Lukas De Vos

Recensie ‘Het voorgevoel’ van Emmanuel Bove: “De man die zichzelf niet kon uitwissen”

Lukas De Vos Europakenner

Emmanuel Bove is zo’n onwezenlijk scherpe stilist, de schrijver van het grijs, zoals de miezerige straatjes van Parijs en de treurige aankleding van mens en huis, dat hij geen navolger naast zich duldt.

Er zijn van die boeken die koppig weigeren gelezen te worden. “De grootste der miskende Franse schrijvers” (dixit Libération), Emmanuel Bove (1898-1945), is zo iemand. Twee jaar heb ik besmuikt naar het fraai uitgegeven boekje op mijn werktafel gekeken, er aan geroken, de gladde kaft door mijn handen laten gaan. Maar aan lezen kwam ik niet toe. Ik had, jawel, een voorgevoel dat het brokken zou maken. Ik weet nu dat ik gelijk had: het viel uit den hoge om al mijn vooroordelen aan spaanderen te slaan.

Emmanuel Bove is zo’n onwezenlijk scherpe stilist dat hij geen navolger naast zich duldt.

Bove (geboren als Emmanuel Bobovnikoff, van joods-Russische afkomst) werd ontdekt door Colette. Zij bracht hem ertoe zijn flutromannetjes (een om de twaalf dagen), die hij onder de pennaam Jean Vallois (de achternaam van zijn eerste, Luxemburgse vrouw) in Oostenrijk afscheidde, en zijn journalistiek werk in Parijs vanaf 1922, in te ruilen voor het echte werk onder zijn echte naam. Mes Amis verscheen in 1924. Victor Bâton, een arme oorlogsinvalide, zet meteen de toon voor de verpletterende onmacht mens onder de mensen te zijn, contact te leggen zonder bijgedachten. Het hele interbellum lang zal Bove met strenge stilistische eenvoud variaties op een thema schrijven, dat nauw aanleunt bij Robert Musil (Der Mann ohne Eigenschaften) en de machteloosheid van Franz Kafka.

De Oostenrijker Musil schreef het eerste deel van zijn onafgewerkte trilogie in 1930. Het Voorgevoel (Le Pressentiment) verscheen in 1935. Opvallend zijn de gelijkenissen in levensopvatting en wereldbeschouwing. De hoofdpersoon, de wiskundige Ulrich, zoekt vergeefs naar de zin van het leven, maar blijft volstrekt onverschillig over zijn eigen kundes. Zijn karakter wordt daardoor bepaald door de buitenwereld, door hoe de anderen hem lezen en invullen. Nevenfiguren zijn de moordenaar Moosbrugger, neurotische vrouwen, een waanzinnige vriend.

Dat is de opzet van de man die geen noemenswaardige tegenslag heeft gekend, maar daar ook niet blij om is: opgaan in de massa van de gewone mensen

In Het Voorgevoel doet zich precies hetzelfde voor. De advocaat Charles Benesteau houdt het allemaal voor bekeken, zijn baan, zijn collega’s, zijn gezin, zijn levensstijl, zijn verleden dat hij “zonder literair oogmerk” probeert uit te schrijven. “Hij werd niet gedreven door een innerlijke behoefte om zijn herinneringen op te schrijven. Voor hem had het leven niets bijzonders. Hij koesterde geen enkele wrok of liefde. Zijn verleden herrees alleen voor zijn geestesoog door ijver en inspanning. Hij legde zich toe op een werk zonder enige glans”.

Want dat is de opzet van de man die geen noemenswaardige tegenslag heeft gekend, maar daar ook niet blij om is: opgaan in de massa van de gewone mensen, een vanzelfsprekende anonimiteit bereiken. “Een mier in een mierenhoop”. Hij trekt zich terug in een armoedige buurt, in een eenvoudige driekamerwoning aan de saaie Rue de Vanves bij het treinstation Montparnasse, en houdt zich zo afzijdig mogelijk. Wat uiteraard niet lukt, want de kijtieven uit de buurt gissen naar zijn rijkdom en welbehagen, zijn verleden en zijn drijfveer. Omdat hij zelf niet ingaat op hun vragen, scheppen zij in hun roddelcircuit een beeld dat schommelt tussen beate bewondering (hij is advocaat, die een werkloze hufter, voorman Vincent Sarrasini – die, zo blijkt, nooit gewerkt heeft – zomaar geld geeft, en nadat die zijn vrouw de kop heeft ingeslagen – Moosbrugger! – neemt hij de dertienjarige dochter Juliette in huis) en schunnige verdachtmakingen (is hij pedofiel? In welke verdachte zaken is hij betrokken?)

Recensie 'Het voorgevoel' van Emmanuel Bove:
© GF

Het beeld dat Bove schetst van het proletariaat is even ontluisterend als dat van Benesteaus hebzuchtige familie. Het simpele volk en de burgerij delen dezelfde kwalen: jaloezie, nijd, hebberigheid, wreedheid – het prototype is de arme Eugénie die helemaal wordt uitgebannen door de buurt, omdat zij om den brode bij Benesteau gaat werken, maar op grond van het intussen gluiperige beeld dat praatjes van de man gemaakt hebben, ongewenst verklaard wordt. Dat houdt Bove vol tot de laatste zin van het boekje, als Charles begraven wordt: “Ze waren er allemaal behalve de Sarrasini’s. Mevrouw Chevasse was er, mevrouw Bichat, de jonge Lea, mevrouw Babillot, en zelf Eugénie, tegen wie niemand iets zei”. Doek.

Eigenlijk lijdt Benesteau aan bindingsangst. Verscheurd tussen de ingehouden drang om aanvaard te worden – niet om zijn kwaliteiten of zijn status, maar om zijn onopvallendheid – en het besef dat hij niet aan de beeldvorming van anderen kan ontsnappen. Het water tussen het ik en de ander is veel te diep. Ze kijken gewoon langs elkaar en houden er alleen zelfgevormde beelden aan over. Communicatie is onmogelijk, omdat onbegrip en misverstanden elke poging daartoe overwoekeren. Elke mens wordt zijn schaduw, een zombie in het oog van de goegemeente.

Zo vergaat het uiteindelijk ook Charles. Hij heeft tering opgelopen, maar weigert zich te laten verzorgen, ondanks alle inspanningen van zijn minnares Danièle Charmes-Aicart (die hij tevoren ook al uit zijn leven wou bannen). Hij ligt op sterven, net als zijn omgeving: “Het kleine appartement waar hij zich met zoveel plezier had teruggetrokken, waar de eenzaamheid hem zo aangenaam was geweest, was nu een soort openbare ruimte geworden. De deur stond steeds open en de buren kwamen een paar keer per dag aan om te zien wat er gebeurde”. De zelfgekozen cel is mierennest geworden, maar dat betekent ook Charles’ dood.

Vertaalster Mirjam de Veth ziet zijn hele oeuvre (dertig romans en verhalenbundels!) als de schutting waarachter Bove bescherming zocht. “Bove heeft zich altijd achter zijn werk verschuild” (ja, Hollanders kennen inderdaad geen sterke werkwoorden meer, verscholen dus). “Alsof hij wilde” (wou) “verdwijnen, en hoogst zelden een interview gegeven. Zijn haast onzichtbare positie aan de zijlijn heeft hem in staat gesteld om des te beter te observeren. Hij schrijft absoluut niet autobiografisch”.

De bedrieglijke eenvoud van zijn pessimistische kijk op mens en wereld krijgt juist glans door messcherpe inzichten, gevat in het juiste woord in de juiste, korte zin.

Bij die laatste zin zet ik grote vraagtekens, omdat ze zelf in haar nawoord omstandig het leven van Bove uit de doeken doet. En dan zie je dat zijn vader er, net als Charles, twee gezinnen op nahield. Dat zijn vader ook aan tuberculose is gestorven. Dat zijn moeder en zijn broer schaamteloos misbruik maakten van zijn goedheid “door hun eindeloze geschooier om geld”, zeker nadat hij in 1928 de rijkelijk begiftigde Figuièreprijs had gewonnen (50.000 toenmalige francs). Dat Bove zelf aan de dienstplicht in de Groote Oorlog ontsnapte, net als Benesteau. Dat Bove zelf zijn gezin verliet in 1925 (en pas vijf jaar later uit de echt kon scheiden).

Zijn Franse inleidster Marie Darrieussecq ziet in Bove een voorloper van Modiano. Maar waarom zou ik Modiano nog lezen als Bove op eenzame hoogte zit? Vooral omdat De Veth terecht opmerkt: “Bij Modiano is er nog sprake van een zoektocht” (in Voyage de Noces, 1990). “Bij Bove is er complete stilstand. Charles verlangt niet meer dan onzichtbaarheid. Heeft hij een voorgevoel van zijn naderende einde en vlucht hij daarvoor?”

Bove is zo’n onwezenlijk scherpe stilist, de schrijver van het grijs, zoals de miezerige straatjes van Parijs en de treurige aankleding van mens en huis, dat hij geen navolger naast zich duldt. De bedrieglijke eenvoud van zijn pessimistische kijk op mens en wereld krijgt juist glans door messcherpe inzichten, gevat in het juiste woord in de juiste, korte zin. Soberheid vergt finesse, absolute soberheid absolute nuancering. Suggestie, sfeer, gaat voor op verhaal. Omdat de wereldbeschouwing, en dus het lot van de mens, toch onherroepelijk vastligt.

Somberheid heeft zijn eigen onverbiddelijke aantrekkingskracht. Zelf schreef Bove: “Het leven is onrechtvaardig. Overal ontmoet men niets anders dan benepenheid, vriendjespolitiek, afgunst, honger naar weelde en genot. Natuurlijk zijn er mooie dingen in deze wereld, onbaatzuchtige gevoelens, liefde, blijdschap, maar dat kan alleen maar tijdelijk zijn”. Bedrieglijkheid is de kern van het bestaan. Daar past alleen een stoicijnse ondergang bij. Een onverwachte ondergang ook. Charles Benesteau spuwt zonder aanleiding bloed. Bove zelf zou een soortgelijk lot ondergaan.

Ontsnapt uit bezet Frankrijk vestigde hij zich in Algiers. Daar deed hij vuile ziekten op. Na de bevrijding keert hij terug naar Parijs. Verzwakt door malaria sterft hij daags voor de nationale Franse feestdag in 1945. Aan spierverslapping, magerzucht, en een hartaanval. En met zijn tweede vrouw aan zijn zij, die zoals Benesteaus minnares in de kunstwereld openbloeide, en zich daarna aan hem bond: “Ze had maar weinig vriendinnen en geen familie. Ze trok zich steeds meer terug om haar toneelvriendjes te ontlopen, die haar aldoor om hulp vroegen. Daarentegen knoopte ze oprechte vriendschap aan met Charles Benesteau. Destijds had hij al aanvallen van misantropie, wat de jonge vrouw wel aanstond. Ze zagen elkaar dikwijls, maar niemand uit de omgeving van de advocaat had daar ooit enig vermoeden van gehad”. Bove had het over zijn eigen grote liefde, Louise Ottensooser, kunnen schrijven. En wellicht deed hij dat ook.

Emmanuel Bove, Het Voorgevoel. Amsterdam, De Arbeiderspers 2015, 144 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content