Eerste journalist van Knack gestorven: ‘Waarom ze voor mij kozen, weet ik nog altijd niet’

Jan Moriaux © Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Jan Moriaux is op 89-jarige leeftijd overleven. Hij was niet alleen de eerste journalist van Knack, maar ook een pater franciscaan. Meermaals hield hij het blad overeind tijdens de woelige begindagen. Tien jaar geleden maakten we een uitgebreid portretinterview over hem. Bij wijze van eerbetoon publiceren we het opnieuw.

PaterKnack?

Hij moet wat lachen met mijn aanspreking. Dan, gespeeld verontwaardigd: ‘Ik heb daar nooit in paterskleren rondgelopen. Of gepreekt op de redactie. Misschien was ik wel wat pater Knack, maar dan in de vaderlijke betekenis van het woord. Ik was vooral een flandrien, de man op de achtergrond die er altijd was. Het sterrendom was voor anderen. Ik vrees dat ik daarvoor wat te serieus was.’

Het klinkt allemaal als een excuus vooraf, want Jan Moriaux is veel meer dan een voetnoot geweest in het grote geschiedenisboek van Knack . Niet alleen omdat hij de eerste journalist was van dit blad, maar ook omdat hij Knack meer dan eens overeind hield tijdens crisissen. Daaraan was er geen gebrek trouwens, in die vroege jaren zeventig. Het bleken niet alleen de wonderjaren van Knack , het waren ook zijn wonderjaren. Dat hij toen de beste dagen van zijn leven aan het opmaken was, besefte hij pas later.

‘Ik had als kind twee grote dromen’, vertelt hij. ‘De eerste was pastoor worden. Als kind preekte ik al overal. Nooit heeft er een meisje achter mij aan gelopen. Omdat ze allemaal wisten: Jan wordt pastoor, daar hoeven we het niet bij te proberen. Maar ik was toen ook al bezig met het schoolblad. Ik maakte graag bladen. Dat is eigenlijk nooit veranderd. Toen ik franciscaan was, was ik min of meer hoofdredacteur van het blad van de orde. Op een bepaald moment heb ik wel tegen mijn overste gezegd: “Dat blad moet goed zijn. Daarvoor heb je iemand nodig die weet wat journalistiek is.”‘

Moriaux vloog naar Utrecht, om er journalistiek te studeren. ‘Fantastische jaren. Een van mijn vrienden daar was een Belg die voor De Weekbode schreef. Op een dag zei hij: “Willy De Nolf, de uitgever van Roularta, wil met u spreken.”‘ Jan volgde het bevel uit Roeselare.

Op 2 november 1970 wachtten Willy De Nolf en zijn zoon Rik hem op. Ze vertelden hem dat ze plannen hadden om met een nieuw blad te beginnen. En of hij zin had om daarvoor te werken? Hij had zin. ‘Uren hebben we die dag gepraat. Het werd op de duur zo laat dat Willy De Nolf zei: “Blijf maar bij ons slapen.”

‘Waarom ze voor mij kozen, weet ik nog altijd niet.’

Waarom ze voor mij gekozen hebben weet ik nog altijd niet. Dat het een katholieke familie was, zal wel in mijn voordeel gespeeld hebben. Maar ik denk dat vader De Nolf vooral dacht: dat is een serieuze mens, die zal dat goed aanpakken.’

Een pater die journalist was, dat was in die tijd nu ook weer niet zo uitzonderlijk. Het tweede Vaticaans concilie was net voorbij en er was enorm veel aan het veranderen in de kerk. Ook in mijn eigen orde, de franciscanen: de tijd van de grote missiepreken was voorbij. Iedereen moest gewoon werk zoeken. Een confrater werkte in de melkerij, iemand in de geldtransporten, ik in de journalistiek. In het begin vond mijn overste dat nog niet zo’n slecht idee: ik deed tenminste iets met mijn hoofd.’

Eén probleem: Moriaux was aangenomen voor een blad dat nog niet bestond, er was zelfs nog geen redactie. Hij kreeg de opdracht om thuis na te denken over hoe dat blad eruit moest zien. ‘Af en toe overlegde ik dan met de De Nolfs. Vader De Nolf vond dat het iets moest worden als Readers Digest: een verzameling van artikels. Zijn zoon Rik was ambitieuzer. Hij zag meer iets in een Vlaamse versie van L’Express . Een echt nieuwsmagazine dus, dat bestond toen niet in Vlaanderen. Vandaag wordt beweerd dat er een gat in de reclamemarkt bestond en dat Knack in dat gat gesprongen is. Natuurlijk zal dat wel hebben meegespeeld – die eerste jaren stond Knack vol reclame. Maar ik heb in die dagen vaak genoeg gepraat met Rik De Nolf om te weten dat dit niet de enige reden was. Rik De Nolf was toen nog een ambitieuze student rechten: dat blad zou zijn eerste grote project worden. Hij wou zich bewijzen.’

Het duurde niet lang voordat er een hoofdredacteur aangeworven werd: Jos De Man, een bekende advocaat-journalist. Hij omringde zich met volgelingen, maar kreeg al na een paar weken zijn C4. ‘Het klikte niet tussen De Man en Roeselare’, zegt Moriaux. ‘Ik herinner me een vergadering waarop hij veel te laat aankwam. Dat was niet de stijl van het huis. Toen heeft hij zijn vonnis getekend. Maar hoe het dan wel verder moest, dat wisten we eigenlijk niet. We hadden geen hoofdredactie, geen concept. Maar we kregen wel redactielokalen, aan de Tervurenlaan in Brussel. Op een dag presenteerde een lay-outer een paar ontwerpen voor de cover. Op één daarvan stond Knack , naar de film The Knack and How to Get It die toen nogal populair was. Bijna iedereen vond dat een goede naam, en dat is altijd zo gebleven. Later heeft Sus Verleyen lang rondgelopen met het idee om de naam Knack te veranderen in KM , naar analogie van HP/De Tijd , maar dat plan is afgeketst.’

Lees verder onder de foto

null
null© Saskia Vanderstichele

In februari 1971 stelde Willy De Nolf Knack voor in het Osterriethuis in Antwerpen. Het blad was geboren, er waren adverteerders. Maar of er ook lezers zouden komen, dat wist niemand. ‘Dat eerste nummer was een grote ramp’, zegt Moriaux. ‘Rik De Nolf heeft daarvoor gehuild. Het was te laat, en de drukkwaliteit was ondermaats.’

Maar ook op de redactie in Brussel rommelde het. ‘De hoofdredacteurs volgden elkaar in recordtempo op: de ene bleef een paar weken, de andere een paar maanden. Ik herinner me zelfs een hoofdredacteur die alleen halftijds wilde werken. In de praktijk kwam die nooit op de redactie. Maar ze hadden allemaal wel een contract waarin stond dat ze moeilijk ontslagen konden worden.’

Het blad Knack zwalpte, maar pater Jan hield het meer dan eens recht. ‘Ik woonde toen op Knack, ik had een appartement net boven de redactie. Elke zondag droeg ik de mis op, maar voor de rest was ik van ’s morgens tot ’s avonds laat in de weer voor Knack. Ik deed alles: ik corrigeerde teksten, deed de lay-out, schreef de buitenlandpagina’s vol. Elke maandag reed ik dan met een Citroën Dyane – met in grote letters Knack erop – naar Roeselare om daar de teksten af te leveren. Het waren andere tijden. Op vrijdag moest ik ook naar Amsterdam om er de blauwdrukken van Elsevier te bekijken, want misschien zat er iets tussen wat we konden overnemen. Op de douane van Zaventem las ik de nieuwe Newsweek. Uiteindelijk heb ik dan van Rik De Nolf een grotere bedrijfswagen gekregen. Die reed iets sneller, zodat we minder tijd zouden verliezen.’

De tijden gingen ook vooruit. 1972 intussen, en Knack had al vier hoofdredacteurs versleten. Op een blauwe maandag riep de toenmalige hoofdredacteur, Henri Schoup, pater Jan op zijn bureau: ‘Meneer Moriaux,’ zei hij, ‘ Knack is gered. Ik heb twee topjournalisten aangeworven.’

‘Dat bleken Sus Verleyen en Hugo De Ridder te zijn, twee redacteurs die net een paleisrevolutie bij De Standaard ontketend hadden. Van die twee is uiteindelijk alleen Verleyen gekomen.

‘Als afscheidscadeau kreeg ik een bijbel van de redactie.’

Nooit vergeet ik zijn intrede bij Knack : hij was toen al de grote man, hè. Heel ambitieus. In zijn eerste week trok hij naar Ierland. Een paar dagen later verkondigde hij op de redactie dat hij een van de topmannen van het IRA geïnterviewd had. In werkelijkheid had hij met een of andere secondant gepraat, maar hij kon het laten uitschijnen alsof het de topman was. (lacht) Tussen Verleyen en Schoup boterde het niet echt. Verleyen wou absoluut dat we voortaan in de nieuwe spelling zouden schrijven, maar Schoup wou daar niet van weten. “Meneer Verleyen,” zei hij, “zolang ik op deze stoel zit, blijven we in de oude spelling schrijven.”‘

Schoup hield woord. Maar een paar maanden later schreef Knack wel in de nieuwe spelling. ‘Vandaag lijkt het alsof de geschiedenis van Knack een grote, glorieuze rechte lijn naar boven was’, zegt Moriaux. ‘Maar dat was niet zo: het was een bochtig parcours met af en toe wat ellebogenwerk. Niet alles was even fraai. Op een dag was er een staking over een loonsverhoging. Schoup zei: “Als we allemaal aan hetzelfde zeel trekken, halen we het.” Op het einde van de week ben ik wel met de overgebleven teksten naar Roeselare gegaan. Eigenlijk uit een soort loyauteit tegenover de De Nolfs. “Mannen, ik kan niet anders”, zei ik tegen de redactie. Uiteindelijk hebben ze mij laten gaan, terwijl ik toch de man was die de staking brak. Bleek dat ze in Roeselare iedereen opgetrommeld hadden die min of meer kon schrijven. Er zou die week sowieso een Knack verschijnen.’ Het einde van de eerste en laatste staking uit de Knack -geschiedenis.

Vier maanden nadat hij was aangeworven, werd Verleyen hoofdredacteur. ‘Een grote hoofdredacteur’, zegt Moriaux. ‘Hij heeft het blad gered, een gezicht gegeven vooral. Daarnaast kon hij ook prachtig schrijven. Maar Verleyen was… Ach ja, ook een nogal bijzondere man. Eigenlijk was hij maar in één artikel geïnteresseerd: het zijne. Elke week las hij dat dan voor in de bar van het Internationaal Perscentrum. Tja, hij heeft zich ook een beetje tot paus laten kronen. (lacht) Zo heel vaak was hij ook niet op de redactie. Elke week dicteerde hij zijn artikel, en zijn secretaresse tikte het uit. Toen hij weer weg was, kwam ze dan naar mij. “Jan, moet je nu horen. Het is weer straf.” Ik herinner me een reeks over een reis naar een Balkanland met de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, Renaat Van Elslande. Verleyen was smoorverliefd geworden op de secretaresse van Van Elslande. Hij beschreef die relatie in geuren en kleuren: hoe ze door de staatsveiligheid gevolgd werden enzovoort, enzovoort. Weken heeft die reeks geduurd, daar kwam maar geen einde aan. Alsof de wereld op instorten stond. (lacht)’

Maar diezelfde Verleyen, zegt Moriaux, rook ook talent. ‘Johan Struye, Johan Anthierens… Al die grote Knack -journalisten: hij heeft die allemaal binnengehaald.’ Niet bepaald gelovigen. ‘Heidenen’, lacht Moriaux, ‘Maar we respecteerden elkaar wel. Eigenlijk werd daar niet over zulke dingen gepraat. Af en toe jenden ze me wel wat. Als geestelijke verdiende ik minder. “Dat zijn de consequenties”, zei Struye dan.

“Je hebt hier zelf voor gekozen, je moet nu ook maar de gevolgen dragen.” Iedereen wist dat Struye een rode was. Op een dag werd hij opgehaald door de medewerkers van de liberale minister Omer Vanaudenhove. Hij ging publiciteitscampagnes schrijven voor de liberalen. De week daarop schreef hij in Knack dat de liberalen een krotpartij waren. Ik vond dat dat niet kon. Daarover hadden we weleens een discussie. Verleyen had dat ook. Hij was van CVP-strekking, maar uiteindelijk schreef hij voor Verhofstadt.’

Tussen die veelkleurige bende zat hij, ‘een onpartijdige pater‘. ‘Een team waren we niet. Het is zo organisch gegroeid en het is nooit veranderd: geen enkele Knack -redactie is ooit een team geweest. Knack is altijd een verzameling van mensen geweest die anders dachten over het leven. En dus ook over hun eigen blad.’

Neemt niet weg, zegt hij, dat ze in die jaren veel gelachen hebben. Na de vergadering op dinsdagnamiddag gingen ze altijd nog wat eten. De anderen – meer mannen van de wereld – gingen daarna nog op de lappen, hij bleef altijd thuis. ‘Ik was te serieus.’ Maar zijn overste maakte zich desondanks zorgen: ‘Al die zotten daar bij Knack. Zorg er maar voor ge ook niet zot wordt.’

‘Ik zag Knack als mijn job. Ik heb me ook nooit als pater gedragen. Als het Kerstmis was, zette ik altijd kerstversieringen op een paar pagina’s. Maar dat waren kleine dingen. Eén keer heb ik wel ingegrepen. Het was de tijd van de communes, en een journalist had een artikel geschreven over “het einde van het gezin”. Dat artikel heb ik, tot grote ergernis van de hoofdredacteur, eruit gehaald. Omdat het niet strookte met mijn overtuiging. Al kwam dat ook omdat de redacteur in kwestie dat stuk was komen afgeven met een air van “Hier zie, paterke, publiceer dit nu ook maar”. Rik De Nolf was daar beter in. Hij las elke week het voorwoord van Verleyen na voor het gedrukt werd en herformuleerde sommige gevoelige passages. Censuur? Nee, noem het wijze censuur. Hij wou vooral geen lezers kwijtraken.’

Midden jaren zeventig waren de wonderjaren van Knack voorbij. Het blad was intussen een gevestigde waarde, had lezers gewonnen. ‘Dat was de verdienste van Verleyen, maar ook van Johan Anthierens. Hij was vooral populair bij jonge lezers. Niet dat wij achter alles stonden wat hij schreef, Rik De Nolf ook niet. Maar iedereen had ook door dat veel mensen Knack kochten voor Anthierens. Ook Verleyen. Hun relatie was heel dubbel: Johan en Sus waren goede vrienden, maar onderhuids voelden wij de rivaliteit tussen die twee. Logisch ook: elke journalist wil het beste stuk van het blad schrijven. Die rivaliteit is uiteindelijk ook een van de redenen waarom Anthierens weggegaan is bij Knack . Twee sterren voor een blad, dat was er één te veel. Achteraf bekeken had hij Knack nooit mogen verlaten. Hij was schitterend als hij met iemand in confrontatie kon gaan. Op televisie had hij Wies Andersen, bij Knack Sus Verleyen.

Maar als hij het alleen moest doen, was het een stuk minder. Dat is ook een van de redenen waarom zijn blad De Zwijger volgens mij mislukt is.’

In 1978 verlaat Moriaux het blad. ‘Dat had ook wel wat te maken met Anthierens. Iedereen las hem toen, dus ook mijn overste. Voortdurend vroeg hij: “Hoelang ga je nog bij die zotte Anthierens blijven zitten?”‘ Moriaux keek rond op de redactie, zag de veelkleurige bende en vond dat zijn overste zo stilaan gelijk begon te krijgen. ‘Het was tijd om de Rubicon over te steken: terug naar mijn geestesgenoten. Maar het had ook met iets anders te maken. Ik besefte dat ik nooit carrière zou kunnen maken onder Verleyen. Niet dat dit zo belangrijk was, maar het stak toch wel wat. Ik heb daar enorm hard gewerkt. Als Verleyen in die acht jaar vijf artikels van mij gelezen had, zal het veel zijn. In tegenstelling tot Anthierens kon hij ook nooit eens zeggen dat het goed was.’ Moriaux bood zijn ontslag aan bij Rik De Nolf. ‘Dat leek me logisch. Hij had me aangenomen. Verleyen heeft achteraf niets meer gezegd, maar ik vermoed wel dat hij blij was. Van de redactie heb ik als afscheidscadeau een bijbel gekregen. Dat heeft me veel plezier gedaan.’

Moriaux werd godsdienstleraar, keerde terug naar de geestelijke wereld. Een biotoop die niet eens zo hard verschilde van de Knack -redactie. ‘Alsof er tussen pastoors geen concurrentie was. Wie geeft de beste preek? Wie lokt het meeste volk? Het is iets menselijks.’

Voor de rest is er weinig veranderd.

Hij maakt nog altijd een eigen blad, schrijft voor het parochieblad. Rik De Nolf is ook nog altijd een vriend: loyauteit voor het leven. En zelfs aan Knack is er weinig veranderd. Nog altijd dezelfde rubrieken die zij, de eerste ploeg Knackers, op een blauwe maandag tijdens een crisisconclaaf ingevoerd hadden. Nog altijd geen team, die nieuwe Knackers, en zo is het goed. ‘Want dat is Knack.’

Toch denkt hij vandaag, op zijn 79e, nog weleens terug aan die jaren op de Tervurenlaan. En ook aan de jonge fotografen, die aan zijn bureau hun eerste foto’s kwamen verpatsen. Een aantal onder hen heeft later naam gemaakt in de media. Lieve Blancquaert. Rik Van Cauwelaert ook. ‘Met Rik was het altijd lachen. Een bokser. Maar een redacteur had ik nooit in hem gezien, laat staan een hoofdredacteur. Vandaag vind ik hem wel een beetje te heilig.’

Te heilig?

‘Vooral als ik hem op televisie zie zitten: ik herken die bokser van toen niet meer. Zo plechtig dat hij daar zit. De paus is er niets tegen.’ (lacht)

Jan Moriaux.
Jan Moriaux.© Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content