De Reactor
Recensie ‘De radicale verliezer’ van Hans Magnus Enzensberger: “Een explosief mengsel”
‘De radicale verliezer’ van Hans Magnus Enzensberger kwan tien jaar geleden voor het eerst uit. De schrijver voegde er een kort voorwoord aan toe, met als voornaamste vaststelling dat het thema van het boek (Over de psychologie van de zelfmoordterrorist) nog steeds actueel is. En een ‘coda’ aan het eind.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site
‘Herziene uitgebreide editie’ staat op het omslag van het essay De radicale verliezer van Hans Magnus Enzensberger (1929). Uitgebreid is het boekje inderdaad, sinds het tien jaar geleden voor het eerst verscheen. Enzensberger – ooit een politiek theoreticus uit de linkse hoek, inmiddels een veelgelezen essayist – voegde er een kort voorwoord aan toe, met als voornaamste vaststelling dat het thema van het boek (Over de psychologie van de zelfmoordterrorist volgens de ondertitel) nog steeds actueel is. En een ‘coda’ aan het eind, met een historische schets van een IS-achtige rebellie die in de negentiende eeuw in China plaatsvond: niet vanuit islamitische maar vanuit christelijke motieven.
Dat dat laatste weinig uitmaakt, betoogt Enzensberger in het eigenlijke essay, waarvan de ‘herziening’ helaas aan mijn aandacht moet zijn ontsnapt. Erg is dat niet. Wat in 2006 waar was, blijkt nog steeds actueel; dat pleit alleen maar voor de toen geformuleerde inzichten. Al is het ontmoedigend dat de plaag van het terroristisch geweld er sindsdien niet minder op geworden is.
Dat terrorisme heeft bij Enzensberger twee gezichten. Het toont zich in de golf van islamitisch gemotiveerd geweld, maar net zo goed in de wilde schietpartijen die regelmatig in de Verenigde Staten en steeds vaker ook Europa losbarsten in winkelcentra, op voetgangersknooppunten en vooral bij onderwijsinstellingen. Ideologische motivaties spelen dáárbij zelden een rol, psychologische (of psychiatrische) des te meer. Gepest op school, maatschappelijke muurbloempje gebleven, verloren geraakt in de uitzichtloosheid van de eeuwige loser: dat is wat de jongemannen die hun wapens leegschieten op hun gehate leefomgeving verbindt – en wat het essay zijn titel gegeven heeft.
Het is een mengsel van rancune en het nihilisme dat met de eigen dood ook de ondergang van de wereld beoogt, al noemt Enzensberger dat niet zo. Misschien omdat zijn analyse daardoor minder origineel zou blijken te zijn dan hij pretendeert. Friedrich Nietzsche beschreef die combinatie al indringend, op een moment waarop het ‘Petersburgse nihilisme’ en de golf van aanslagen die voorafging aan de Eerste Wereldoorlog nog maar net begonnen was. Achter het scherm van actualiserende namen en gebeurtenissen voegt Enzensberger daaraan weinig wezenlijks toe.
In het tweede deel van het essay breidt Enzensberger deze psychologie van de terroristische persoonlijkheid uit tot die van het terroristisch collectief en de ideologie daarvan. Opmerkelijk genoeg zijn alle verliezerscollectieven die hij in het begin van de jaren negentig in zijn essay Oog in oog met de burgeroorlog nog onderscheidde (van extreemlinks tot extreemrechts), in De radicale verliezer verdwenen, met uitzondering van een komisch aandoende lange reeks van acroniemen (MLC, RCD, ELA, LTTE, LRA, FLN, IRA, FARC, ETA….): terroristische bewegingen die kort of langer geleden het loodje hebben gelegd. Wat gebleven is en tot grote bloei gekomen, is daarentegen het islamisme, waaraan het tweede deel van het essay gewijd is.
Meer nog dan de collectieven die het terrorisme van de jaren zeventig en tachtig zei te verdedigen (het proletariaat, de onderdrukte natie) heeft de wereld van de islam reden om zich te gedragen als radicale verliezer. Wie de prestaties van de islamitische landen in de laatste eeuwen bekijkt, zo stelt Enzensberger vast, ziet geen enkele geestelijke, wetenschappelijke of technische innovatie. Algehele stagnatie heeft geleid tot het demasqué van een ooit hoogstaande cultuur, waarop haar erfgenamen alleen maar met teleurstelling en wrok kunnen terugkijken.
Hierin ligt volgens Enzensberger de overeenkomst tussen islamitisch terrorisme en het rancuneus nihilisme van de eenzame schutter. Beide monden uit in een radicale wil tot vernietiging van de hele wereld die ze aan hun marginalisering schuldig verklaren en waarvoor zij bereid zijn ook zichzelf op te blazen. Komen beide bij elkaar, dan vormen zij een explosief mengsel, des te ongrijpbaarder omdat de terroristische jihad het centralisme van de vroegere ‘revolutionaire’ bewegingen heeft vervangen door een flexibel netwerk. In alle andere opzichten ontleent het jihadisme zijn kracht (wapens, mediagebruik, de idee van een revolutionaire voorhoede) aan de cultuur die het nu juist zegt te bestrijden.
Daarin heeft Enzensberger ongetwijfeld gelijk. Misschien klonken sommige van zijn ideeën tien jaar geleden nog gewaagd (de stagnatie van de Arabische cultuur), inmiddels zijn ze grotendeels gemeengoed geworden. Maar uiteindelijk verklaren ze minder dan op het eerste gezicht lijkt. Waaróm is de Arabische wereld op een bepaald moment achtergebleven bij de westerse? Enzensberger wijst op de ’theologische valkuil’ van de ‘sacrosancte voorgiften van de Koran’. En op het arrogante gevoel van superioriteit waardoor deze cultuur ongemerkt de boot heeft gemist.
Mag zijn, maar het christendom en jodendom waren niet minder arrogant en ook hún heilige geschriften vergden heel wat interpretatiearbeid voordat moderne wetenschap en techniek op gang kwamen. Daar komt ten aanzien van de analogie die Enzensberger trekt nog een tweede probleem bij. Het terrorisme van de eenzaat komt voort uit het besef een loser te zijn, zo zagen we. Maar veel jihadisten, zo stelt ook Enzensberger vast, zijn helemaal geen maatschappelijke verliezers. Veel van hen zijn hoog opgeleid, komen uit betere milieus, wonen in aangename wijken. Meelopers uit het criminele scharrelcircuit ontbreken niet, maar zij vormen niet de harde voorhoede.
Daarmee lijkt alleen de religie nog te resteren om de brug te slaan tussen het terrorisme van het individu en het verliezersbewustzijn van de cultuur waarmee dat individu zich identificeert. Vandaag de dag is dat de islam, in de op IS gelijkende Chinese Taiping-beweging uit de negentiende eeuw was dat het christendom, aldus Enzensberger in zijn toegevoegde ‘coda’. Hij had ook het bolsjewisme, waarop het terrorisme van de jaren zeventig zich inspireerde, of het nationaalsocialisme als voorbeeld kunnen nemen. In ideologische wreedheid deden de daaruit voortkomende regimes niet voor de twee eerste onder; in rancune evenmin.
En dan verdampt de religieuze verklaring snel; van godsdienst moesten bolsjewisme en nazisme in elk geval niets weten. En blijft slechts de conclusie over dat mensen bereid zijn zich omwille van ideeën te laten verleiden tot de verschrikkelijkste visioenen, ter compensatie van hun reële of gedroomde verliezerslot, en die bloedig in daden om te zetten. Ook dat is ongetwijfeld juist. Maar wat Enzensbergers essay nog aan verklaringskracht kon aandragen, verdampt daarmee wel tot een gemeenplaats. Ingewikkelder gaat het er in de geschiedenis misschien ook niet aan toe. Maar catastrofaler wordt het daarmee wel.
Ger Groot
Hans Magnus Enzensberger: De radicale verliezer. Over de psychologie van de zelfmoordterrorist.Cossee, 107 blz.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier