De poort naar de hel

De poort naar de hel is verleidelijk mooi maar levensgevaarlijk. Hoog boven de vlammen cirkelt een uil, de vleugels verlicht door de gloed, als een gouden tovervogel.

Vanuit Ashgabat planden we de Karakumwoestijn te doorkruisen naar het noorden, en de Turkmeens-Oezbeekse grens in Khojeli over te steken. Maar de Turkmeense autoriteiten beslisten daar anders over, en verboden ons om onduidelijke reden het noordelijke grensgebied te bezoeken.

Bava begrijpt er niets van. “Net daar ligt Turkmenistans meest bezochte toeristische attractie, namelijk de oude Khorezm-hoofdstad Konye-Urgench.”

De grenszone mag dan wel een no-go area zijn, de woestijnroute er heen is dat niet. Vanuit de hoofdstad vertrekt een verse strook asfalt, met links een nieuwe spoorweg en rechts een reeks electriciteitspylonen. Tot zover de tekenen van menselijke aanwezigheid in de enorme zandbak die de Karakumwoestijn is.

Onderweg worden we aan controleposten twee maal geregistreerd. Er worden lijsten bijgehouden van wie in welke richting door de woestijn reist.

Op 160 kilometer bevindt zich het oasedorp Yerbent. Verwaarloosde kinderen met zwarte handen en ruwe gezichten proberen het schaarse verkeer tegen te houden om benzine te verkopen. Ik wil foto’s maken maar Bava wil niet stoppen. “We hebben als reisorganisatie moeten beloven geen toeristen meer naar Yerbent te brengen. Yerbent is arm. Dat past niet in de Gouden Eeuw van Turkmenistan.”

Net als Yerbent wordt het dorp Darvaza, 100 kilometer verderop, door reisgids “Lonely Planet” als “The real nomad experience” aangeprezen. Hoog tijd voor een update, want Darvaza is niet meer. Al drie jaar lang is er geen levende ziel meer te bespeuren. Het was geen aardbeving of orkaan die Darvaza van de kaart veegde. Het was Turkmenbashi De Grote.

De president was van mening dat de levensomstandigheden in het dorp mensonwaardig waren. De bevolking leefde te ver van de beschaving, er was zelfs geen electriciteit. Hij beval de 2000 inwoners om hun biezen te pakken en Darvaza binnen de zeven dagen te ontruimen.

De meesten braken eigenhandig en steen voor steen hun huisje af, om het elders met hetzelfde materiaal weer op te bouwen. Ze zouden worden herhuisvest in de nabijheid van Ashgabat, maar in werkelijkheid werden velen van hen aan hun lot overgelaten. De onvrede was groot.

Wat van Darvaza overblijft zijn afval, hopen steen, autobanden, scherven, en vooral veel “tandirs”, traditionele broodovens. “Die worden nooit afgebroken om spirituele redenen”, zegt Bava. “Tandirs hebben een ziel, en die moet je gerust laten.”

Vandaag is Darvaza een melancholische plek. Er werd gevreesd dat Yerbent hetzelfde lot te wachten stond. Een reeks theehuizen langs de baan en daarmee het inkomen van enkele gezinnen, werd al eerder verwijderd om het uitzicht voor de passant niet te bezoedelen. Maar met de nieuwe president wordt gehoopt dat het niet zo’n vaart zal lopen.

Voorbij Darvaza verlaten we de hoofdweg en rijden op vierwielaandrijving de mulle zandbak in. De zon verdwijnt achter de duinen. Het koelt onmiddellijk af. In de verte verschijnt een warme gloed in de lucht, die intenser wordt naarmate de duisternis valt.

De gaskrater van Darvaza is een indrukwekkende put vol likkende vlammen, een enorme gaskachel in het midden van de woestijn. Starend in de vuurzee van aan de rand van de krater, slaat de hitte ons in het gezicht. De poort naar de hel is verleidelijk mooi maar levensgevaarlijk. Hoog boven de vlammen cirkelt een uil, de vleugels verlicht door de gloed, als een gouden tovervogel.

Het spektakel is het resultaat van een ongeluk bij gasboringen in de jaren ’60, waarbij de boel instortte en het gapende gat tevoorschijn kwam. Restanten van de metalen boorinfrastructuur vormen onbedoeld een viewingplatform boven de kraterrand. Alleen voor waaghalzen en brandweermannen.

De nacht is te koud om in de tent door te brengen. We keren terug naar de hoofdbaan, waar enkele yurts staan. We moeten wel, want een van de achterbanden van de jeep verliest druk.

In de yurt woont een familie, uit het verdwenen dorp Darvaza. Ze verkopen benzine aan passanten, voor vijf maal meer dan de normale prijs. Illegaal, maar een mens moet van iets leven. Tussen Ashgabat en Konye-Urgench is er niet een benzinestation.

Voor het slapengaan houden het zoontje en de twee timide dochters ons gezelschap in de yurt. Zij staren ons aan, wij hen. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke taal, glimlachen we over en weer. Minutenlang.

Het is verrassend ruim in de yurt. Een naaimachine, een stoffen zak met dekens, en een frigo vol limonade voor dorstige passanten, zijn het enige meubilair. Geen overbodige rommel, alles is functioneel. Het dak staat half open om de rook van het vuurtje te laten ontsnappen.

De dochter brengt ons een kan groene thee, die naar heet water smaakt. We laten het vuur langzaam uitdoven en kruipen in de slaapzak. Ik zie de volle maan door het dak.

Geen wekker ’s ochtens, maar zoonlief op de Planeta maakt ons wakker. In de natuur is het goed om vroeg op te staan. Bava doet een vrachtwagen stoppen om de band, inmiddels volledig platgelopen, te laten opblazen.

Op de terugweg naar Ashgabat lekt de band geleidelijk aan leeg, waardoor we in de weinige dorpen langs de baan tussenstops moeten houden. Autopech heeft zo zijn positieve kanten. Nu kunnen we toch nog het verboden dorp Yerbent, weliswaar vluchtig, verkennen.

En de twee nederzettingen met de originele namen Bokurdok (“keel”) en Kekirdek (“adamsappel”), waar yurts en stenen huizen elkaar afwisselen.

“De yurt verdwijnt langzaam maar zeker”, zegt Bava. “Samen met de nomadische levensstijl. Herders hoeven hun kudden niet meer te volgen. Er zijn auto’s nu.”

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content