Een brief voor de baas van Bpost: ‘Uw diensten zitten niet meer in het hart van de samenleving’

© Saskia Vanderstichele
Stijn Tormans

Knack-redacteur Stijn Tormans schrijft een brief aan Koen Van Gerven, de baas van Bpost. ‘Betreft: klachten over de dienstverlening.’

Ik ken u niet, maar ik lees uw woorden weleens. Onlangs zei u tegen De Standaard dat we steeds minder brieven schrijven. Nog maar 8,1 miljoen per dag. En ooit zullen dat er 800.000 zijn, voorspelde u, al wist u niet wanneer. ‘Als het zover is, zal ik het vertellen en dan zullen de mensen opnieuw schrikken. Voor dringende zaken rekenen mensen niet meer op de brief.’ U zei ook dat ‘ons model niet meer houdbaar is’.

Dat zullen we ook merken. The postman always rings twice. Maar straks misschien nog maar een keer om de twee dagen. Alleen tegen betaling gaat hij een extra inspanning doen. Meer dan een kwart van de 12.905 rode postbussen zal ook sneuvelen, hoewel er de laatste decennia al duizenden verdwenen zijn. Vooral in de steden wilt u rooien, maar ook in allerlei holen van Pluto.

Mijnheer Van Gerven, misschien ligt het aan mij. Maar ik zie het logo van Bpost steeds minder opduiken in het straatbeeld.

Tot voor een paar jaar was een postkantoor een oriëntatiepunt. Het mooiste gebouw op het belangrijkste plein van de grootste stad: dat was van de post. Het straalde autoriteit uit, had meestal een toren en een klok. U en uw voorganger hebben al die majestueuze postpaleizen verkocht. Op de Korenmarkt in Gent, op de Groenplaats in Antwerpen. En in het postgebouw op de Grote Markt in Brugge huist nu een kledingzaak. Alleen het bord ‘POSTERIJEN’ hangt er nog. Na 125 jaar waren de Bruggelingen in de war. De kledingverkopers hebben er een bordje moeten hangen: ‘ Dit is geen postkantoor/Ceci n’est pas un bureau de poste‘.

Uw diensten zitten niet meer in het hart van de samenleving, mijnheer Van Gerven.

Uw diensten zitten niet meer in het hart van de samenleving. Ze hebben zich verscholen in supermarkten, krantenwinkels of benzinestations. Waar ze geen mooie postzegels meer op mijn kaarten plakken, maar mottige poststempels zetten.

Ik vind dat jammer, mijnheer Van Gerven. Ik hou namelijk van de waarden van de post. De Wereldpostunie is de op een na oudste nog bestaande internationale organisatie.

Ooit vertelde een postman mij dat iedereen op de wereld een brief moet kunnen ontvangen. Dat is een soort mensenrecht. Hoe hard we van elkaar verschillen, dat delen we: het recht om een brief te ontvangen. Van de krottenwijken van Kaapstad tot de steppe van Siberië, de post komt overal.

Ik hou ook van de kleur van de postbussen, rood-RAL 3020. Net zoals de treinen van de NMBS vroeger allemaal dezelfde kleur hadden: donkergroen-RAL 6009. De spoorwegen hebben dat op een dag veranderd in grijs-RAL 0. Alsof er iets duidelijk moest worden gemaakt.

Rood-RAL 3020 en donkergroen-RAL 6009 waren de kleuren van de openbare dienstverlening in België. Een begrip waar de rek wat uit is.

Een paar jaar geleden werden alle openbare telefooncellen opgedoekt. Niet dat ik daar om getreurd heb – het was al jaren geleden dat ik er nog een bezocht had. Tot ik deze zomer na een heerlijk feest naar het station strompelde. Net voor mijn neus vertrok de laatste trein huiswaarts. Ik wilde de hulp van mijn telefoon inroepen, maar de batterij staakte. Daar stond ik dan, midden in het digitale tijdperk. Ik kon zelfs geen taxi of vriend bellen, alleen ambachtelijk en ouderwets ‘Help!’ roepen.

Met de oude postbussen is het net hetzelfde. Het lijken relikwieën uit een ander tijdperk. ‘Er zitten soms maar vier brieven per dag in’, klaagde u. U vertelde er niet bij dat er tussen die vier brieven soms een van levensbelang zit. Een die ongelofelijk dringend is. Een paar maanden geleden kruiste ik een oude vrouw aan mijn postbus. Ze was net de doodsbrieven aan het posten van haar zus. We hebben even gepraat.

Ik hou van mijn oude rode postbus. Ze is een beetje verwaarloosd, staat vol graffiti en er hangen stickers op van verlepte vrouwen. En toch ga ik er graag naartoe. Als ik mijn brieven in de gleuf steek, hoor ik nooit een dof geluid. Altijd vallen ze op andere enveloppen.

Uw voorganger Johnny Thys lachte daarmee. De toekomst van de post, vond hij, was voor pakjes, facturen en rekeningen. De zaken dus die je eigenlijk niet in je brievenbus wilt vinden. Ooit kondigde hij het einde van de liefdesbrief aan en daar was hij niet rouwig om. ‘Ik heb niet de ambitie om mensen terug te leren schrijven.’

Mijnheer Van Gerven, meestal heb ik sympathie voor Johnny’s – ze kunnen per slot van rekening ook niets doen aan hun voornaam. Maar niet voor deze Johnny, al werd hij geprezen door vriend en vakbond.

Ik gok dat hij de laatste decennia nooit meer een handgeschreven brief gevonden heeft in zijn postvak, de sensatie daarvan gevoeld heeft. Dat is jammer. Een postbaas zou de bewaker moeten zijn van dat gevoel, een missionaris van een ongelofelijke traditie.

U moet Ode aan de brief eens lezen, een magistraal boek van Simon Garfield. ‘Ooit draaide alles in de wereld om het tijdig bezorgen van brieven’, schrijft hij ergens. ‘Brieven waren de smeerolie van de menselijke interactie, de vrije ruimte van ideeën, de stille geleiders van het waardige en het bijkomstige, van hoe laat we zouden kunnen eten, van het verslag van de prachtige dag die we hadden gehad, van de grootste vreugdes en het diepste liefdesverdriet. Het moet welhaast onmogelijk geleken hebben dat het belang ervan ooit weggewuifd of weggevaagd zou kunnen worden. Een wereld zonder brieven zou beslist een wereld zonder zuurstof zijn.’

Een brief voor de baas van Bpost: 'Uw diensten zitten niet meer in het hart van de samenleving'

De oude Grieken schreven al brieven, zegt Garfield, al stond daar nooit liefdesverdriet in. Hun brieven waren ‘allemaal zakelijk en bedoeld om voor te lezen’.

De eerste liefdesbrieven zijn pas later opgetekend. De Romein Plinius de Jongere schreef in het jaar 102 aan zijn Calpurnia: ‘Je zegt dat mijn afwezigheid je pijn doet en dat je enige troost als ik er niet ben is als je mijn brieven in de hand houdt en dat je ze vaak op mijn plaats naast je legt. Ik vind het lief dat je me mist en dat zulke dingen je troosten. Ook ik lees steeds jouw brieven en telkens opnieuw, alsof ik ze voor de eerste keer las – maar dit wakkert het vuur van mijn verlangen naar jou alleen maar aan.’

Na Plinius de Jongere is nog ontelbare keren de liefde verklaard in een brief. Winston Churchill deed het aan zijn Clementine, Johnny Cash aan June Carter, Ernest Hemingway aan Marlene Dietrich. En Elvis hengelde op briefpapier van American Airlines naar de gunst van Richard Nixon. De KingofRock and Roll klaagde over het ‘druggebruik van de Amerikanen’ en solliciteerde voor een functie als FBI-agent. ‘Ik wil met alle plezier helpen, zolang het maar geheim blijft.’

'Niets gaat boven een enveloppe openscheuren en het zweet erin zien zitten, de moeite die iemand gedaan heeft.'
‘Niets gaat boven een enveloppe openscheuren en het zweet erin zien zitten, de moeite die iemand gedaan heeft.’

Ook mijn bibliotheek had er een stuk droever uitgezien zonder de brandbrieven van Louis-Ferdinand Céline, Gerard Reve of J.M.H. Berckmans. Zonder de liefdeswoorden tussen Anaïs Nin en Henry Miller. Of de laatste brief van Virginia Woolf aan Leonard Woolf: ‘Ik geloof niet dat twee mensen gelukkiger hadden kunnen zijn dan wij ooit geweest zijn.’ Een dag later was ze dood, maar haar brieven zijn blijven leven.

Ze zijn nu veel geld waard, zoals die van alle anderen. Onlangs is er weer een brief van Einstein geveild voor anderhalf miljard euro. Er stond maar één zin in: ‘Een rustig en bescheiden leven brengt meer vreugde dan de jacht op succes, die voortdurende onrust met zich meebrengt. Albert Einstein.’

Misschien dwaal ik, mijnheer Van Gerven, maar ik kan me niet inbeelden dat er in 2118 anderhalf miljard geboden wordt in Sotheby’s voor de mails van Murakami , Coetzee of Lanoye.

Vreemd genoeg ziet niemand de brief als een verstandige investering in de toekomst. ‘De laatste brief’, schrijft Garfield, ‘we gaan dat nog meemaken. We zullen niet weten dat het de laatste was tot we een paar maanden later of jaren terugkijken en vaststellen dat het voorbij is, zoals met je laatste haar dat grijs werd of je laatste vrijpartij (…). Het verval en de veronachtzaming van de brief – als prijs van de vooruitgang – zal een ongekende nederlaag zijn.’

Ik geloof dat niet, brieven zullen altijd blijven bestaan. Stel dat de geschiedenis omgekeerd verlopen was, dat de Egyptenaren niet het papyrus maar het internet hadden bedacht. Caesar deelde likes uit op Facebook, Jezus was een verwoed twitteraar en Paulus schreef een mail aan de Korintiërs. En dan, in 2018, werd het papier uitgevonden. Wat een sensatie zou dat geweest zijn: iets stoffelijks waarop je liefde en haat kunt schrijven, iets dat je kunt opvouwen en opsturen. Alle hipsters zouden ’s morgens met hun brieven op de deuren van de post kloppen.

Het is anders gegaan en dat is oké. Ik mail ook, vaak en gretig. Omarm de vooruitgang, zoals men van mij verlangt. Toch zal ik een brief altijd iets kostbaars vinden. Niets gaat boven een enveloppe openscheuren en het zweet erin zien zitten, de moeite die iemand gedaan heeft. Tegen alle economische logica in. Omdat het zo zeldzaam geworden is, heeft het in deze Twittertijden aan waarde gewonnen.

Een paar jaar geleden was ik verliefd op een vrouw. Na onze eerste kus stuurde ze me prachtige brieven. Ik weekte ze open, om ze niet te veel te beschadigen. In haar eerste brieven stonden geen doorhalingen, alsof ze alles eerst in het klad geschreven had. Later zag ik die verbeteringen wel en nog later schakelde ze over op mail. Toen wist ik dat haar liefde tanende was, hoewel er nog altijd evenveel zoenen in stonden. Haar mails ben ik allemaal verloren, haar brieven zal ik nooit verliezen.

Mijnheer Van Gerven, maak u geen zorgen over mijn postvak. Af en toe ligt daar nog een prachtige brief in van een goede vriendin. Laatst schreef ze dat ze die vroeger altijd postte op een oud plein in Brugge. Er was nog een postbus dichterbij aan de Carrefour, maar dat was een mottig ding. Ze fietste altijd een paar kilometer verder tot aan het Achiel Van Ackerplein, waar zo’n magische oude rode pilaarbrievenbus stond. Tot anderhalf jaar geleden, want uw onderdanen hebben die vervangen door een modern exemplaar met een lelijke poot. Het motregende die dag, dat kan niet anders.

De man die ooit de rode pilaarbrievenbus uitgevonden heeft, is Anthony Trollope. Een van de beroemdste schrijvers van de negentiende eeuw. Een Brit. Maar in zijn jeugd heeft hij ook een paar jaar in Brugge gewoond, niet ver van het Achiel Van Ackerplein. Zijn broer en zijn vader liggen daar nog altijd begraven.

Ik las zijn hoogst vermakelijke autobiografie uit 1882. Hij vertelt daarin over zijn tijd in Brugge, ‘waar de meisjes mooi waren’. Maar hij kon ze niet krijgen. ‘Geen jongen, geen knaap, geen jongeman had ooit zo weinig iemand mogen zijn.’ Tot hij een aanbod kreeg om voor de Britse post te gaan werken. Hij ging erop in om den brode. Maar de post werd al gauw zijn liefde, een obsessie bijna. Hij werd postinspecteur in Ierland en organiseerde de postbestelling in de Britse kolonies. Elke dag reed hij veertig mijl te paard, omdat hij vond dat iedereen zijn post binnen de vierentwintig uur moest krijgen. Op een dag in 1851 vond hij de rode pilaarpostbus uit. De eerste plantte hij neer in Saint Helier op het eiland Jersey. Later volgde de rest van de wereld. ‘Wat we deden’, schrijft Trollope, ‘was dan wel zinvol maar ook duur.’ En toch deden ze het. Dat, mijnheer Van Gerven, is de definitie van openbare dienstverlening.

In die dagen had de post ook een Dead Letter Office. Een loket waar alle verloren brieven verzameld werden. Als ze niet opgehaald werden, kregen ze een begrafenis. De post deed toen nog aan romantiek. Een afdeling die, ontelbare herstructureringen later, geschrapt is.

Toch werd de post ook in de negentiende eeuw soms op de proef gesteld. Door W. Reginald Bray, bijvoorbeeld. Een brave burgerman uit Forest Hill, Londen. In de catalogus van de post had hij opgezocht wat het lichtste (een bij) en het zwaarste (een olifant) was dat hij kon verzenden. Dat zette zijn verbeelding in de fik. Hij stapte naar het postkantoor en liet de gekste dingen opsturen: een raap, zeewier, de schedel van een konijn, zijn Ierse terriër Bob. Uiteindelijk liet hij ook zichzelf versturen. De post plakte een postzegel op zijn voorhoofd en begeleidde hem naar huis.

Het waren geen zinloze fratsen, zei Bray later. ‘Ik wilde de vindingrijkheid van de post testen. En haar, indien mogelijk, zuiveren van nonchalance en nalatigheid.’ Maar zelfs hij met al zijn gekte kon de post niet vermurwen.

Met dat idee van een onoverwinnelijke post ben ik ook opgegroeid. Mijn vader vertelde me ooit een verhaal dat in de biografie van Bray had kunnen staan. Een vriend van hem had hem een kaart gestuurd uit een of ander exotisch oord. Zonder straat, huisnummer of postcode. Er stond alleen ‘Voor Etienne, ergens aan de kerk, Ekeren-Donk, België’ op, en een beschrijving van hoe mijn vader eruitzag. Die kaart kwam aan. Onze vaste postbode Maurice kende zijn straten. Zoals vroeger elke postbode zijn buurt kende.

For old times’ sake heb ik dat opnieuw geprobeerd, mijnheer Van Gerven. Ik stuurde de kaart niet naar mijn vader, want die is er niet meer. Wel naar mijn vaste pennenvriendin, die ‘woont in het huis naast de sluis aan het kanaal Brugge-Oostende’. Uw werknemers konden er niet mee lachen. Na drie weken kreeg ik de kaart terug met een zure sticker erop: ‘ADRES ONBEKEND’.

Die ’terug naar afzender’-sticker heb ik de laatste maanden wel vaker gezien, zelfs toen ik uw diensten niet wilde testen. Omdat een cijfer in de postcode verkeerd was. Of de postzegel iets te veel naar links geplakt was. Return to sender. ‘ZENDING ONVOLDOENDE GEFRANKEERD’. Ze hadden er nog een extra Post-it opgeplakt. ‘Gelieve rechts te frankeren.’

Ook wanneer Bpost geen klachten had over mijn bestemmingsadres, verliep de verzending niet altijd vlekkeloos. Soms kwamen mijn brieven aan na een dag, soms na vijf dagen, een enkele keer helemaal niet. En dan mis ik postbode Maurice en zijn collega’s. Ons model. Die oude post die verzinnebeeld werd in die rode pilaarbrievenbus op het Achiel Van Ackerplein.

U kent misschien dat verhaal dat de ronde doet over Oscar Wilde. In zijn wilde jaren schreef hij de ene brief na de andere. Zot van glorie bracht hij die brieven zelfs niet eens naar de postbus. Hij gooide ze gewoon uit zijn raam. Vertrouwde erop dat zijn fans ze wel van het voetpad van Tite Street zouden rapen en opsturen. Dat gebeurde ook vaak. Zijn brieven bereikten meestal hun bestemming, maar niet altijd. Een beetje zoals bij Bpost dus, alleen lopen wij wel braaf naar de postbus.

Mijnheer Van Gerven, ik heb niet alleen klachten. Soms verrassen uw diensten mij ook. Begin dit jaar kreeg ik van mijn Humo-collega Jan Hertoghs een kaart. Er plakte een postzegel op van de Floraliën 1985 en nog andere zegels uit het oude België. Zelfs een met Boudewijn op, in Belgische frank. Eerst dacht ik nog dat die goede oude Jan zich van koning vergist had. Daarna werd ik betoverd door zijn oude postzegels. Er blijkt geen vervaldatum op te staan, het is schoonheid die voor eeuwig geldig is.

Toen ik naar de recente poststempel op de kaart keek, zag ik weer even een glimp van de post van Trollope. De post die humor had, vertrouwen uitstraalde. Waar ze verkeerde postcodes liefdevol verbeterden. Die investeerde in een Dead Letter Office en waar de leiders desnoods te paard de openbare dienstverlening zouden verdedigen.

Mijnheer Van Gerven, haal de post van Anthony Trollope en postbode Maurice terug. Plaats die oude rode pilaarpostbus terug op het Achiel Van Ackerplein in Brugge.

In afwachting daarvan hoop ik vurig op een antwoord. Liefst met de hand geschreven. Een postbaas moet dat tenminste een keer in zijn leven gedaan hebben. Oude postzegels vindt u vlak bij uw kantoor, in de winkels aan de Zuidstraat. En mijn adres staat op de achterkant van de enveloppe, zoals het hoort.

Met beleefde, doch hoopvolle groet,

Stijn Tormans

'Ik hoop vurig op een antwoord. Liefst met de hand geschreven. Een postbaas moet dat tenminste een keer in zijn leven gedaan hebben.'
‘Ik hoop vurig op een antwoord. Liefst met de hand geschreven. Een postbaas moet dat tenminste een keer in zijn leven gedaan hebben.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content