Jan Denys

De actieve welvaartstaat: een middeleeuwse kathedraal die nooit af zal zijn

Jan Denys Arbeidsmarktdeskundige en woordvoerder van Randstad

‘Als Frank Vandenbroucke de actieve welvaartstaat na 10 jaar kritisch evalueert, dan weet iedereen dat het meer dan de moeite loont om deze door te nemen’: arbeidsmarktdeskundige Jan Denys analyseert.

Als Frank Vandenbroucke de actieve welvaartstaat na 10 jaar kritisch evalueert in een uitvoerige paper dan weet iedereen dat het meer dan de moeite loont om deze door te nemen. Frank Vandenbroucke is niet alleen een academicus van hoog niveau, wiens kennis en inzichten ook internationaal hoog gewaardeerd worden, hij was zelf als politicus mee vormgever van deze periode. Hij evalueert dus in zekere zin zichzelf. Het siert hem alvast dat dit laatste hem niet weerhouden heeft om kritische noten te plaatsen bij het beleid.

Frank Vandenbroucke start zijn paper met het nogmaals klaar formuleren van de enorme uitdaging waar we voor staan. Dit is geen overbodige luxe in deze verwarrende tijden. De notie ‘actieve welvaartstaat’ behelst namelijk verschillende componenten waarvan sommigen zelden of nooit aan bod komen in de beleidsdiscussies, laat staan in de media. Meestal beperkt men zich daar tot de betaalbaarheid van deze welvaartstaat. Deze betaalbaarheid is als uitgangspunt te beperkt.

Het gaat bij ‘de actieve welvaartstaat’ ook uitdrukkelijk om de modernisering ervan. De traditionele welvaartstaat verzekerde ons tegen werkloosheid, ziekte, ouderdom, zwangerschap en kinderlast. Deze zogenaamde ‘oude’ risico’s krijgen nu het gezelschap van ‘nieuwe’ risico’s: de afstemming gezin-arbeid, alleenstaande ouders, de verzorging van een langdurig ziek familielid en de risico’s die verbonden zijn met een te lage of niet aangepaste scholing. De uitdaging van moderne welvaartstaten bestaat er dan ook in om zowel oude als nieuwe risico’s afdoende te verzekeren. De omvang van deze uitdaging behoeft wellicht geen verder betoog want het spreekt vanzelf dat aan deze nieuwe risico’s ook een prijskaartje hangt, zij het een veel beperkter dan deze van de oude risico’s.

De modernisering legt ook meer dan vroeger de nadruk op preventie i.p.v. curatief ingrijpen. Zo moeten activering en levenslang leren ervoor zorgen dat burgers niet langdurig werkloos worden. In het verlengde van het voorgaande ligt in de moderne variant ook meer nadruk op diensten (b.v. activering) i.p.v. alleen pure cashtransfers (b.v. werkloosheidsuitkeringen). De paper van Vandenbroucke maakt meteen duidelijk dat er in België geen sprake is van een trade off, meer diensten gaan in België niet gepaard met globaal minder uitkeringen en de nieuwe risico’s zijn niet ten koste gegaan van de oude risico’s. In het licht van bovenstaande is het dan ook vreemd dikwijls te moeten lezen (ook in Knack) dat de welvaartstaat al decennia lang wordt afgebouwd. De hele paper van Vandenbroucke kan gelezen worden als een weerlegging van deze aanklacht. Er is wel sprake van een serieuze verbouwing. Terecht, zonder deze verbouwing stort de kathedraal op termijn gegarandeerd in.

Wat is nu het verdict van Frank Vandenbroucke? In de media werd vooral de nadruk gelegd op twee grote tendensen. Vooreerst is er de toename van armoede bij jongeren en de afname ervan bij ouderen. Een zeer gevoelige bevinding in deze tijden waarin de belangentegenstellingen meer en meer tussen generaties worden neergelegd, zij het dat Frank Vandenbroucke zich hiertegen, terecht, zeer krachtig afzet. Ten tweede is er de onevenwichtige spreiding van werkloosheid over de gezinnen. Eén op de acht personen tussen 18 en 59 leeft in een gezin waarin niemand werkt. Dit onevenwicht wordt ook in Vlaanderen vastgesteld. Het spreekt vanzelf dat dit de sociale cohesie in de samenleving niet ten goede komt.

De paper bevat echter nog een aantal andere interessante bevindingen. Zo blijkt het budget voor actief arbeidsmarktbeleid proportioneel helemaal niet gestegen tussen 1985 en 2007. Hoezo actieve welvaartstaat? Maar schijnt bedriegt. Nadere analyse leert dat het gemiddelde bedrag per werkloze wel degelijk steeg sinds 2000. Bovendien was er een verschuiving van directe jobcreatie naar dienstverlening. Enigszins zorgwekkend is de vaststelling dat de gemiddelde investering in opleiding per werkloze niet steeg, deze in begeleiding dan weer wel.

Intrigerend zijn de bedenkingen van Vandenbroucke als hij de grenzen van social engineering aangeeft. Zo is het logisch dat een voltijds werkende recht heeft op een voltijdse uitkering. Maar deze voltijdse uitkering zal werkzoekenden dan weer niet stimuleren om een deeltijdse baan aan te nemen. Indien men het aannemen van een deeltijdse baan wil stimuleren via een bonus zal dit op zijn beurt mensen weer niet aanzetten om een voltijdse betrekking aan te nemen. Of hoe ‘aanzetten tot passiviteit’ steeds om de hoek ligt. Vandenbroucke is zich trouwens bewust dat de trend naar meer deeltijdse arbeid op onze arbeidsmarkt ook mogelijke valkuilen met zich meebrengt en dat oplettendheid hier vereist is.

Vandenbroucke geeft terecht veel aandacht voor de activering van werkzoekenden. Deze kwam in de plaats van het nog steeds beruchte ‘artikel 80’ dat een bepaalde categorie werklozen uitsloot omdat ze ‘abnormaal lang werkloos waren’. In principe alle werklozen (zij het tot voor kort beperkt tot 50 jaar) worden nu actief opgevolgd en begeleid. Bij onvoldoende inzet kunnen sancties volgen.

Deze maatregel ligt perfect in lijn met deze van de actieve welvaarstaat. Deze activering vermindert de kans om langdurig werkloos te worden. Het is bovendien een krachtige ondersteuning om meer mensen aan het werk te helpen. De ex-minister is in zijn paper niet ontevreden over deze maatregel. Toch is er m.i. reden voor bezorgdheid. Uit Eurostat-gegevens blijkt dat België eind de jaren ’90 heel slecht scoorde voor wat betreft de instroom van werkloosheid naar werk. Slechts Italië en Luxemburg scoorden toen nog slechter. Meer recente gegevens tonen aan dat België na bijna 10 jaar activering nog steeds onderaan de ladder staat. Nu scoort enkel Griekenland nog slechter. De hele activering heeft dus de relatieve plaats van België inzake instroom van werkloosheid naar werk niet verbeterd. Gezien het strategisch belang van activering in een actieve welvaarstaat is dit een gegeven dat verdere opvolging verdient.

Eén van de belangrijkste indicatoren waarop de actieve welvaartstaat kan worden afgerekend is de werkzaamheidsgraad. Hoe evolueerde deze de voorbije 10 jaar? Gezien de beroepsbevolking nog steeds groeit (en de volgende decennia in tegenstelling tot wat nog steeds velen denken zal blijven groeien) is een stijgend aantal werkenden niet noodzakelijk gelijk aan een stijgende werkzaamheidsgraad. De cijfers die Vandenbroucke presenteert zijn in deze zeer ontnuchterend. Voor vrouwen is het plaatje al bij al positief. Bij midden – en hooggeschoolden steeg de werkzaamheidsgraad in bijna alle leeftijdscategorieën. Dat is zelfs nog het geval bij laaggeschoolde vrouwen vanaf 45 jaar.

Vandenbroucke denkt, wellicht terecht, dat de dienstencheques hier een positieve rol hebben gespeeld. Bij de mannen is het plaatje ronduit negatief. Zelfs bij hooggeschoolden ligt de werkzaamheidsgraad nu lager dan in 2000. Ook hier is er een belangrijk leeftijdseffect. De daling doet zich voor bij de leeftijdscategorieën jonger dan 50 jaar. Vandenbroucke stelt vast dat de crisis in 2008 deze leeftijdstrend nog heeft versterkt. Hoewel de werkzaamheidsgraad bij 55-plussers is gestegen de voorbije 10 jaar blijft de achterstand t.a.v. Europa 15 torenhoog. Dat geldt zelfs voor hooggeschoolde 55-plussers. De werkzaamheidsgraad voor 50- en 55-plussers is trouwens enkel gestegen omdat werknemers nu effectief langer blijven werken bij hun werkgever, niet omdat werkloze 50-ers nu meer doorstromen naar werk. Ook wat laaggeschoolden betreft doet België het nog steeds veel slechter dan Europa 15.

Wat de eindeloopbaan en pensionering betreft bevat de paper weinig nieuwe maar daarom niet minder relevante inzichten op. Het Generatiepact heeft weinig veranderd, zo geeft Vandenbroucke ruiterlijk toe. Van een scharnierjaar was er dus geen sprake. De huidige regering heeft enkele belangrijke stappen gezet maar de ex-minister maakt duidelijk dat er nog vele stappen zullen nodig zijn. Het zal de populariteit van de ex-minister bij de (bevriende) vakorganisaties niet doen verbeteren.

En ja, de wettelijke pensioenleeftijd zal op termijn ook omhoog moeten, zij het niet voor iedereen. Het is bij mijn weten de eerste keer dat Vandenbroucke dit statement formeel maakt. Frank Vandenbroucke heeft nog maar eens duidelijk gemaakt dat de uitdagingen voor de actieve welvaartstaat onnoemlijk groot en complex zijn. Maar dat mag geen reden vormen om er niet verder aan te werken. Uiteindelijk kunnen we de actieve welvaartstaat vergelijken met een middeleeuwse kathedraal, met dit verschil dat deze nooit zal ‘af’ zijn.

Jan Denys

Partner Content