Anthony Godfroid

De “gedwongen” bekering van Turkse pleegkinderen: boter op Turkse hoofden

Anthony Godfroid Advocaat

Het lijkt erop dat de Turkse Republiek het bijzonder lastig heeft met het tolereren van minderheden binnen haar eigen landsgrenzen. Buiten Turkije kan de bescherming van haar eigen minderheid echter niet ernstig genoeg worden genomen.

De recente diplomatieke druk vanuit de Turkse Republiek naar aanleiding van de hypothetische plaatsing van pleegkinderen van Turkse origine bij homoseksuele paren of bij christenen toont aan dat mainstream Turkije bezwaarlijk progressief kan genoemd worden. Turkije huivert van het idee dat haar uitgezonden zonen of dochters thuis waarden zouden meekrijgen die niet beantwoorden aan de staatsmoraal die ondanks de ideeën van Atatürk nog immer – en steeds meer lijkt het – islamitisch geïnspireerd is.

Met de omgekeerde beweging, namelijk het weghalen van christelijke kinderen om ze onder te brengen bij islamitische nieuwe ouders, had Turkije in het begin van de twintigste eeuw en ook daarvoor minder problemen.

Zou het niet gepast zijn indien Turkije zich enige historische nederigheid zou aanmeten? Mogen wij herinneren aan het gedocumenteerde bevel van Minister Mehmet Talat om “alle Armeniërs die zich in het land bevinden en die Ottomaanse subjecten zijn, te verwijderen uit de steden en ze af te slachten wanneer zij ouder zijn dan vijf jaar”? De Armeniërs die het “geluk” hadden jonger te zijn dan vijf jaar werden gedwongen bekeerd tot de islam, zo zij niet levend verbrand, vergiftigd werden of in rivieren of meren geworpen werden. Het is overigens onvoorstelbaar dat de tombe van Talat is ondergebracht in het vrijheidsmonument te Istanboel. Dit zou overeenkomen met het oprichten van een eremonument voor Heinrich Himmler in Berlijn.

Zoals bekend, verweert Turkije zich tegen de aantijgingen dat zij als Staat schuld draagt aan de genocide van de Armeniërs op twee manieren. Ten eerste ontkent Turkije dat er ongeveer 1,5 miljoen mensen uitgemoord zijn, ten tweede wijst het huidige Turkije – in ondergeschikte orde – haar aansprakelijkheid af omdat enige misdaden zouden begaan zijn door een ander land (namelijk het Ottomaanse Rijk).

Wat dit laatste argument betreft dient uiteraard gewezen te worden op een manifeste contradictie: het wemelt van de monumenten voor Ottomanen, Turkije werpt zich nog steeds op als regionaal heerser aangaande voormalige kolonies en niet weinig Turkse politici hebben heimwee naar het oude Rijk. Wat het eerste argument betreft: verschillende historische onderzoeken hebben bewezen hoe het wel degelijk de bedoeling was de panturkistische idealen in de praktijk om te zetten door alle niet-islamieten te verwijderen met het oog op hun vernietiging.

Binnenkort is het honderd jaar geleden dat de genocide geïnitieerd werd en zelfs deze gruwelijke misdaden verdienen het om vergeven te worden. Zolang Turkije echter trouw blijft aan haar negationistische politiek valt er uiteraard niet veel te vergeven. Kwetsender wordt het nog wanneer Turkije aanstoot neemt aan enige hypothetische bekering van individuen die zij blijkbaar nog als haar onderdanen beschouwt: historische selectieve blindheid.

Interessant is ook de recente veroordeling door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens die Turkije heeft opgelopen wegens een wetsbepaling die de politieke expressievrijheid van minderheden tot nul herleidt (zaak ?ükran Aydin tegen Turkije). Meer bepaald volgde veroordeling door Straatsburg op grond van de Turkse bepaling dat het “verboden is om een andere taal of een ander schrift te gebruiken dan het Turks tijdens politieke campagnes, en dit zowel op radio, op televisie of via andere middelen.”

Waar bleef de verontwaardiging ten aanzien van Turkije na de uitspraak in dit arrest? Vanaf 1894 organiseert Turkije op staatsniveau de vernietiging van haar minderheden, daarbij zich bijzonder bekwamend in de annihilatie van de Armeniërs, maar ook van de Grieken, Bulgaren, Koerden en de Assyriërs. Dat Turkije haar politiek, zij het minder bloederig, nog steeds voortzet – en zelfs het bestaan van de Armeense genocide ontkent – wordt blijkbaar liever niet gezegd.

Samengevat lijkt het erop dat de Turkse Republiek het bijzonder lastig heeft met het tolereren van minderheden binnen haar eigen landsgrenzen. Buiten Turkije kan de bescherming van haar eigen minderheid echter niet ernstig genoeg worden genomen.

Op 7 december 1970 knielde bondskanselier Willy Brandt in Warschau nabij het monument ter herdenking van de opstand van het joodse getto. Zal er ooit een Turkse leider opstaan die iets gelijkaardigs zal doen in Yerevan, de hoofdstad van Armenië?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content