Wat deed Claus toen vriendin Elly in Parijs ratten doodde?

Van Jan Cremer tot Hugo Claus: Diederik Stevens trok in de voetsporen van bekende auteurs naar het naoorlogse Parijs.

Heel wat Nederlandse kunstenaars trokken na de Tweede Wereldoorlog voor korte of lange tijd naar Parijs. Publicist en schilder Diederik Stevens volgde hun spoor. Het resultaat is de boeiende reisgids ‘Hoogtij langs de Seine’.

Alvast dit: de ondertitel van het boek, ‘Nederlandse schrijvers en kunstenaars in Parijs’, is wat te bescheiden. Oké, Stevens schrijft boeiende portretten over het Parijs van Karel Appel, Jan Cremer, Simon Vinkenoog, Jan Wolkers, Corneille. Allemaal Nederlanders. Maar op zijn lijstje staat ook Hugo Claus. Weliswaar als enige Vlaming, maar toch. En in ‘Hoogtij langs de Seine’ komen ook fascinerende anekdotes over honderd en één internationale schrijvers en kunstenaars

Gabriel García Márquez? ‘De kolonel krijgt nooit post’ schreef hij in 1955 gedeeltelijk in het Hôtel de Flandres (nu Hôtel des 3 Collèges) in het Quartier Latin. Jazzpianist Bud Powell huisde in La Louisiane, zowat de Parijse tegenhanger van Chelsea Hotel in New York. Zijn meereizende jeugdvriendin, Buttercup, sloot hem soms op in de kamer om hem te beschermen tegen de verlokkingen van de lichtstad. Om zeker te zijn bond ze ook wel eens zijn been aan een tafelpoot vast.

Hugo Claus duikt in 1950 in Parijs op. Hij is dan 21 en heeft voor het manuscript van ‘De Metsiers’ al de Leo Krynprijs gekregen. In Parijs is het armoe. Zijn vriendin, en latere vrouw Elly Overzier, wil carrière maken in de film- en modewereld. Claus ontmoet er onder meer Vinkenoog, Corneille, Appel. Korte tijd woont het koppel in de rue Santeuil 20, drie hoog. Het kamertje is koud en vochtig. ‘Elly gaat de ratten te lijf met een keukenmes, en staakt als regel het steken pas nadat het knaagdier gevierendeeld is’, schrijft Diederik Stevens. Hij loert ook binnen in een later verblijf, een kamer in het Hôtel Excelsior. Ze maken het de eigenaar, net als in de andere hotels, niet gemakkelijk. Het ontbijt moest op bed geserveerd worden ‘en de hotelgasten beklagen zich omdat ze uit hun slaap worden gehouden vanwege de nogal lawaaierige bedexercities van Elly en haar viriele vriend. Ook hun schreeuwruzies dragen nauwelijks ten goede bij aan het humeur van de overige logés.’

Langere verblijven in Parijs zijn er niet meer na 1952. De literaire versie van het leven in Parijs, ‘Een zachte vernieling’, schreef Claus in 1988. Zelf is hij te herkennen als de verteller André Maertens.

‘Hoogtij langs de Seine’ is een rijke bron voor wie het artistieke Parijs van na de Tweede Wereldoorlog wil verkennen. Je (her)ontdekt boekenzaken als La Hune, het unieke filmzaaltje Accattone, bars, galeries, hotels. Plus restaurants en brasseries natuurlijk. Bekende als Lipp, La Rotonde, Café de Flore. Op mijn lijstje staat het minder bekende en kleine Wadja (toen Chez Wadja), waar Zadkine, Giacometti, Jan Cremer nog hebben geluncht. Of misschien Le Petit Saint-Benoît, een plek waar Rudy Kousbroek, James Joyce, Pablo Picasso, Serge Gainsbourg nog naar de rekening hebben gevraagd. Toch nog dit: even checken of de adressen die Diederik Stevens vermeldt nog wel bestaan. Dat is niet altijd duidelijk.

Fred Braeckman

Diederik Stevens, Hoogtij langs de Seine, Atlas, 512p., 49,95 euro, ISBN 978 90 450 1699 3

Partner Content