De Reactor
Recensie ‘Het verschil’ van Anja Meulenbelt: “Feministisch blessureleed”
De definitie van het feminisme van Anja Meulenbelt luidt: ‘eerlijk delen en niet slaan’. Een simpele richtlijn, maar ze omvat zowel het streven naar een rechtvaardige en dus gelijkwaardige relatie tussen mannen en vrouwen op alle niveaus (als partners, als collega’s, als burgers), als de bestrijding van allerlei vormen van geweld tegenover vrouwen.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
Voor de beginnende hardloper – uit ervaring weet ik dat je járen een beginnend hardloper kunt blijven – geldt dat je niet te snel te hard en te lang moet gaan lopen, ook al is je conditie er op zeker moment goed genoeg voor. Ik heb me althans laten vertellen dat je uithoudingsvermogen veel sneller verbetert dan je spieren in kracht toenemen; ga je dan toch lange stukken lopen, dan is dat een recept voor blessureleed.
Zoiets, dacht ik na het lezen van het nieuwe boek van Anja Meulenbelt, is er aan de hand met het feminisme. Wat in de jaren zeventig nog feministisch pionierswerk was van Meulenbelt en anderen, is inmiddels (eigenlijk verbazingwekkend snel) onder een grote groep mensen gemeengoed geworden. Meulenbelt verwijst naar Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat tegenwoordig 85% van alle heteroseksuele stellen voor een gelijke verdeling van betaald en onbetaald werk is, en ook vindt het merendeel van de mannen het nu normaal om als vader een zorgende rol te vervullen. Onze denkconditie, zou je kunnen zeggen, is met grote sprongen toegenomen.
We hebben echter nog lang niet de spierkracht om die denkbeelden ook langdurig in de praktijk te kunnen brengen, zo blijkt. Meulenbelt komt in Het verschil – een toegankelijk en ondogmatisch boek over de stand van zaken in het feminisme anno 2016 – voortdurend terug op die kloof tussen denken en doen. Haar definitie van het feminisme luidt: ‘eerlijk delen en niet slaan’. Een simpele richtlijn, maar ze omvat zowel het streven naar een rechtvaardige en dus gelijkwaardige relatie tussen mannen en vrouwen op alle niveaus (als partners, als collega’s, als burgers), als de bestrijding van allerlei vormen van geweld tegenover vrouwen.
Wat dat geweld betreft, wijst Meulenbelt erop dat ook in Nederland het percentage vrouwen dat slachtoffer wordt van huiselijk en seksueel geweld nog altijd schrikbarend hoog is. En eerlijk delen? Meulenbelt constateert dat gemiddeld genomen mannen weliswaar meer zorgtaken dan voorheen op zich zijn gaan nemen, maar dat komt nog lang niet in de buurt van de helft van al het onbetaalde werk thuis. Omgekeerd zijn vrouwen veel méér buitenshuis gaan werken dan de mannen binnenshuis zijn gaan zorgen. Bij het merendeel van de heteroseksuele stellen verdient de man significant meer en is hij iets (of veel) ouder dan zij. Het patroon is duidelijk: we zijn gelijk, denken we, maar ondertussen regelen we het zo dat de economische macht bij de man blijft liggen.
Waarom zit er zo’n grote kloof tussen de veelal omarmde progressieve idealen en ons reële handelen? Vanwege die focus op praktisch handelen put Meulenbelt veelal niet uit abstracte gendertheorieën, maar komt ze in haar zoektocht naar verklaringen voor de hardnekkige patronen van ongelijkheid meestal uit bij empirisch en sociaal-psychologisch georiënteerd onderzoek. Ze behandelt in zeventien korte hoofdstukken evenveel actuele kwesties, van biologische en culturele verschillen tussen jongens en meisjes, machtsverschillen in relaties, tot feminisme binnen de islam. Die praktische gerichtheid spreekt ook uit de inrichting van het boek: er staan tips aan het einde van ieder hoofdstuk (‘wat kun je doen?’). Ook de Meulenbelt kenmerkende toegankelijke ‘praatstijl’ blijft eerder dicht bij een herkenbaar register dan dat er harde theoretische noten mee gekraakt worden. De stijl is soms effectief, maar leidt af en toe tot herhalingen en een wel erg op-de-knieën-toon, maar wellicht is dat voor iemand die nog niet is ingevoerd in de materie juist heel prettig.
Moeilijke mannelijkheid en keuzefeminisme
In een van de boeiendste hoofdstukken, ‘Moeilijke mannelijkheid’, gaat Meulenbelt in op de grote weerstand die er is tegen het feminisme. Ze wijst op de groeiende rechtse weerzin tegen het veronderstelde ‘politiek correcte’ feminisme. Dat wordt verweten de man te hebben ‘ontmand’ en de wereld te hebben ‘gefeminiseerd’. Tegelijkertijd wordt vanuit diezelfde hoek betoogd dat er zoiets is als ‘echte mannelijkheid’, een authentieke ‘rauwe natuurkracht’. Toch is die natuurkracht blijkbaar zo fragiel dat feministes ze eenvoudig van mannen kunnen afnemen door feministische argumenten naar voren te schuiven.
Mannelijkheid, kortom, is geen natuurlijk gegeven maar evenzeer het product van socialisatie als vrouwelijkheid. Meulenbelt stelt de vraag hoe het komt dat mannen zo snel het gevoel kunnen hebben dat deze mannelijkheid hen wordt afgenomen, hoe het met andere woorden komt dat het feminisme zoveel woede weet op te wekken. Hoewel ik haar verklaring voor deze mannelijke fragiliteit niet zo overtuigend vind (ze leunt hierbij op een op Freud georiënteerde theorie over de relatie tussen man en moeder) denk ik wel dat ze met deze ‘moeilijke mannelijkheid’ een van de grootste pijnpunten van onze hedendaagse cultuur heeft aangewezen.
Dat Meulenbelt over dit zo actuele thema al in de jaren zeventig diverse artikelen en boeken (zoals De eerste sekse) publiceerde, kwam haar destijds op veel kritiek te staan binnen de feministische beweging, die al die aandacht voor de man niet nodig vond. Nu toont het vooral haar bewonderenswaardige vermogen haar eigen kritische agenda te volgen. Feminisme is daarom geen debat van vrouwen onderling, want:
[…] er is een grens tot waar vrouwen kunnen emanciperen als er niets gebeurt met mannen. Dat geldt in de wereld van de arbeid, waar mannen die dwangmatig de baas moeten blijven geen ruimte maken voor vrouwen, dat geldt in ons privéleven voor zover we dat delen met mannen, waar het nog steeds heel erg moeilijk blijkt om werk en zorg eerlijk te verdelen.
Anders dan het stereotiepe beeld over haar wil, komt Meulenbelt dus volstrekt niet met een manvijandige argumentatie. Met de nodige empathie betoogt ze, zoals gezegd, dat het net zo ingrijpend is om tot man gesocialiseerd te worden als tot vrouw. Mannen kunnen allerlei noties over mannelijkheid niet zomaar afschudden, zélfs niet als ze niet kwaad zijn maar bewust wél feministische doelstellingen onderschrijven. Wat overigens niet wegneemt dat Meulenbelt tegelijkertijd benadrukt dat het hoog tijd is dat mannen de taak op zich nemen eens kritisch naar hun eigen socialisatie tot man te gaan kijken, zoals eerder de feministische vrouwen dat hebben gedaan ten opzichte van destructieve genderrollen die vrouwen internaliseren. Meulenbelt plaatst de keuzes van vrouwen consequent in een grotere sociale context. Nog altijd trouw aan het feministische socialisme (de fem-soc beweging), plaatst ze zich tegenover het ‘keuzefeminisme’, dat alleen maar individuele keuzes ziet en geen geschiedenis of maatschappelijke context. Dit ‘keuzefeminisme’ duidt ze als een typisch neoliberaal verschijnsel. Het leidt tot een heilloze strijd tussen vrouwen onderling over wie de verstandigste of meest ‘feministische’ keuze zou hebben gemaakt.
Als keuzefeministes de nog altijd blijvende achterstand van vrouwen in het werkende leven (de loonkloof, het glazen plafond, et cetera) willen verklaren, wordt er opvallend vaak teruggevallen op essentialistische oordelen. Al snel is de bottom line dan dat het wel aan de ‘verkeerde’ want ‘onfeministische’ keuzes van de vrouwen zal liggen dat ze een achterstand hebben. En omdat ze er zelf voor kiezen, hoeft er verder ook niet over de gevolgen van die keuzes ‘gezeurd’ te worden. Vrouwen worden dan afgeschilderd als verwende prinsesjes die liever thee drinken en parttime werken in plaats van te ontdekken wat hard werken is. Meulenbelt gaat op dit punt de polemiek aan met Elma Drayer (auteur van Verwende prinsesjes), maar ook met Heleen Mees en de ‘powervrouwen-verkiezing’ van Opzij.
Meulenbelt weigert in de heilloze hamstermolen te stappen waarin vrouwen de zogeheten ‘individuele’ keuzes van andere vrouwen bekritiseren, en dringt aan op het onderzoeken van de structuren waarbinnen die keuzes gemaakt worden. Die lijn zet te ten slotte ook door naar feminisme in een niet-westerse context. Ze kent en citeert veelvuldig niet-westerse feministes en feministes van kleur. Daarbij wijst ze er steeds zorgvuldig op dat in veel landen de politiek-economische situatie ertoe leidt dat vrouwen volstrekt andere prioriteiten hebben dan die in een westerse context. Omdat veel vrouwen op meerdere fronten tegelijk voor emancipatie (arbeidersemancipatie, antiracisme-activisme) strijden, is er vaak sprake van een complex spel met verschillende loyaliteiten. Meulenbelt onderstreept dat iedere discussie over vrouwenemancipatie zou moeten beginnen met inzicht in deze situatie van de vrouwen zelf, en dat je dus eerst kennis moet nemen van wat er aan feministisch denken en handelen in een land of cultuur te vinden is.
Het is, ten slotte, wel spijtig dat de uitgave van dit boek zo slordig is, met veel spelfouten en onzorgvuldig geredigeerde zinnen. Het verschil verdient een tweede druk en een wakkerder eindredactie.
Saskia Pieterse
Anja Meulenbelt, Het verschil, Spectrum, 2016
352 p. / ISBN 9789000350186
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier