voor arbeiders rond de 8 frank per dag ligt. “Sommige boeren verdienen goed tijdens de oorlog. Als nadien de Gutt-operatie wordt doorgevoerd, die bepaalt dat iedereen zijn oude bankbiljetten moet inruilen tegen een beperkte hoeveelheid nieuwe briefjes, zet dat natuurlijk kwaad bloed onder de bevolking die actief is geweest op de zwarte markt. Wie veel verdiend heeft, ziet zijn winst in rook opgaan. Dat leidt na de oorlog soms tot gespannen situaties.”

Voor de meeste mensen is het echter ondenkbaar om smokkelwaar te kopen. Dat soort luxe is voor de gewone man onbetaalbaar, net als lederen schoenen bijvoorbeeld. Kinderen moeten dus winter en zomer op goedkope klompen naar school. Als er al school was natuurlijk. Het grootste deel van de leraren is opgeroepen om te gaan vechten en Duitse troepen leggen vaak beslag op schoolgebouwen.

Kermis in mineur

Om de ellendige dagen tijdens de oorlogsjaren wat draaglijker te maken, is er in beperkte mate mogelijkheid tot ontspanning. Janssens en Peeters, dikke vrienden is een kaskraker die in kleine cinema’s wordt vertoond, met toestemming van de bezetter, die van de gelegenheid gebruikmaakt om voor elke voorstelling het Duitse UFA- journaal af te spelen, een ‘actualiteitenprogramma’ waarin de Duitse glorie uitgebreid geëtaleerd wordt. In sommige dorpen is er zelfs ruimte voor een bescheiden kermis, die weliswaar allerlei restricties opgelegd krijgt, zodat de weinige bezoekers die geld kunnen uitgeven aan ontspanning, er ook maar weinig plezier aan beleven. De duivensport, een populaire hobby van veel Belgen, wordt strikt verboden wegens de angst voor postduiven die informatie zouden kunnen verspreiden.

Vrede!

Op 8 mei 1945 komt het verlossende nieuws dat de oorlog voorbij is. Met een mix van ongeloof, hoop, opluchting en ontlading begint men overal in het land praalstoeten en feesten te organiseren om de langverwachte vrede te vieren. De opgekropte woede naar de Duitse bezetter vertaalt zich in scherpe spotprenten over Hitler en toneelvoorstellingen over het leven tijdens de oorlog zijn een welkome uitlaatklep om de moeilijke jaren een plaats te geven. De geallieerden worden uitgebreid gehuldigd voor hun moed en opofferingsgezindheid. Het rouwen om de vele slachtoffers en het verwerken van de gruwel kan beginnen.

Partner Content