Opgepast: gevaarlijk poëziedebuut ‘onbalans’ van Bart Van der Straeten

Bart Van der Straeten © Jorid van Laer

Bart Van der Straeten, ooit nog poëzierecensent voor Knack en Knack.be, schreef nu zelf een dichtbundel. Carl De Strycker, directeur van het Poëziecentrum, leidde de bundel ‘onbalans’ in en wees op de gevaren ervan. Enkele explosieve uittreksels.

Bart Van der Straeten is een naam als een klok in het wereldje van de poëzie. Bart is een van onze beste poëzierecensenten, een groot kenner en een scherpzinnig criticus. Het is een publiek geheim dat bijna iedereen die een bewonderaar van gedichten is ook zelf wel eens een gedicht pleegt. Iedereen wil dichter zijn – ik bespaar u de cijfers van de ongevraagde inzendingen die hier per e-mail en snailmail dagelijks toekomen. En natuurlijk kent u de clichévoorstelling dat elke literaire criticus een gesjeesde schrijver is die uit frustratie dan maar andermans werk gaat bekritiseren.

Eerste gevaar

Nog erger wordt het natuurlijk als de criticus meent zelf met werk naar buiten te moeten komen en een boekje maakt. Er zijn immers helaas maar weinig critici die ook écht goeie dichters zijn. Het risico bestaat dus dat verzen van zo iemand helemaal geen goeie verzen zijn. Bovendien worden de gedichten van mensen die zelf voortdurend commentaar leveren bij de poëzie van anderen ook nog eens met een loep bekeken, niet het minst door de mensen over wie de debuterende dichter in zijn hoedanigheid van criticus ooit streng oordeelde. Het gevaar voor afrekeningen – van andere dichter-critici bijvoorbeeld – bestaat. Het moet dus beslist niet makkelijk zijn om als bekend en gerespecteerd poëziecriticus te debuteren met een eigen bundel. Niettemin: Bart Van der Straeten heeft het lef om dat toch te doen. Dat verdient op z’n minst respect.

Tweede gevaar

Debuteren als dichter terwijl je bekend bent als poëziecriticus mag dan al een heikele zaak zijn, nog veel gevaarlijker is het te debuteren met een totaal witte bundel. Ik leg dat even uit. Toen ik hier aan het hoofd van Poëziecentrum kwam te staan en ik dus ook uitgever werd van poëziebundels, werd mij gauw duidelijk gemaakt dat je twee dingen niet mag doen: een totaal zwart boek maken of een volledig wit. En dat terwijl ik de auteur ben van een boek dat zo goed als helemaal wit is en mijn eerste beslissing als uitgever was om een geheel zwarte bundel te laten drukken. Gejammer en geweeklaag bij mijn medewerkster, gesakker en geduvel van de vormgeefster werd mijn deel en, nog erger, regelrecht gevloek moest ik ondergaan van de hulp die de boeken voor ons inpakt. Zwarte boeken raken namelijk snel beduimeld, witte zijn meteen vuil. Het is dan ook de nachtmerrie van elke uitgever – ik zou zelfs durven beweren: een heus bedrijfsrisico – om een volledig zwart of wit boek te produceren. Niettemin: Bart Van der Straeten heeft de guts om met een haast totaal witte bundel te debuteren, en uitgeverij Vrijdag neemt dat risico zonder blikken of blozen. U was er zich tot nu toe niet van bewust, dames en heren, maar dat verdient uw grootste respect.

Derde gevaar

Wie de poëziescene een beetje volgt, zal het met mij eens zijn dat er de laatste jaren een hype bestaat rond wat ik graag enigszins denigrerend noem ‘dichters met absurde verhaaltjes’. Zij leveren koddige beschouwingen over hun persoonlijke kleine beslommeringen, of doen op een prettig gestoorde manier verslag van hun rusteloze bestaan in deze vreemde wereld. Ze schrijven over Finse meisjes, over een kamerplant die erin slaagt om hun hele wereldbeeld onderuit te halen of over de paus die hen wil kussen. Dat levert grappige gedichten op die scoren met een slimme pointe en het vaak zeer goed doen op een podium. Dat alles heeft onbalans niet. Daarmee is dit totaal geen voor de hand liggende poëziebundel, laat staan dat het een risicoloos debuut is. Bart Van der Straeten speelt stilistisch gevaarlijk spel doordat zijn poëzie zo radicaal anders is dan wat heden ten dage verschijnt.

Onbalans bevat geen parlando, maar bewust uitgebeende taal. Onbalans is niet ironisch, maar doodserieus en je mag geloof ik zelfs zeggen: ronduit zwaar op de hand. Onbalans is poëzie in plaats van cabaret. Daarmee is dit een klassieke bundel, klassiek in de positieve zin van het woord: het is poëzie die er zich niet voor schaamt poëzie te zijn, en het is poëzie met een grote aforistische kracht. Eindelijk iemand die dat nog eens durft. Ik som een paar van die kernachtige krachtige regels op uit de bundel waaraan ik bleef hangen en die ik graag van buiten zou leren: ‘je moet alles / op de helling zetten’, ‘wat gezegd moet worden / kan juist gezegd worden’, ‘er is een kind dat schreeuwt van vreugde / het is het slotakkoord van iets’, ‘een woord is een bed als een ander’, ‘geloof niet in de draagkracht / er zijn te veel dingen die vallen’. Stijlfiguur bij uitstek in deze bundel is de imperatief. Als lezer word je toegesproken, opgeroepen en aangemaand. Dat heeft iets bijzonder dwingends, maar ook iets erg overtuigends – alsof je als lezer voortdurend gewaarschuwd wordt voor de gevaren die hier beschreven worden, en die zijn talloos. Het ultieme gevaar van onbalans schuilt namelijk in zijn thematiek.

Vierde gevaar

Alleen al de titel doet je op je hoede zijn. Je verwacht niet meteen gezapigheid, laat staan dat je gelooft dat het hier om klein geluk gaat. In onbalans staat veel meer op het spel, dit is existentiële poëzie waarin het gaat over evenwicht zoeken en al dan niet vinden, wat overigens prachtig verbeeld in de vormgeving van de hand van Jan Peeters die telkens de linker pagina wit laat en enkel op de rechter bladzijde een gedicht plaatst. Op die manier wordt een evenwichtige bladspiegel vermeden en kantelt de bundel als het ware naar rechts. onbalans bevat gedichten waarin het heftigste geluk wordt nagestreefd en niet gevonden, en over de liefde die gevonden wordt, maar ook weer verloren. Tekenend is het titelgedicht, het derde uit de reeks ‘drie hellingen’:

met de borst opgetrokken de kin vooruit

op het einde van de wip gaan staan

en springen onbalans

Wat hier zo mooi is, is de dubbelzinnigheid van die slotregel: wordt er gesprongen omdat er een gevoel van onevenwichtigheid is (uiteraard is dat er, als je aan het ene uiteinde van de wip gaat staan), of ontstaat het onevenwicht net door het springen? Allebei natuurlijk, waardoor het springen – duidelijk een geconnoteerd woord – eigenlijk niets aan de situatie verandert.

Een ander gedicht dat ik er even wil uitlichten, is ‘sprak 1’:

sprak tegen de folteraar de gefolterde

weet u wat het is werkelijk alleen te zijn

en ze keken elkaar aan folteraar gefolterde

en ze wachtten samen op de lach

Een intriest gedicht: twee tegenpolen, op hun eigen manier eenzaam, vinden elkaar precies in die eenzaamheid. Het werkelijk alleen zijn verbindt hen, wat uitgedrukt wordt in het samen wachten op de lach. Ze lachen niet samen – dat zou alweer te veel gemeenschap zijn – ze zijn stil en wachten, allebei alleen en op die manier samen in hun eenzaamheid. Zelden las ik een gedicht dat de fundamentele existentiële eenzaamheid zo eenvoudig en tegelijk zo krachtig uitdrukt. En daarbij aansluitend: nooit las ik een gedicht dat beter de existentiële angst tracht te bezweren dan ‘proberen’:

wees niet bang

het is iets dat voorbijgaat in fasen

er zijn er die blijven proberen

uiteindelijk gaat het voorbij

Die laatste strofe: ‘uiteindelijk / gaat het voorbij’. Wat? De angst? Of het leven, en daarmee dus ook de angst? En dat onder de titel ‘proberen’, dat hier een synoniem is voor ‘leven’. Een beklemmend gedicht.

Dit is een bundel die balanceert op een slap koord: er staat veel op het spel, zowel inhoudelijk als stilistisch, zowel voor de dichter als voor zijn uitgever, maar ook voor de lezer. Die krijgt telkens opnieuw ingepeperd dat het gevaarlijke leven het enige is dat de moeite waard is. Ik verwijs graag naar het openingsgedicht van onbalans:

je moet alles op de helling zetten

tot het begint te schuiven

en dan weer zachtjes kantelen

Hier wordt de lezer aangespoord om telkens alles ter discussie te stellen en altijd opnieuw de zekerheden te verlaten. Dat heeft als gevolg dat het ‘begint / te schuiven’ – er gebeurt iets, het wordt spannend, er komt leven in de zaak. En als dat gebeurt, dan moet je niet ‘doorschuiven’, maar de boel kantelen, zodat alles opnieuw kan beginnen. Een gedicht dat het perpetuum mobile van het gevaarlijke leven beschrijft, het is een nietzscheaans oproep om je veilige, maar vastgeroeste bestaan te verlaten. Ik citeer tot slot graag de filosoof met de hamer uit zijn Fröhliche Wissenschaft: ‘Denn glaubt es mir! – das Geheimnis, um die grösste Fruchbarkeit und den grössten Genuss vom Dasein einzuernten, heisst: gefährlich leben!‘. Wie dat alvast goed begrepen heeft, is de Bart Van der Straeten. En strakjes met hem de lezers van onbalans, een gevaarlijk, een gevaarlijk goed debuut.

Bart Van der Straeten, ‘onbalans’, Uitgeverij Vrijdag, Antwerpen, 2014, 88 p., 19,95 euro

Carl De Strycker

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content