Johan Ackaert
‘Fusies van gemeenten zijn nodig, al was het maar om de lokale democratie zuurstof en nieuwe inhoud te geven’
Voor de Universiteit van Vlaanderen staat politicoloog Johan Ackaert stil bij de noodzaak van fusies van gemeenten in Vlaanderen.
En, ze zijn vertrokken!’ Die kreet weergalmt allicht op zaterdag 2 maart uit de PA-installaties na het startschot van de Omloop het Nieuwsblad die het Belgische wielerseizoen inrijdt. Maar met evenveel zekerheid viel ze de voorbije week in menig Vlaams estaminet te horen na de installatie van de nieuwe gemeenteraden.
We konden het overal lezen, ze starten vol enthousiast en met grote ambities: iedereen op de fiets krijgen, voorrang voor kinderen, meer veiligheid en gezondheid, iedereen aan alleman en vanalles-en-nog-wat verbinden en participatie à volonté. We voelen de gebinten in hopen gemeentehuizen nu al kreunen en kraken onder al die Sturm und Drang.
Zijn onze gemeenten evenwel voldoende uitgerust om aan die grote verzuchtingen tegemoet te komen? Er zijn redenen om daaraan te twijfelen.
Fusies van gemeenten zijn nodig, al was het maar om de lokale democratie zuurstof en nieuwe inhoud te geven.
In de eerste plaats duiken nu al signalen op die aangeven dat gemeenten het vaak moeilijk hebben om de courante regelgeving die op hen drukt, uit te voeren. Dat hoeft op zich niet te verwonderen, sedert de eerste Gemeentewet (1836) verviervoudigde het volume regels waarnaar gemeenten zich inzake interne organisatie en processen moeten schikken (dit heet de organieke wetgeving). Vooral de twee jongste decennia ging het steil omhoog. Maar dit cijfer zegt nog niet alles, buiten de organieke wetgeving groeit ook en vooral de massa wetten en decreten die gemeenten moeten uitvoeren of daarbij een rol spelen (denk bv. aan de wet op de organisatie van geïntegreerde politiedienst, regels m.b.t. ruimtelijke ordening en milieuhandhaving.).
We volgden de wijze waarop gemeenten omgaan met nieuwe regels en vroegen aan de gemeentesecretarissen (de gemeentesecretaris is de hoogste ambtenaar van de gemeente – tegenwoordig heet dat algemene directeur) hoe ze die implementatieprocessen ondergingen. De cijfers leerden dat bijna de helft van de secretarissen van kleine gemeenten zich ronduit negatief uitlaten over hoe regelgeving wordt uitgevoerd. In de grote gemeenten kloegen amper 1/5de van hun collega’s hierover. Kleinere gemeenten zitten dus nu al op hun bestuurlijk tandvlees. Dat is een eerste argument pro samenvoeging.
Maar nog meer prangend is de vraag of gemeenten opgewassen zijn voor toekomstige uitdagingen. Eigenlijk moet elke lokale bestuurder zich vandaag afvragen hoe zijn/haar gemeente kan bijdragen aan de 17 duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties. (Overigens, las u daar veel over in het propagandamateriaal in de aanloop naar de voorbije gemeenteraadsverkiezingen?)
De hier toegemeten ruimte staat niet toe om die oefening voor elke doelstelling te maken. Lukraak een voorbeeld: ‘Betaalbare en propere energie’ is de inhoud van de zevende doelstelling. In het voorjaar 2017 opende een kwaliteitskrant met de verontrustende titel: ‘Burgemeesters zijn grootste obstakel voor meer windmolen’. In feite worden burgemeesters hier voorgesteld als innovatieschuwe bestuurders. Maar die burgemeesters vallen niet te benijden. We zien legertjes klagende inwoners over slagschaduwen, lichtvervuiling enz. al in vereende slagorde aantreden. En trouwens, een burgemeester van een kleine gemeente wordt gedreven door een fundamenteel streven: zo veel mogelijk inwoners (liefst niet te veel armoezaaiers) aantrekken (de gemeentekas zal er wel bij varen, de bouwstop is er overigens pas over ruim 20 jaar).
Een contrastbeeld: in quasi dezelfde periode maakte de stad Genk bekend dat ze de bouw plant van twee windmolens. En terzelfder tijd faciliteert Genk via partnerschappen de bouw van 20 windmolens. Op termijn zou Genk voldoende energie opwekken om de eigen inwoners te bedienen. Een grote gemeente beschikt over de ruimte en slagkracht om afwegingen te maken waardoor ruimte groeit voor een evenwicht tussen wonen, werken, produceren (o.a. energie) enz. En over capaciteit om partners te vinden. Een kleine gemeente kan dit niet en heeft dit niet. En die windmolens zijn wel degelijk broodnodig.
Toch is het publiek belijden van samenvoegingen in onze gemeentehuizen geen populaire bezigheid. Toegegeven, voor politici is het inderdaad een moeilijke boodschap. Het samenvoegen van gemeenten betekent immers minder mandatarissen en niemand uit dit milieu staat graag zijn/haar sjerp af. Daaraan gekoppeld, politici vrezen voor het teloorgaan van bestaande meerderheden bij fusies. Dat is overigens de zwakte bij het huidig model van vrijwillige fusies: het valt op dat het in casu steeds gaat over gemeenten met dezelfde meerderheden. Zoals in het dierenrijk; ‘soort zoekt soort’. En ook: partijen die sterk staan in kleinere gemeenten zijn tegen, en omgekeerd. Of in sommige gevallen gaat het om fusies gericht tegen de stad, kwestie van de infiltratie van de stedelijke problematiek (versta hieronder ‘verkleuring’) in gemeenten af te blokken. Dit soort electorale strategische berekeningen rusten op niets meer dan drijfzand en creëren alleen maar valse gevoelens van politieke veiligheid. Ook in de lokale politiek verandert ruim een derde van het electoraat van de ene naar de verkiezing van partijvoorkeur. En bestuurlijke prikkeldraden zullen kleine gemeenten niet vrijwaren van verkleuring.
Vaak hoort men wel eens dat samenvoegingen de eigenheid van lokale gemeenschappen bedreigen, dat de afstand tussen bestuur en bestuurde zal vergroten, dat de gemeentenaren verweesd zullen achter blijven. Het klopt, in grote steden kan van een burgemeester niet verwacht worden dat hij elke smeekbede van een individuele inwoner (genre de spreekwoordelijke ‘losliggende tegel voor mijn deur’) persoonlijk beantwoordt. Overigens, is dat de essentie van lokale democratie?
Een tegenvoorbeeld, de stad Leuven schaart zich onder het moto ‘Leuven 2030’ achter de doelstelling om tegen 2030 enkel nog groene energie te gebruiken. De stad doet en kan dit niet alleen, maar zette hiertoe een breed bondgenootschap op met de universiteit, het bedrijfsleven, het middenveld, geëngageerde burgers enz. Dit model van beleidsvoering is het toekomstig hart van de lokale democratie om (meer dan vandaag) op toekomstvragen een antwoord te bieden. Maar dat hart doen kloppen, veronderstelt een sterk lichaam, of anders gesteld een grootschalige context. Om op de centrale vraag kernachtig te antwoorden: fusies zijn nodig, al was het maar om de lokale democratie zuurstof en nieuwe inhoud te geven.
Johan Ackaert is professor politicologie aan de UHasselt.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier