Stef Bos werkte tijdens corona aan een nieuwe plaat: ‘Ik heb mezelf vrij gezongen’

Stef Bos, in het pak van zijn vader. ‘Ik zou zelfs Papa willen zingen voor iemand die een hekel heeft aan Marokkanen. Dan breekt er misschien iets en kunnen we praten.’ © Saskia Vanderstichele

Achter hem, in zijn werkkamer in Kaapstad, hangt een heerlijk stuk absurdisme: een man die roomijs verkoopt op de Noordpool.

Zelfs op mijn Zoomscherm is het een geweldig kunstwerk. Vroeger hing hij zelden iets aan de muren, zegt hij. Maar zijn vrouw had gezegd: ‘Je moet je omringen door schoonheid, Stef.’

Hij dacht toen aan dat werk van Peter van Straten, een kunstenaar uit Zuid-Afrika met een waanzinnige verbeelding. ‘Een ijsjeskar op de Noordpool: wie verzint nou zoiets? Net voor corona kwam Peter naar een van mijn optredens. Vanuit de nok van de zaal keek hij naar beneden. Hij zag de hoofden van de toeschouwers als conservenblikken en ik was de blikopener. “Stef,” zei hij me achteraf, “tijdens het concert opende je de blikken van het publiek.”’ (lacht)

Na dat concert gebeurde iets wat zelfs de kunstenaar met de waanzinnige verbeelding niet kon verzinnen: de wereld ging op slot. Ook in het land van de regenboog moest iedereen in zijn kot blijven. ‘Mensen zeiden hier: “Wat proberen ze ons nu weer wijs te maken?” In een natie waar zo veel mensen geen kot hebben en er elke dag tientallen vermoord worden, is zo’n virus natuurlijk peanuts.’

Toch hield hij van ‘de onbeschrijfelijk mooie stilte’ in de stad. ‘We maakten wel wat mee, hè.’

***

In die luwte werkte Stef Bos aan zijn nieuwe plaat Bitterlief. Alleen al het openingsnummer is wondermooi. Het begint zo: ‘En wij vergeten soms te dromen, we zien het donker en het licht, verliezen soms het evenwicht.’

Stef’, zei hij mij, ‘je was een blikopener tijdens het concert. Je opende de blikken van het publiek.

Die regels had hij al geschreven toen de werkelijkheid er begin vorig jaar een draai aan gaf. Ergens onderweg naar Betty’s Baai, op een prachtige weg langs de oceaan, kreeg hij telefoon van de hulpdiensten: zijn schoonvader had een acute hartaanval gekregen en was in een ravijn gereden. Ook zijn schoonmoeder en twee van zijn kinderen zaten in de auto. Meer informatie was er niet. ‘Toen we op de plaats van het ongeluk arriveerden, was mijn schoonmoeder al overleden en mijn zoon zweefde ergens tussen leven en dood.’

Ook de zanger was uit de werkelijkheid geslingerd. ‘We denken altijd dat we alles onder controle hebben. Maar ik was toen in vrije val. Ik begon zelfs te praten met mijn overleden moeder. “Ma, waar ben je? Neem je over?”’

Iemand zei: ‘Ze zullen hem wel weer in elkaar steken in het staatsziekenhuis.’ Nachten lag Stef naast zijn zoon op intensive care, hand in hand. Terwijl hij luisterde naar de geluiden van de monitoren. Biep. Biepbiep. Biep. Alsof het een vreemde melodie was.

De afdeling snit en naad op de vijfde verdieping van het staatsziekenhuis is fantastisch, zegt hij, maar daarna brengen ze je naar beneden. ‘Hoe lager je gaat, hoe groter de chaos.’ Als een vreemde fanfare sjokte de werkelijkheid voorbij: verlopen branieschoppers met kapotte gezichten, kinderen uit de townships met een panga-mes in hun voorhoofd. ‘Het leek wel een film.’

Uiteindelijk liep het goed af: zijn zoon bleef aan de goede kant van de Tafelberg. ‘Hoe verschrikkelijk het ook was, die intense momenten met mijn zoon in dat ziekenhuis had ik nooit willen missen.’

Heb je eraan gedacht om er een nummer over te maken, vraag ik. Zoals Nick Cave Skeleton Tree maakte na de dood van zijn zoon.

‘De nummers van deze plaat waren al geschreven voor het gebeurde. Maar producer Jo Francken zei: “Hé, we hebben de soundtrack van die kloterij opgenomen.” Ik begrijp Nick Cave wel. Op zulke momenten staan je ogen wijd open. Mensen die terminale kanker hebben, zeggen dat ook vaak: plots zien ze elk blaadje, elke vlinder die voorbijfladdert. Net na het gebeurd was, moest ik optreden. “We kunnen het annuleren”, zei de theaterdirectrice. “Nee”, antwoordde ik. “Maar ik ga Papa deze keer wel overslaan.”’

Uiteindelijk stond hij op ‘die verhoog’, zoals ze daar zeggen, en dat was helend. Vandaag zingt hij Papa opnieuw, maar niet meer zoals vroeger. In zijn wonderjaren zong hij dat lied pompeus, met veel toeters en bellen, bijna als een smartlap. Papaaaa… Hoe ouder hij werd, hoe meer vergankelijkheid in het nummer kroop. Papa werd stiller. En nu, in naam van het leven van zijn zoon, zit er ook veel blijdschap in Papa.

***

Hij schreef Papa ergens in de jaren tachtig. Een tijd die hem een beetje deed denken aan corona: omdat er voor hem ook geen deadlines waren, geen tournees, geen interviews. De wereld lag nog wijd open. Hij woonde toen aan de Begijnenvest in Antwerpen, vlak tegenover de politierechtbank. Vanuit zijn raam zag hij rechters in onderbroek, terwijl ze zich omkleedden. ’s Avonds kreeg hij in een restaurant in de buurt van het Mechelseplein eten voor de helft van de prijs bij Jean. In ruil daarvoor luisterde hij graag naar de wilde verhalen van de gewezen scheepskok, terwijl Leo Ferré op de achtergrond Avec le Temps speelde.

‘Ik studeerde toen aan Studio Herman Teirlinck. “In Antwerpen wonen de Hollanders van Vlaanderen”, had een vriendin gezegd. “Even arrogant, even grote muil.” Toch was het aanpassen. Ik kwam van boven de rivieren, uit het calvinistische noorden. Niets begreep ik van dat katholieke suggestieve zuiden. Het Vlaams-nationalisme, wat was dat allemaal? Mijn vrienden gaven me een spoedcursus België. “Je zult het pas begrijpen als je beseft dat je het nooit zult begrijpen”, zeiden ze. Al snel werd ik, Nederlander met een mening, op mijn plaats gezet in de Studio. “Als je het beter weet, ga dan maar terug naar Holland”, zei de directeur. Hij kende zelfs de uren van de treinen. Intussen deed ik moeite om erbij te horen, ik begon me zelfs tegen Nederland af te zetten. Tot ik besefte: hoe hard je ook je best doet, je zult altijd een Hollander blijven.’

Op de Studio kreeg hij les van Raymond van het Groenewoud, die hem uitdaagde. ‘Ik zong een of ander geëngageerd lied om de wereld te verbeteren. Raymond hoorde het aan en zei: “In plaats van de klootzak in anderen te beschrijven, zou je beter de klootzak in jezelf omschrijven.” Zo is Papa ontstaan. Plots was ik mijn anonimiteit kwijt: in Vlaanderen was ik de man van Papa en Is dit nu later, terwijl ik in Nederland in de cabarethoek werd geduwd. Ik had een monstertje gecreëerd.’

‘Ik herken de vastberadenheid van de man die ijs verkoopt op de Noordpool, ook al is er niemand.’
‘Ik herken de vastberadenheid van de man die ijs verkoopt op de Noordpool, ook al is er niemand.’ © Peter van Straten

Op een nacht in café Pallieter zei Bram Vermeulen hem: ‘Je moet nooit proberen om de mening van anderen te beïnvloeden. Je kunt alleen proberen jezelf te veranderen. Of anderen daarin meegaan, heb je niet in de hand.’

Niet lang na die nacht nam hij de vlucht naar Dakar. ‘Daar kende niemand me. Dat was heel bevrijdend. Ik werd verliefd op de chaos, de geur en de humor van dat continent. Maar vooral op de muziek: in Europa is muziek, zeker na de Tweede Wereldoorlog, een industrie geworden. Terwijl het in Afrika nog iets spiritueels heeft. Na het eten wordt er gezongen. “Zo geven we onze voorouders een stem”, zeiden ze me. En de zwarte zangeres met wie ik toerde, voegde eraan toe: “Mijn voorouders zitten mee in de auto.”’

Dat was toch allemaal wat te wollig voor een nuchtere Hollandse jongen uit Veenendaal. Tot op een dag zijn moeder stierf. ‘Ik keek in de spiegel en zag een stuk van haar: de muziek en de verbeelding. Al heeft ze zelf weinig gezongen. Ze was in de verkeerde tijd geboren, maar ze had die behoeften op mij geprojecteerd.’

In de spiegel zag hij niet alleen haar, ook andere familieleden. ‘Ik kon mezelf als een puzzel in elkaar zetten. Toen pas begreep ik wat die Afrikanen bedoelen. “Voor je geboorte heb je al een rit afgelegd.” Daarna volgt de rest. ‘We denken vaak dat het leven ons toekomt, terwijl het allemaal zo toevallig is.’ Voor hetzelfde geld leef je in Ieper in 1914. Of in Marioepol in 2023. ‘Daarom woon ik zo graag in Afrika: de intensiteit waarmee ze daar leven is groter.’

***

Daarnaast resideert hij ook halftijds in het vlakke land, entre les tours de Bruges et Gand. De luchten daar zijn ook mooi, al begrijpt hij nog altijd niets van België. ‘Het hangt met verroeste schroeven aan elkaar en elk moment denk je: nu gaat het instorten. Maar het gebeurt nooit. Ik heb hier wel leren houden van de schoonheid van gesloten gordijnen. Van de stilzwijgende afspraak die Belgen onder elkaar maken: “Als jij niet praat over mijn geheimen, dan zwijg ik ook over de jouwe.”

‘Onze kinderen lopen zowel in België als in Zuid-Afrika school. In Nederland zeggen ze dan: “Nee. Dat kan niet.” Regels zijn er belangrijker dan waarvoor ze bedoeld zijn. In België kunnen ze “altijd wel iets regelen”. Dat vind ik zo mooi aan het land. Misschien komt het omdat die plek altijd bezet is geweest door vreemde mogendheden. Belgen aanvaarden wel dat er een overheid is, maar ze lachen er ook mee.’

Ooit wilde hij terug in Nederland gaan wonen. ‘Maar ik kan het zelfs niet meer. Ik ben gewend geraakt aan instellingen die onduidelijk en diffuus werken.’

Hij woont nu in Wachtebeke, op een halfuur rijden van Antwerpen. Op kant B van Bitterlief staat een mooi lied over de stad waar hij ooit zanger werd: ‘Ik had genoeg van de gewoonte, en ik zocht een nieuw geluid. Ik dacht jou van mij af te spoelen, maar je zit onder mijn huid.’

‘Ik krijg de navelstreng met die stad maar niet doorgeknipt’, zegt hij. ‘Het is geen vals sentiment. Elke keer als ik er ben, zie ik mezelf weer fietsen door de straten.’ Af en toe heeft hij ook een rendez-vous met de jongen die in de Begijnenvest woonde, met uitzicht op naakte rechters en de rest van de wereld.

‘Wat denk je van hem?’ vraag ik.

‘Ik moet soms met hem lachen.’ Hij was toen de buurman van Samson. De man die ‘Toeptoeptoepbidoea’ zong op het Songfestival. ‘Als ze mij dat vandaag zouden vragen, zou ik zeggen: “Ben je gek? Wat een vals circus.” Maar het was goed om zo te starten: beter zo beginnen dan zo eindigen. Dat zou een beetje treurig zijn. Er hing toen zo’n ernst aan mijn broek. Onlangs zag ik een oud interview met mezelf terug. Oh Stef, dacht ik meteen. Ik was nog heel erg bezig met hoe ik zou overkomen. Nu denk ik: kus allemaal mijn kloten. Ik heb mezelf vrij gezongen.’

***

Een week later. Op zijn bel in Wachtebeke staat geen naam, alleen: NIEMANDSLAND. Zo ziet zijn prachtige oude huis er ook uit. Ooit was het van een zeefdrukker. ‘Je mag het niet kopen, meneer Bos,’ zei die, ‘maar wel beheren.’

Ook hier heeft hij iets boven zijn bureau gehangen, een paar regels Pessoa: ‘Ik ben niets, ik zal nooit iets zijn, ik kan ook niets willen zijn. Maar afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld.’

Voor de fotografe poseert de zanger in het oude pak van zijn vader. Een kostuum uit de tijd dat klasse nog normaal was. Het zit hem als gegoten.

Vroeger was ik weemoedig om een verleden dat ik niet had. Nu heb ik een verleden en de weemoed is weg.

‘Fatsoen is uit de mode’, zingt hij in Je wordt gemist. ‘Opvallende uitspraken komen vaak uit extreme hoeken’, zegt Bos. ‘De anonimiteit van het internet haalt dingen in mensen naar boven waarvan ik denk: wat is er daarvoor in godsnaam misgegaan? Toch hoor ik liever racistische praat dan dat hij verboden zou worden: dan weet ik tenminste dat het bestaat. Neem Dries Van Langenhove. Ik zou van die man “geen stofzuiger kopen”, zoals mijn grootvader zei. Zulke mensen kloppen niet. Zet het geluid uit en je ziet het: alleen maar narcisme, kijk naar mij. Maar ik zou ook nooit zeggen: “Jij bent een gevaar voor de democratie.” Want als je dat zegt, ben je niet overtuigd van je eigen opvattingen. Je moet altijd naar een opening zoeken. Ik zou zelfs Papa willen zingen voor iemand die het schurft heeft aan Marokkanen: dan breekt er misschien iets en kunnen we praten. Als je zijn situatie ontkent en “Je bent een racist” roept, dan ben je klaar.’

Nooit vergeet hij wat Ray Phiri – een muzikant die gitaar speelde op Graceland van Paul Simon – hem ooit zei over The Rainbow Nation. ‘Geweldig begrip toch’, zei Bos. ‘Bullshit’, antwoordde Phiri. ‘We have to celebrate our differences.’

‘Tijdens corona had ik een probleem met de angst die ons wordt aangepraat. Ik ben geen man van het coronaverzet of complotten. Maar de manier waarop mensen afscheid van elkaar hebben moeten nemen: dat heeft diepe wonden geslagen. Op een blauwe maandag heb ik zelf in de geriatrie gewerkt. Ik weet dat dat heel anders aangepakt had kunnen worden. Daarom moet je altijd vragen blijven stellen. Mijn goede vriend Peter Van Den Begin deed dat in Humo. Hoe hij daarna werd afgemaakt, vond ik angstaanjagend. Of je het er nu mee eens bent of niet, dat doet er zelfs niet toe. Als je vrijheid van meningsuiting belangrijk vindt, ga er dan helemaal voor.’

Op dat moment belt zijn zoon via Skype. Hij kijkt wat sip, met de Tafelberg op de achtergrond. Op de afdeling snit en naad hebben ze net het ijzer uit zijn lichaam gehaald. Dat doet pijn, maar vader troost.

‘Dat ongeval heeft alles veranderd’, zegt Stef even later. “‘Je deelt je emoties op het podium”, zei mijn vrouw vroeger weleens. “Maar daarnaast ben je meer in jezelf gekeerd.” Vandaag vertel ik mijn kinderen vaak hoe graag ik hen heb. Onlangs was ik met mijn zoon hout aan het hakken. Er viel een blok verkeerd. Er verscheen een abces en ik maakte me wat zorgen.’ Toen toonde zijn zoon zijn grote litteken. ‘Waarover klaag jij, man?’ Ze moesten er allebei om lachen. Ze delen de Tafelberg, dat scheelt. ‘Waar je ook staat in Kaapstad, overal zie je die berg. Daaronder wroeten de mieren. Het zet alles in perspectief. Of zoals ze daar zeggen: in verwijzingsraamwerk.’

***

We vertrekken weer uit Wachtebeke. Een halfuur later, op de expresweg naar Antwerpen, haalt de ene na de andere auto ons in. ‘Je rijdt als een bejaarde, Stef’, zeggen zijn medepassagiers soms. Maar dat kan hem geen bal schelen. Uit principe is hij een trage chauffeur op de expresweg van het leven: hij kijkt te graag naar de mensen. ‘In de ogen van de ander heb ik mezelf leren kennen. Ik kan wel zeggen: “Hey, je praat hier met de grootste songwriter van de laatste duizend jaar.” Maar als je dat denkt, eindig je eenzaam. Net zoals een boom de zon nodig heeft om te groeien, zo heb ik de werkelijkheid nodig.’

Daarom zit hij liever in een café in de Seefhoek dan op de receptie van de MIA’s tussen allemaal ego’s.

‘Ben jij die man die op je muur hangt, de man die roomijs verkoopt op de Noordpool?’ vraag ik hem.

‘Ik herken zijn vastberadenheid’, antwoordt hij. ‘Ik wil ijs verkopen op de Noordpool, ook al is er niemand. Maar de man kijkt wat bedremmeld naar beneden. Ik heb leren omhoogkijken. Toen ik jong was, was ik weemoedig over een verleden dat ik niet had. Nu heb ik een verleden en de weemoed is verdwenen.’

Bitterlief van Stef Bos is nu uit. Vanaf april gaat hij op tournee. Info: www.stefbos.nl

Lees meer over:
Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content