Bruno Yammine
‘De tijd is rijp voor een nieuw, modern en unitair België’
‘De Belgen kunnen echt wel zonder al die peperdure gewesten en gemeenschappen, die de besluitvorming bemoeilijken, vertragen en voor polarisatie zorgen’, schrijft historicus Bruno Yammine.
Kevin De Laet van Vlinks wil België splitsen, zo schrijft hij in een opiniestuk. Dat soort pleidooien is bekend. Maar wat opvalt, is dat hij als een woordvoerder van een Vlaamsgezinde initiatief argumenten ’tegen een unitair België’ geeft. Dit bewijst dat de discussie over herfederaliseringen – of ‘herunitariseringen’ – en zelfs over het herstel van het unitaire België geen taboe meer is. Tot voor kort was zoiets immers ondenkbaar.
Zorgt vrouwenstemrecht voor communautaire conflicten?
Weinig verwonderlijk deelt de auteur België in een monolitisch ‘Vlaanderen’ en een monolitisch ‘Wallonië’ in. Brussel komt slechts zijdelings ter sprake, de Duitstalige gemeenschap al helemaal niet. In die visie, die mij aan propaganda doet denken, worden (natuurlijk) voortdurend de ‘onoverbrugbare verschillen’ tussen de ’twee landsdelen’ benadrukt. Bij nader inzien overtuigen die mij echter niet als tegenargument om België unitair te maken, noch om de staat te splitsen.
Verschillen kunnen trouwens nooit een scheidingsgrond inhouden. Ze vormen, integendeel, de basis van een democratische rechtsordening. Verschillen bestaan tussen steden, arrondissementen, provincies, jongeren en ouderen, mannen en vrouwen, bedienden en arbeiders. En gelukkig maar. Wie wil dat iedereen hetzelfde denkt, kan best pleiten voor een dictatuur.
De tijd is rijp voor een nieuw, modern en unitair België.
Wat bedoelt de auteur trouwens met ‘een unitair België’? De Laet legt die periode arbitrair vast tussen 1948 en 1970, omdat de vrouwen pas drie jaar na de oorlog algemeen stemrecht verkregen. Maar de mannelijke bevolking bekwam dat reeds na de Eerste Wereldoorlog. Het algemeen meervoudig mannelijk stemrecht dateert zelfs van 1893.
Welnu, volgens De Laet werden tussen 1831 en 1948 communautaire conflicten uit de officiële Belgische politiek gebannen. Werden er dan sedert 1873 geen taalwetten gestemd? Of heeft het stemrecht voor vrouwen misschien communautaire conflicten veroorzaakt?
Volgens de auteur moet het unitaire België een voorbeeld geweest zijn van eenheid en harmonie om een terugkeer te overwegen. Maar hij meent dat dit niet het geval was.
Bij nader inzien weet de auteur slechts vier historische gebeurtenissen te geven die dit ‘harmonieus’ beeld ondergraven: de Koningskwestie (1950-1951), de marsen op Brussel (1961-1963), de sluiting van de Limburgse mijn van het Limburgse Zwartberg (1966) en “Leuven Vlaams” (1968).
Al die gebeurtenissen zouden dan het louter gevolg zijn geweest van een communautaire tweespalt. Dat valt te nuanceren.
Ik vrees dat een opdeling van de EU in 500 soevereine taalregio’s niet efficiënt zou zijn.
Maar, belangrijker, geen enkele van die zaken houdt verband met het unitaristisch staatsbestel, dus met het feit dat België één enkele regering en één enkel parlement telde en onderverdeeld was in negen provincies. Bovendien moeten we ons afvragen wat vandaag de relevantie hiervan vandaag is, zélfs wanneer dit wel het geval was geweest.
De taalstrijd behoort, enkele meestal pittoreske uitzonderingen daargelaten, tot het verleden. De wafelijzerpolitiek, die men weleens aan het unitaire België verwijt is geen gevolg van het unitarisme, maar wel van het federaliseringsproces dat in 1970 begon.
Welke argumenten kan ‘het verleden’ trouwens geven? Moeten al die vrouwen die zolang politieke (en andere) rechten ontzegd werden vandaag op basis daarvan tegen de Belgische staat zijn? Moeten de Friezen, omdat ze pas honderden jaren na de Nederlandse onafhankelijkheid beperkte taalfaciliteiten kregen in hun eigen eigen streek, de onafhankelijkheid uitroepen?
België, een te grote staat?
Een ander argument tegen een unitair België heeft, aldus de auteur, met talenkennis te maken hebben. Met name wordt (vooral) de Franstaligen verweten onvoldoende Nederlands te kennen. Talenkennis is natuurlijk belangrijk. Maar kent iedere Zwitser de vier officiële landstalen? In India zijn er méér dan honderd talen. Kan dat ook geen land zijn? Overigens is geen enkele Europese staat (IJsland daargelaten) eentalig. Ik vrees dat een opdeling van de EU in 500 soevereine taalregio’s niet efficiënt zou zijn.
Het is onduidelijk waarom een eenheid van taal een eenheid van mening in de politiek zou bevorderen. Zijn Nederlandstalige socialisten, groenen, liberalen en christen-democraten het over alles eens, louter omdat ze dezelfde taal spreken? Is elk potentieel conflict met Noord-Korea morgen opgelost als de hele bevolking daar Engels leert?
Wie taal erg belangrijk vindt als politiek criterium, moet religie nog veel belangrijker vinden.
De opsplitsing van België heet een ’taalkundig gegeven van efficiëntie te zijn’. Dit is een moderne vertaling van het nationalistisch principe dat de taal het ‘volk’ definieert en dat staatsgrenzen op basis daarvan moeten afgebakend. Ik zie niet goed in wat er efficiënt is aan meer dan tien ministers en staatssecretarissen die bevoegd zijn voor één materie (zoals in de gezondheidszorgen). Of aan het bestaan van een overlegcomité en meer dan een dozijn interministeriële conferenties bovenop de talloze regeringen en parlementen die ons kleine land ‘rijk’ is.
Wie taal erg belangrijk vindt als politiek criterium, moet religie nog veel belangrijker vinden. Voor vele moslims bijvoorbeeld valt religie min of meer samen met cultuur, net als dat in Europa honderden jaren het geval was met het christendom. In Noord-Ierland speelt die factor overigens vandaag nog steeds een zeer belangrijke rol.
Er bestaan vandaag steden met (zeer) significante moslimminderheden. Inzake nationaliteiten zijn metropolen als Brussel en Antwerpen met hun meer dan 150 nationaliteiten zonder meer kosmopolitisch. De 18de eeuwse romantische definitie van ‘volk’ en ’taal’ is in die context volledig achterhaald. Als er al ooit een ‘volk’ heeft bestaan, dan is er vandaag een bevolking bestaande uit alle mogelijke taalgroepen, achtergronden, nationaliteiten en religies.
In een meertalig en hyperdivers land zoals België is het voortdurend en eenzijdig benadrukken van verschillen volgens mij simplistisch en zelfs gevaarlijk. Net als elke politieke actie die bewust echte of vermeende tegenstellingen op de spits drijft.
Vlaanderen zou in het betoog van de auteur een lidstaat van de EU kunnen worden, wegens niet te klein voor het scheppen van een eigen ‘publieke ruimte’. De zeer diverse demografische evolutie ondermijnt het idee van een ‘Vlaamse publieke ruimte’. Anderzijds is er, zoals de vorige schrijver terecht aangeeft, de internationale culturele dominantie van de Verenigde Staten. Die is er in héél België en erodeert ook de notie van taalgebonden publieke ruimtes.
En de auteur vervolgt: ‘Is er iets dat het niveau “België” kan, dat de andere niveaus op termijn niet kunnen overnemen?’ Voor een performant sociaal systeem is een grotere oppervlakte een troef omwille van de risicospreiding. Maar andere vragen dringen zich op wanneer men het over de schaal van staten heeft. Immers, ook Limburg of Antwerpen zijn niet te klein om volwaardige lidstaten van de Europese Unie worden.
Men kan de vraag natuurlijk ook omdraaien: is België te groot? Of nog, is er één taak die de gewesten en gemeenschappen thans uitoefenen die niét kan uitgeoefend worden op Europees en Belgisch niveau enerzijds en op provinciaal en stedelijk niveau anderzijds?
Er staan in het stuk nog wel meer argumenten die vreemd kunnen aandoen. De Walen zouden niet willen aanvaarden dat de Vlamingen het land domineren. In werkelijkheid wordt een land niet gedomineerd door een taalgroep, maar wel door veranderende politieke meerderheden. De reden ligt voor de hand: niet elke Nederlandstalige of Franstalige denkt hetzelfde of stemt voor dezelfde partij.
Een ander vermeend argument is dat Brussel in een unitaire staat weer ‘gewoon’ een Belgische stad zou worden en geen ‘région à part entière‘ (dat is het nu ook niet). De Brusselaars zouden dat volgens de vorige auteur niet aanvaarden. Het lijkt me dat ‘de Brusselaars’ om te beginnen nooit massaal op straat gekomen zijn om een systeem met een gewestelijk parlement en regering en daarbovenop drie gemeenschapscommissies te eisen…
‘Een unitair België zou de Vlamingen trouwens veel meer mogelijkheid geven de hoofdstad weer te vernederlandsen’, zo schrijft De Laet. Waarom is hij er dan geen voorstander van?
Echte verandering
De auteur haalt ook nog culturele argumenten aan. ‘We’ zouden geen ‘bekende Walen’ kunnen opnoemen. Is dit een impliciet pleidooi voor nationale media? Ook het feit dat er andere kranten gelezen (zouden) worden in de verschillende landsdelen zou een scheidingsgrond vormen. En, anderzijds, zouden bier, chocolade en frieten onvoldoende redenen zijn om ons land te behouden.
Maar het is toch niet omdat we graag chocolade eten dat we een land moeten vormen of, anderzijds, omdat we andere dagbladen zouden lezen dat we België in twee, drie of vier moeten opsplitsen?
De Laet vindt de institutionele ordening terugdraaien reactionair en conservatief. Met andere woorden, het Vlaams Belang en de N-VA zijn de meest progressieve partijen van België?
De tijd is rijp voor een nieuw, modern en unitair België. De Belgen kunnen echt wel zonder al die peperdure gewesten en gemeenschappen, die de besluitvorming bemoeilijken, vertragen en voor polarisatie zorgen. Een staat moet er zijn voor alle mensen, ongeacht hun moedertaal – en niet omgekeerd.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier