De aardappelcrisis: ‘Vroeger waren ook Vlamingen economische migranten’

© iStock
Ewald Pironet

In 1845-’46 teisterde een aardappelcrisis grote delen van West-Europa. Ook in Vlaanderen leidde een combinatie van hongersnood en economische crisis tot een uittocht.

De alternatieve canon: terwijl de regering-Jambon een Vlaamse canon voorbereidt, kijktKnack weg van de alom bekende ankerpunten. Welke feiten en gebeurtenissen zijn onbekend maar onontbeerlijk voor wie de geschiedenis van Vlaanderen écht wil kennen?

Voorgesteld door: Guy Vanthemsche

Waarom? Ooit bevonden Vlamingen zich in dezelfde situatie als de ‘vreemdelingen’ die vandaag bij ons een broodwinning zoeken om te overleven.

Vlaanderen was niet altijd rijk en welvarend. Ooit stond het zelfs bekend als ‘arm Vlaanderen’ – een vondst van journalist August de Winne, toen hij in 1901 voor de Waalse socialistische krant Le Peuple een artikelenreeks schreef over de ellende in het noorden van het land. Een halve eeuw eerder was de toestand zo mogelijk nog erger. Een Oost-Vlaamse tijdgenoot noteerde in 1848: ‘De weefnijverheid is alhier geweldig vervallen en de armoede zeer groot. Ganse benden bedelaars lopen uitgehongerd rond, ook van Gent en elders. Er zijn mensen die doodvallen langs de straten, want de eetwaren zijn niet kopelijk voor de gewone man.’

Guy Vanthemsche: ‘Waren de Vlamingen toen lui? Waren ze profiteurs die leefden van het geld van de gemeenschap? Nee, die akelige situatie was ontstaan doordat massa’s Vlamingen, hoe hard ze ook werkten, geen inkomen meer wisten te verwerven in hun traditionele stiel: de huisnijverheid. Die was ten dode opgeschreven door de opkomst van nieuwe technologieën zoals stoommachines.’

Sommige Fransen zagen die vreemde snuiters niet graag komen.

Guy Vanthemsche

De kleine man betaalde een zware prijs voor de industriële revolutie. Onverwachte misoogsten maakten de ramp compleet. In juli 1845 manifesteren zich in de regio Kortrijk de eerste tekenen van de aardappelziekte, en al vlug is het hele land besmet: de planten sterven af en de knollen rotten in de grond. Volgens het Centrum voor Agrarische Geschiedenis spraken onheilsprofeten van een ‘straffe Gods’ voor de zedelijke verloedering. Anderen achtten de rook van de eerste stoomtreinen verantwoordelijk. In werkelijkheid bleek het om de desastreuze gevolgen te gaan van een uit Noord-Amerika overgewaaide aardappelschimmel. In 1846 was 90 procent van de aardappeloogst mislukt, en ook de rogge- en tarweoogsten bleven ver onder de verwachtingen. In de winter van 1846-’47 was maar de helft van de benodigde etenswaren voorradig in het land. Er brak hongersnood uit.

Honderdduizenden Vlamingen moesten dat jaar hun bakermat verlaten om elders werk te gaan zoeken. Ze werden economische migranten. Sommigen verhuisden heel ver, bijvoorbeeld naar de Verenigde Staten, die in de negentiende eeuw betrekkelijk openstonden voor immigratie. Maar de meesten bleven dichter bij huis. Velen vestigden zich in Wallonië, want daar was veel vraag naar goedkope arbeidskrachten. Volgens tellingen was van de totale Luikse bevolking in 1866 niet minder dan 11,79 procent Nederlandstalig. In een industriële voorstad als Tilleur liep dat aandeel zelfs op tot 27,13 procent. Ze werden er vaak met misprijzen en vijandigheid bejegend, onder meer vanwege hun vermeende ‘crimineel gedrag’. Anderen trokken naar het buitenland. Frankrijk was voor velen de plek waar gewerkt en verdiend kon worden, tijdelijk als seizoenarbeider of definitief.

Alleen werden ze er vaak weinig hartelijk ontvangen. Uitbuiting, uitsluiting en vreemdelingenhaat waren schering en inslag. Vanthemsche: ‘Sommige Fransen zagen die vreemde snuiters niet graag komen en vonden dat hun eigen volk door de nieuwkomers werd bedreigd. Integratie was verre van gemakkelijk.’ Bovendien was het niet altijd evident om de banden met het moederland zomaar door te knippen. Sommige Vlaamse migranten wilden hun identiteit bewaren. Ze werden daar onder meer toe aangezet door katholieke geestelijken: de migranten mochten hun vrome, Vlaamse volksaard niet opgeven in het ‘goddeloze’ en ‘zedeloze’ Frankrijk.

Vanthemsche: ‘In de negentiende eeuw werden Vlaamse economische migranten dus uitgebuit door gewetenloze Franse boeren en ondernemers en werden ze verworpen door het land waar ze noodgedwongen moesten gaan werken, terwijl ze hun eigen identiteit probeerden te bewaren. Dat klinkt bekend, het volstaat om “negentiende eeuw” te vervangen “eenentwintigste eeuw”, “Frankrijk” door “Vlaanderen” en “Vlamingen” door “moslims” of “Afrikanen”.’

Guy Vanthemsche is emeritus hoogleraar geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij publiceerde verschillende werken over de sociaal-economische geschiedenis van België in de negentiende en twintigste eeuw.

De alternatieve canon

Partner Content