Expo: het Gentse MSK biedt fin de siècle-schilder Albert Baertsoen eerherstel

ALBERT BAERTSOEN, 10 JAAR. De ambitie was van kindsbeen af duidelijk. © Archief Baertsoen, rechtenvrij.

Bij leven stelde hij tentoon in Parijs, München, Londen, en Venetië. Later werd hij een schilder ‘van tweede garnituur’ genoemd en zogoed als vergeten. Het Museum voor Schone Kunsten in Gent brengt fin de siècleschilder Albert Baertsoen opnieuw onder de aandacht.

Schilder van dode steden. Je zult maar zo genoemd worden in een gerenommeerd Brits kunsttijdschrift. Voor de duidelijkheid: dat was in 1898 en het was bedoeld als compliment. Het bevestigde de faam van Albert Baertsoen (1866-1922), toen 32 jaar, Gentenaar, schilder, etser, tekenaar. Indertijd gevierd tot buiten de landsgrenzen, later enigszins vergeten. Tot voor kort dan, want het Gentse Museum voor Schone Kunsten toont vanaf deze week een overzicht van zijn werk, resultaat van jaren speurwerk door onder meer professor René Vermeir, historicus aan de UGent.

Albert Baertsoen was de enige zoon van een rijke Gentse textielindustrieel en was voorbestemd om in zijn vaders voetsporen te stappen. Dat pakte anders uit. Albert wilde kunstenaar worden. Er bestaat zelfs een foto van de tienjarige jongen die poseert als schilder in spe. Dat voornemen leidde niet tot wat je zou verwachten – familiedrama, slaande deuren, onterfde zoon trekt met knapzak naar Parijs – want vader Alfred Baertsoen gaf het plan zijn zegen. René Vermeir: ‘De familie Baertsoen was heel begaan met de kunsten. Het hielp ook dat vader Baertsoen een goede band had met zijn zakenpartner Auguste Buysse. Diens zoon trouwde met zijn dochter en nam functies op in het bedrijf.’ Zo werden met een opportuun huwelijk de belangen van de firma veiliggesteld.

Baertsoen is gefascineerd door einde en overgang. Hij probeerde iets vast te houden van de dingen die verdwenen.

René Vermeir (UGent)

Albert ging niet naar de academie maar kreeg privélessen. De jongeman had talent, én het netwerk: op zijn zestiende stelde hij zijn eerste schilderijen tentoon, op zijn tweeëntwintigste won hij een gouden medaille in Antwerpen met Derniers rayons, pêcheurs amarrés, een doek van twee bij drie meter.

Slecht weer

Maar die dode steden dus. Daar is een omweg voor nodig. Om te beginnen: er stroomt veel water in het werk van Baertsoen. De Leie, de Schelde, de zee, kanalen, de Maas. Hij kan het plezierjacht van zijn vader gebruiken om eropuit te trekken. Later laat hij een boot bouwen van 32 meter lang, met een atelier aan boord.

Hij schildert de Leiestreek, de Westhoek, Brugge en ommelanden, fabrieken in Wallonië, en Gent, veel Gent. Werkmanswoninkjes. Rijhuizen aan de kaai, straten met natgeregende plaveien. Want het regent geregeld in Baertsoens kunst. Of er hangt mist. Veel sneeuw, dat ook. Je krijgt op de duur zin om mee te rillen. Er hangt onmiskenbaar een sluier van weemoed over zijn doeken, etsen en tekeningen. Dezelfde sfeer vind je in het toenmalige symbolisme en bij literaire tijdgenoten als Maurice Maeterlinck en Georges Rodenbach – die van Bruges-la-Morte.

Kunsthistoricus Stefan Huygebaert (UGent) schreef een bijdrage voor het boek dat bij de tentoonstelling hoort. ‘Wat mij al lang bezighoudt, is het snijpunt van enerzijds het mysterieuze, zoals dat vorm kreeg in het symbolisme, en anderzijds het pittoreske, de u welbekende postkaartenesthetiek. Baertsoen past daar perfect in. In die zin dat hij op een heel persoonlijke manier het niet- pittoreske opzocht. Neem nu zijn schilderij Le degel à Gand. Van een vers sneeuwlandschap kun je een heel romantische voorstelling maken. Maar Baertsoen schildert het de dag erná. Als het sneeuwtapijt veranderd is in een drassige pap.’

Dooi in Gent: ‘Baertsoen schildert het sneeuwtapijt wanneer het is veranderd in een drassige pap.’
Dooi in Gent: ‘Baertsoen schildert het sneeuwtapijt wanneer het is veranderd in een drassige pap.’ © Albert Baertsoen, Musée d’Orsay, Parijs

Vermeir: ‘Baertsoen is gefascineerd door einde en overgang. Dat kan het einde van een dag zijn, van een seizoen, van een tijdperk zelfs. Gent zat toen in zo’n overgang. De stad werd volop gemoderniseerd. Waar nu de Kinepolis staat, bijvoorbeeld, werd een hele volkswijk platgelegd voor een industriële site. Baertsoen probeerde iets vast te houden van de dingen die verdwenen.’

Zondagskind

Een weemoedig oog voor verandering, allemaal goed en wel, maar hoe zou een marxist naar Baertsoens werk kijken? Want de samenleving mocht dan in verandering zijn, de mensen die de verandering ondergingen, komen niet in beeld. Huygebaert: ‘Het is inderdaad merkwaardig hoe hij bepaalde zaken uitzuivert. Je ziet de woningen, maar niet de mensen. En de fabrieken, maar niet de arbeiders. Je krijgt haast de indruk dat die machines daarbinnen vanzelf draaien.’ Dat is een prikkelend gegeven, want Baertsoen was bevriend (en exposeerde samen) met Constantin Meunier, dé beeldhouwer van de werkende mens.

Een gefortuneerde afkomst komt van pas als je als artiest wilt leven, dat is het minste wat je kunt zeggen. Toen een criticus om die reden Baertsoen ‘een zondagskind’ noemde, antwoordde de kunstenaar dat het lot hem toch de nodige oorvijgen had uitgedeeld. Hij doelde daarmee op buien van onpeilbare somberte die hem soms wekenlang kwelden. Dat zijn huwelijk een ramp was, zal er ook niet aan geholpen hebben. Meer details zijn te vernemen in de roman Daarna van Cyriel Buysse, familie van de eerder vermelde Auguste Buysse. Die gaat over een gevierd en getormenteerd schilder, Alfred Melville, duidelijk gecalqueerd van Albert Baertsoen. De gevoeligheid waarmee Baertsoen etste en penseelde, weerspiegelde dus niet alleen het tijdsgewricht, maar ook de persoonlijkheid van de artiest.

Kaai

Baertsoen overleed in 1922, precies 100 jaar geleden. Kort na zijn dood kreeg Gent een Albert Baertsoenkaai. Die is te vinden waar de Coupure en de Bijlokekaai elkaar ontmoeten, ook bekend als ‘aan de Minervabootjes’. Op die hoek stond vroeger het atelier van de schilder, tegenwoordig is het een woning. Een straat naar iemand vernoemen, mag gelden als een duidelijke blijk van erkenning. Vermeir: ‘Zeker wel. Baertsoen was een grote naam in binnen- en buitenland. De kritieken over hem waren eenduidig lovend. Hij stelde tentoon in Parijs, München, Londen, Venetië, de Verenigde Staten, hij won er prijzen. Bij leven verkocht hij drie werken aan het Parijse Musée de Luxembourg, voorloper van het Musée d’Orsay. Maar na de Eerste Wereldoorlog was niets meer hetzelfde. Niet in de wereld, niet in de kunst. Fauvisme en kubisme vierden hoogtij. De naam en de werken van Baertsoen deemsterden stilaan weg uit de belangstelling.’

Baertsoen stond erbij en keek ernaar. Tot hem ter ore kwam dat enkele jonge veulens hem een ‘artiest van tweede garnituur’ noemden, en hij in een boze bui liet optekenen – en nu komt de twist van dit verhaal – dat er nooit of te nimmer nog een overzichtstentoonstelling van zijn werk mocht komen.

Albert Baertsoen, tot 29/11 in het MSK, Gent.

Een oeuvrecatalogus, samengesteld door René Vermeir, is te vinden op www.albertbaertsoen.be

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content