Onze historische hardware

© iStock

In zijn nieuwste boek voert Tom Holland ons mee door de grote tijdsgewrichten voor een kijk op de hele geschiedenis van het Westen. Want daarover heeft hij een heuse stelling die alleen al uit de titel spreekt: ‘Heerschappij. Hoe het christendom het Westen vormde’.

Tom Hollands historische bestsellers staan erom bekend de lezer pageturnend door de grote tijdsgewrichten uit onze geschiedenis te leiden, of het nu gaat om een scharniermoment uit de Romeinse of Griekse/Perzische oudheid (Rubicon, 2003, Persian Fire, 2005), de christelijke middeleeuwen (Millenium, 2008) of de opkomende islam (In the Shadow of the Sword, 2012). In zijn nieuwste boek voert hij ons mee door al die periodes en krijgen we een kijk op de hele geschiedenis van het Westen. Want daarover heeft Holland een heuse stelling in petto. Die spreekt alleen al uit de titel: Heerschappij. Hoe het christendom het Westen vormde. De Engelse ondertitel is preciezer: The Making of the Western Mind. Het boek gaat over onze ‘Western mind‘, over de bril – de set van vooronderstellingen – waarmee wij tegen de wereld aankijken. Het legt, anders geformuleerd, de ‘hardware’ bloot die, zonder dat we ons daar goed en wel bewust van zijn, een lange geschiedenis in onze blik heeft voorgeprogrammeerd. En die hardware, zo luidt de stelling, is in grote mate geschreven door het christelijke narratief dat nagenoeg twee millennia lang onze cultuur heeft gedomineerd en onderhuids nog steeds persisteert. Jawel, gedomineerd. ‘Dominion’, luidt de Engelse hoofdtitel. Het boek gaat over dominantie, over macht, over hoe het christendom die uitoefende en ons denken – ook over macht – tot in zijn geheimste kamers heeft beïnvloed.

Remake

De Nederlandse vertaling neemt de titel van de eerste editie over (bij Little Brown, London, 2019). Maar nog hetzelfde jaar kwam een tweede editie uit, bij Basic Books (New York), en daar luidt de ondertitel iets anders: How the Christian Revolution Remade the World – hoe de christelijke revolutie de wereld ‘hergemaakt’, hervormd heeft. Het boek kreeg ook een nieuwe cover met daarop een schilderij van Salvador Dalí (1904-1989), Christus van Johannes van het Kruis (1951).

-
© –

De ondertitel en cover van deze uitgave zetten Hollands stelling scherper neer. Het christendom heeft onze ‘mind’ en onze ‘wereld’ niet zozeer gemaakt, als wel ‘hergemaakt’, veranderd, en die verandering vindt haar treffendste weergave in het kruis. Jawel, het christendom staat voor macht en heeft twee millennia lang allerlei soorten feodale, imperiale, absolutistische en autocratische vormen van macht van stevige narratieven voorzien. In die zin ligt het in lijn met alle voorafgaande machtsdiscoursen. Maar de grond van macht ligt voor het christendom niet langer bij de sterke maar bij de zwakke. Macht heeft zijn bestaansreden bij wie onderaan de maatschappelijke ladder staat. Ziedaar de ‘remake’ van de ‘Christian Revolution’ volgens Holland.

Het kruis illustreert die omkering op exemplarische wijze. Wat in de vroege decennia van de eerste eeuw nog het afschuwwekkende marteltuig van de Romeinse repressie was (Holland opent zijn boek met een zoektocht naar de Perzisch/Griekse herkomst van dit infame tuig), wordt aan het eind van diezelfde eeuw het embleem van precies het tegenovergestelde of, exacter, van die ‘remake‘, die ‘herschepping’. Letterlijk daar waar de toenmalige ‘mind’ alleen maar zwakte herkende – de aan het hout gespijkerde slaaf, crimineel of loser – zet het christendom sterkte neer en wordt de afbeelding van die zwakke het embleem van de plaats waar de ware kracht voor mens en wereld ligt. Dit idee leeft aanvankelijk enkel binnen een marginale groep in de rand van het jodendom, maar al snel verovert het de hele cultuur. Die krijgt in de vierde eeuw christelijke machthebbers, en wordt vervolgens voor meer dan een millennium tot in haar fijnste haarvaten christelijk.

Ook wanneer met de komst van de moderniteit het christendom zijn dominantie verliest, is zijn eeuwenoude ‘remake’ niet zomaar uit de postchristelijke mindset verdwenen. Onze schreeuw om gerechtigheid en gelijkheid, ons streven naar democratische politiek, de #MeToo-protesten, de ‘Black Life Matters’-bewegingen, onze songs van ‘all you need is love’: dit alles en zoveel meer getuigt ervan dat we er nog steeds van uitgaan dat niet de suprematie van de sterke als de basis van de macht kan en mag gelden, maar die van de zwakke. Alleen wat ten goede komt aan wie aan de onderkant van de samenleving bengelt, hoort de ultieme referentie te zijn van wie bovenaan de touwtjes van de macht in handen heeft. Dit is de ‘revolutie’, de ‘remake’ die het christendom twee millennia lang in de hardware van onze westerse mindset heeft ingeslepen en die, na de dood van God en de teloorgang van de christelijke dominantie, nog steeds in de hardware van onze hedendaagse discoursen ingeslepen blijft.

Universele gelijkheid

‘Dat recht wordt gedaan aan de rechteloze’ en ‘dat het schaap mag rusten naast de wolf’ (Jesaja 11, 6): die oudtestamentische roep om een rechtvaardige samenleving heeft het christendom met vernieuwde kracht de wereld ingestuurd. En deze keer inderdaad de wereld: niet alleen die van het joodse volk, maar van alle volken overal ter wereld. De christen zag zichzelf niet in de eerste plaats als Romein, Griek of jood, maar als christen, als deelgenoot van een ware (want) volmaakte wereld die, juist omwille van die waarheid, universeel was. Wat Holland in het christendom benadrukt, is wat bijvoorbeeld ook een filosoof als Alain Badiou (1937) eruit oppikt: het ‘katholieke’, het ‘universele’ (want dat is wat het Griekse woord letterlijk betekent). Daarin ligt de waarheid – een waarheid die voor allen gelijk geldt en daarom allen tot gelijken maakt.

Geheel anders dan bij alle antieke beschavingen, staat hier de zwakke op gelijke voet met de sterke en vormt hij daarom het ultieme ijkpunt voor elke concrete machtsuitoefening. Dit is het bevrijdende van de universele liefdesboodschap waar het christendom de mond vol van heeft. Niet dat de christelijke machthebbers die boodschap ook concreet waargemaakt hebben, verre van dat, maar ze zijn macht naar de format van dit narratief gaan formuleren en legitimeren. Het is dit narratief dat in het Westen de blik op mens en wereld ‘geherformatteerd’ heeft, inclusief die op politieke en andersoortige vormen van macht.

Houdt Holland dan een pleidooi voor het christendom? Bevat dit volgens hem de sleutel die ons bevrijdt van elke ‘dominion’? Alleen al de titel spreekt dat tegen. Het narratief dat de macht bij de sterke weghaalt om het bij de zwakke te leggen, is wel degelijk een vorm van ‘heerschappij’. Een nieuwe vorm van heerschappij, dat wel, maar hoe dan ook heerschappij, macht, met alles erop en eraan, en daar behoort ook uitsluiting, onderdrukking en geweld toe. Die zijn, zoals bekend, in de geschiedenis van het christendom schering en inslag, en Holland denkt er niet aan daar iets van af te doen.

Dit is nu juist het interessante aan Hollands promenade door de christelijke geschiedenis. Ondanks alle geweld dat het christelijke paradigma met zich meebracht – inclusief het geweld waar onze postchristelijke tijden voor verantwoordelijk zijn – is het wel de ‘waarheid’ en de ‘universele gelijkheid’ die daarin aan zet zijn. Als Holland beweert dat onze hardware christelijker is dan we doorgaans denken, is het niet zijn bedoeling het christendom te rehabiliteren, als wel te laten zien dat het geweld van onze geschiedenis gepleegd is op basis van een narratief dat uitgaat van een universele waarheid die ook wij in onze postchristelijke tijd formeel nog steeds beamen.

Het geweld van de waarheid

Geweld plegen in naam van de waarheid: zoiets is ouder dan het christendom. Holland situeert de herkomst van die idee bij de Perzen, meer bepaald bij Darius I, de vorst die in de vijfde eeuw voor onze tijdrekening de Grieken hun fameuze ‘Perzische Oorlogen’ bezorgde. Op de bekende inscripties op een rots bij de Iraanse stad Behistun roemt hij zichzelf als ‘koning van koningen’, ‘heerser van het universum’ en stelt dat hij de volkeren aan zich onderworpen heeft omdat ze in de ‘Leugen’ leefden en zijn overwinning hen de ‘Waarheid’ bracht. De achtergrond is het zoroastrisme waarin, anders dan in alle andere culturen van het Oude Nabije Oosten, de oppergod als ‘Waarheid’ werd gedefinieerd. En die ‘Waarheid’ kon wreed uithalen. Hollands boek leert dat de Griekse voorloper van het martelkruis – de apotumpanismos – rechtstreeks van de Perzen is gekopieerd.

Dat de joden, die toen deel uitmaakten van het Perzische Rijk, hun unieke God als universele waarheid zagen in wiens naam strijd gevoerd moest worden tegen alles wat leugenachtig was (goden inbegrepen), draagt volgens Holland onmiskenbaar de stempel van dat Perzisch zoroastrisme. Alleen interpreteerden zij die waarheid, meer dan het heersersvolk dat de Perzen waren, als een oproep tot sociale rechtvaardigheid binnen hun eigen volk. De ‘remake’ waarover Holland het heeft, vindt hier al zijn beslag. Het enige wat het christendom daaraan toevoegde was een context waar de ‘waarheid’ nu eenmaal om vraagt: die van universele – ‘katholieke’ – geldigheid. En daarin slaagde het christendom. Niet door die waarheid tot feitelijke werkelijkheid te maken, maar door de macht te veroveren om die waarheid als norm op te leggen aan een in zekere zin ‘universele’ wereld, meer bepaald een gebied dat al snel groter werd dan het Perzische Rijk en langzamerhand voor ‘het Westen’ ging doorgaan.

Die ‘dominion’ predikte gelijkheid en gerechtigheid, maar vertoonde alle anomalieën en ‘collateral damages’ die heerschappij en macht nu eenmaal eigen zijn. Alleen krijgen die, door het paradigma waarnaar die macht zich uit, eigen vormen. In zijn overzicht van de westerse geschiedenis staat Holland stil bij die momenten waar de typisch christelijke ‘remake’ van de macht een plaats krijgt maar tegelijk ook geweld genereert.

Een van die momenten is de investituurstrijd van de elfde eeuw. In het Heilig Roomse Rijk (min of meer Duitsland en Noord-Italië vandaag) was de keizer, Hendrik IV, erin geslaagd het christendom aan zijn macht te onderwerpen en benoemde hij eigenmachtig de bisschoppen in zijn rijk. De paus, Gregorius VII, slaagde er op zijn beurt in dit ongedaan te maken en kon het zover laten komen dat de keizer in januari 1077, in het Noord-Italiaanse Canossa, na drie dagen wachten in de vrieskou, blij was tot de paus toegelaten te worden om hem vol berouw vergiffenis te mogen vragen. Uiteraard gaat het hier om een gevecht van macht tegen macht. Maar de legitimatie van de machtsclaim van de paus overstijgt het particuliere belang van de keizer. De paus – en met hem de ‘universele’ kerk – verovert de vrijheid ten aanzien van de ‘lokale’ machthebbers. Hij komt op voor een waarheid die universeel is en waar niemand – ook een machtige keizer niet – zich boven kan stellen.

Elf jaar later, in 1088, wordt in Bologna de eerste universiteit gesticht. Centraal stond de studie van het recht. Daar werd voor het eerst een juridisch – en dus politiek – denken ontwikkeld met ondubbelzinnig universele pretenties. Zonder dat de oprichters het uiteraard zelf beseften, werd zodoende het dispositief klaargelegd voor wat een paar eeuwen later de Declaratie van de rechten van de mens en van de burger zal heten. Dat de mens rechten heeft, enkel en alleen omdat hij mens is zoals alle anderen op de planeet, en dat dit recht vrijheid garandeert tegenover de staat die hem haar wetten oplegt: heel wat bouwstenen voor dit idee lagen al klaar in het Romeinse recht, maar krijgen in de kerkelijke rechtscolleges van de middeleeuwen (en dit midden in een venijnige en smerige machtsstrijd tussen kerk en staat) een universele inslag die met en na de Verlichting alleen maar aan belang zal winnen.

De strijd van Gregorius VII tegen Hendrik IV kaderde in een grotere hervormingsbeweging, een ‘refomatio‘, zoals de paus het noemde. Die reformatio zal in de verdere geschiedenis van christendom en moderniteit in allerlei gestalten een vaste constante worden. Al te vaak zal zij zich met het ergste geweld opdringen, maar het narratief waarop die machtsclaim zich beroept, zal steeds ook de elementen bevatten om die macht te bekritiseren en zich ervan te bevrijden. Tot die bevrijders zelf opnieuw in de logica van hun eigen machtsstreven verstrikt raken en zelf de strijd gaan aanbinden tegen de waarheid en de vrijheid waarvoor ze ooit zo hardnekkig vochten. Zoals de leiders van de zestiende-eeuwse Reformatie in de vrijheid, die ze op de Roomse ‘antichrist’ veroverd hadden, al snel hun eigen vijand tegenkwamen en alle mogelijke geweld gebruikten om hun onderdanen ervoor te behoeden. En zo ook legitimeerde de slavernij in de Amerikaanse Staten zich met het christelijke discours waarin diezelfde slaven de argumenten vonden om aan hun eigen bevrijding te timmeren. Tot in recente eeuwen laat Holland mooi zien hoe onderdrukkers en onderdrukten tegenover elkaar stonden gewapend met ideeën die steevast op een christelijke herkomst konden bogen.

In Gregorius VII’s reformatio onderkent Holland de spanning tussen ‘het ideaal van de vrijheid’ en ‘het beginsel van autoriteit’. De christelijke omwenteling inzake het denken over macht is in al zijn vormen – ook in zijn postchristelijke gestalten – door die spanning getekend. Datgene waarin de autoriteit van de macht gefundeerd is, is een vrijheid die zich per definitie vrij voelt tegenover zoiets als autoriteit. Niet dat die spanning ooit opgeheven kan worden, maar de formele structuur van die spanning gaat terug op de christelijke ‘remake’ die de grond van de macht bij de zwakke legt en daarom elke macht ertoe verplicht om haar autoriteit door haar eigen legitimatie in vraag te laten stellen. Christelijke koloniale veroveraars, schrijft Holland, ‘bemachtigden een rijk als dienaren van een man die doodgemarteld was op bevel van een koloniale gezagsdrager. De veroveraars hadden minachtend de goden van andere volkeren afgewezen en ze vervangen door een machtssymbool dat zo diep ambivalent was dat het hele concept macht problematisch werd’

Listige logica

Heerschappij van Tom Holland gaat niet systematisch ideologiekritisch in op de listige logica die deze constante reformatio tegelijk vrijheid en onderdrukking doet generen. Het boek biedt geen diepteanalyses zoals in Horkheimers en Adorno’s Dialectiek van de verlichting (1944). Maar de talloze historische casussen die hij in zijn zeshonderd pagina’s tellende volume de revue laat passeren, laten die listige logica wel telkens aan het licht komen. Het is aan de lezer om, na lectuur, diezelfde logica ook in de eigen blik en in die van zijn of haar tijdgenoten te ontwaren. Het boek van Holland verwijlt schier eindeloos in twee millennia geschiedenis, maar het legt wel de listen bloot die in de hardware van ons netvlies gedurende evenzovele eeuwen ingebrand zijn geraakt.

Het leeuwenaandeel van wat Hollands historische kritiek onder de loep neemt, kan uiteraard niet anders dan hier onvermeld blijven. Hoe het vroege én late kapitalisme in dit plaatje past, hoe ook flowerpower en islamfundamentalisme dat doen, hoe het darwinisme een keiharde vraag stelt aan het christelijke paradigma, dit en zoveel meer leest u niet in een recensie, maar in het boek zelf. Het is een bijzonder rijk, spitant en stijlvol, vlot geschreven boek, bovendien in een – op details na (ergens moet 1572 1527 zijn) – voortreffelijke vertaling. Zonder meer een aanrader.

Marc De Kesel

Tom Holland, Heerschappij. Hoe het christendom het Westen vormde (vertaald door Ed van Eeden en Edwin Krijgsman), Amsterdam: Athenaeum – Polak & Van Gennep, 2020, 639 p. / ISBN 978 90 254 0567 3

Partner Content