De Reactor

Recensie ‘Als mijn geheugen me niet bedriegt’ van Douwe Draaisma: “De toekomst van het verleden”

De Reactor De Reactor, platform voor literaire kritiek

Het geheugen verandert niet alleen door het gewone vergeten, maar ook door later inzicht en ervaring. Herinneringen hebben behalve met verleden en heden ook met toekomst te maken. In Als mijn geheugen me niet bedriegt vraagt Douwe Draaisma, geheugenspecialist en hoogleraar psychologie, zich af wat dit alles ’te betekenen heeft voor de betrouwbaarheid van herinneringen’.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site

Het menselijk geheugen is geen stoffig archief noch een krachtige computer waaruit je te allen tijde ongewijzigde gegevens kunt ophalen. Wie zich iets herinnert doet dat achteraf, dus op een ander moment, in een andere context, te midden van andere gebeurtenissen, ervaringen en behoeften. Bij het herinneren worden brokstukken verleden ingepast in verhalen die hier en nu zin hebben. Wat wordt herinnerd is herdacht in functie van actuele en toekomstgerichte waarden, normen en idealen. Herinneren is een werkwoord.

Wie als volwassene sprookjes of Bijbelverhalen leest waarnaar hij als kind met rode oortjes luisterde, geraakt nog maar moeilijk bij de originele ervaring. Alsof er iets anders staat dan wat er toen stond. Maar de tekst is ongewijzigd, dus moet de lezer veranderd zijn. Herinneringen zijn niet ‘alleen ter inzage’, ze leven met je mee.

Het verleden is niet de som van je herinneringen. Wat in je jeugd bijkomstig leek, kan een bijzondere betekenis krijgen als je er later aan terugdenkt. Zoals die bibliothecaris die voor het jongetje dat ik was jarenlang ‘betere’ boeken opzij legde, wat me in belangrijke mate mee vormde. Later inzicht kan ook negatief uitdraaien, bijvoorbeeld waarnaar een vrouw zich realiseert dat de lichamelijke spelletjes die oomlief met haar speelde seksueel misbruik waren.

Het geheugen verandert dus niet alleen door het gewone vergeten, maar ook door later inzicht en ervaring. Herinneringen hebben behalve met verleden en heden ook met toekomst te maken. Gedenkwaardige ervaringen worden veelal op het moment zelf vastgelegd voor latere herinnering. De meeste foto’s zijn souvenirs. Het inkaderen van toekomstige herinneringen vergt soms zoveel van een mens dat het moment zelf voorbij is voor je het goed en wel beseft.

In Als mijn geheugen me niet bedriegt vraagt Douwe Draaisma (1953), geheugenspecialist en hoogleraar psychologie aan de universiteit van Groningen, zich af wat dit alles ’te betekenen heeft voor de betrouwbaarheid van herinneringen’.

Vergeetkunst

Het geheugen wordt overgewaardeerd. Dat van olifanten wordt geprezen, dat van garnalen geminacht. Vrijwel iedereen vreest geheugenverlies, maar voor geheugenwinst hebben we zelfs geen woord bedacht. Wel een ars memoriae, geen ars oblivionis of vergeetkunst. Vergeten is kwijtraken, verliezen. Toch is, zoals Draaisma al in zijn Vergeetboek aantoonde, vergeten misschien net zo belangrijk als onthouden.

De voorbije decennia is in psychologische vakliteratuur, romans en films vaak sprake van vergeettechnieken en een vergeetpil (bijvoorbeeld in Eternal sunshine of the spotless mind uit 2004 van Michel Gondry). Mensen met traumatische herinneringen zouden daar baat bij hebben. Maar zo’n psychische morning after pill roept veel persoonlijke en ethische vragen op. Hoe gericht kan en zal dat vergeten gebeuren? Wat met de aan herinneringen gelieerde beelden, emoties en sensaties? Wat doet dit vergeten met iemands identiteit? Kan wat gewist werd ooit hersteld worden? Wie beslist er over wat en wie gewist wordt? En zo mogelijk nog belangrijker: zal wat zich aandient als een bijkomende keuzemogelijkheid gaandeweg niet in een verplichting veranderen, iets waaraan niemand ontkomt, zoals bij andere innovaties is gebeurd (de auto, internet, Facebook, de smartphone, antidepressiva, Ritalin)?

Unabomber

Het langste essay uit dit zevende geheugenboek van Douwe Draaisma gaat over de Unabomber, de aan Harvard gepromoveerde Ted Kaczynski, die in de periode 1978-1996 een reeks aanslagen met bombrieven pleegde waarbij drie mensen om het leven kwamen en tweeëntwintig gewonden vielen. Dat alles omdat Kaczynski aandacht wilde afdwingen voor zijn verbeten strijd tegen de technologische maatschappij.

Kaczynski’s moeder en broer hadden betere herinneringen aan hem, en moesten die na zijn arrestatie en bekentenis grondig bijstellen. In door wijsheid achteraf gekleurde rapporten van twee psychiaters die de man onderzochten doemt nog een andere Kaczynski op. Iemand die in de les scheikunde al eens iets tot ontploffing bracht! Volgens Draaisma is ook het beeld dat de Unabomber van zichzelf ophing onwaar. Na ontcijfering van gecodeerde delen uit zijn dagboek zou namelijk gebleken zijn dat Kaczynski zich niet voor een ‘hoger’ doel inzette, maar alleen door haat en persoonlijke wraakzucht werd gedreven. Het lijkt wel alsof de man die achtmaal levenslang kreeg, ook acht keer heeft geleefd.

Het essay over de Unabomber boeit maar overtuigt niet. Het heeft ook weinig uitstaans met het bedrieglijke geheugen dat in de rest van het boek aan de orde is. Belangrijker is dat Draaisma zich voor de inhoud van de gecodeerde stukken dagboek op slechts één bron baseert, met name het in 2003 gepubliceerde A Mind for Murder van Alston Chase. Naar waarheid vermeldt Chase dat de FBI al in 1996 beweerde Kaczynski’s code gekraakt te hebben, maar hij kon niet weten dat diezelfde FBI in 2006 bekendmaakte dat pas toen gedaan te hebben. In 1996, het jaar van het proces tegen de Unabomber, stond de FBI onder zware druk. Drie jaar eerder had een van hun topagenten naar buiten gebracht dat de FBI behoorlijk wat fouten maakt bij forensisch onderzoek. In de daaropvolgende jaren leidde dat tot flinke hervormingen van het ‘bureau’. Vermoed wordt dat de FBI op Kaczynski’s proces sterk uit de hoek wilde komen en op die wijze het zogenaamd gedecodeerde dagboek tot sluitstuk van het proces verhief. Draaisma vermeldt niets van dit alles. Hij neemt het nogal onbetrouwbare betoog van Chase over om de in mijn ogen idealistische, zij het natuurlijk wel misdadige Kaczynski in een nog kwader daglicht te stellen.

Geschiedschrijving

Voortbordurend op zijn beschouwingen over de Unabomber stelt Draaisma dat behalve psychologen, psychiaters en biografen ook historici dikwijls worden geconfronteerd met niet te achterhalen geschiedenissen. De feiten spreken namelijk niet voor zich, maar worden geselecteerd in functie van vooraf bestaande interpretaties en verhalen, die niet zelden ook nog eens teruggaan op kennis van de afloop van de gebeurtenissen.

Het lijdt geen twijfel dat geschiedkundige verhalen meer dan eens gekleurd en verkleurd worden door vooroordelen, hypothesen en allerhande factoren, zoals beïnvloeding door de instanties die het geschiedkundig onderzoek genereren, subsidiëren, uitvoeren en overzien. Maar geschiedschrijving verschilt op wezenlijke wijze van persoonlijke en collectieve herinneringen. Ze gehoorzaamt – als het goed is – aan vrij strikte regels (zoals: nooit op één bron vertrouwen, laat staan een secundaire) en hanteert methodes om haar hypothesen aan zoveel mogelijk (soorten) bronnen te toetsen en aan historische kritiek bloot te stellen. Dat is overigens ook wat Draaisma doet in zijn voortreffelijke oeuvre, al wekken de slotpagina’s van het onderhavige boek de indruk dat de voor wetenschapsbeoefening zo noodzakelijke twijfel in overdrive geraakt is.

Gie van den Berghe

Douwe Draaisma: Als mijn geheugen me niet bedriegt, Historische uitgeverij, 2016, 175 p. ISBN 978 90 6554 043 0

Partner Content