Benno Barnard

Onder een lijkkleurige hemel

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

‘Wat wil de vrouw?’, vraagt Benno Barnard zich af. En wat wou Véra Nabokov, of Herman de Coninck van haar?

Dinsdag (lusteloze natte sneeuw)

In ‘Wat wil de vrouw?’ – een naaldscherp geschriftje van Joyce Roodnat – lees ik dat Freud zijn pathetisch-ironische uitspraak ‘Was will das Weib?’ nooit ergens heeft opgeschreven. In plaats daarvan komen de woorden uit een gesprek met Marie Bonaparte, een achternichtje van de keizer. In haar bloedbanen vele koninklijke hoven. In haar geslacht een onblusbaar verlangen naar man. Ze ging in analyse bij Freud en sprak Duits met hem. De ontleding van haar psyche nam het halve interbellum in beslag: van 1925 tot 1938. Ondertussen was ze zijn studente: hij moest haar opleiden in zijn hekserij (ze zou later een praktijk in Parijs openen). Marie was met een homofiele Griekse Prins getrouwd – dubbel Grieks dus – en dat vormde een goed excuus om een collectie intellectuele mannen aan te leggen, onder wie Aristide Bruant. Wat die mannen wilden was zonneklaar. Ze kregen het ook, maar de schenkster bleef frigide. Marie was als een grote koelkast vol chocolade. Ze liet een borstvergroting uitvoeren en de kwakzalver-fictieschrijver moest het resultaat bekijken. Ondanks zijn negatieve advies onderging ze drie keer vaginale chirurgie, de eerste keer in 1927 (ze was toen vierenveertig): als ze haar bonbon naar achteren liet verplaatsen, beleefde ze hopelijk een orgasme. Het mocht niet baten. Ik voel een plagerig medelijden.

Woensdag (ijskoude regen)

Een vriend met wie ik me per briefwisseling pleeg te verbazen over de vrouwelijke aardbewoners gebruikte het woord alteriteit in verband met het feminisme. Ik, lid van de sekse die weet wat hij wil, vroeg hem wat hij daarmee bedoelde. Hij antwoordde dat ik dat maar aan een feministische vrouw moest vragen. Hun anders-zijn en eigenheid beklemtonen tegenover de man, iets dergelijks: ‘iets wat voor ons al millennia lang het magnetische raadsel vormt voor de gloeiende ijzernikkelkern van ons tollende hart, nietwaar?’ – Dat is het soort formulering dat op het moment van formuleren direct klinkt alsof het altijd al geklonken heeft.

Donderdag (de zon roert met een gouden lepel in de wolkensoep)

In een la vol papieren vind ik een Engelstalige brief uit 1986 van Véra Nabokov, gericht aan Herman de Coninck, in antwoord op een vraag over rechten. Getypt op papier met een watermerk, waarvan het briefhoofd luidt: Montreux-Palace Hotel. De brief is met inkt gesigneerd: Véra Nabokov (waaronder, in schrijfmachineletters en tussen haakjes: ‘Mrs Nabokov’). Een curiosum. Een fetisj. Aangeraakt door de vrouw die de monnik van haar geniale man was. Een zucht van haar – een zucht van de weduwe Nabokov, die geen zinnen van Vladimir meer hoefde uit te tikken – zal over dit papier hebben gestreken. Ze schrijft dat ze een ‘Xerox copy’ van De Conincks brief heeft gestuurd aan het agentschap dat Nabokovs rechten beheert. Snipper geschiedenis. Opgegraven kleitablet. Historisch artefactje.

Vrijdag (terugdenkend aan vorige week donderdag)

Hugo Brandt Corstius. Misschien moet – behalve professor Buikhuisen – ook professor Lombroso worden gerehabiliteerd en kunnen we een rot paardengebit toevoegen aan de lijst met lichamelijke kenmerken van de geboren ploert.

Zaterdag (op het moment dat ik mijn schoen in de plas zet, zie ik dat ik mijn pantoffels nog aan heb) De P.C. Hooftprijs is toegekend aan Tonnus Oosterhoff. Deze lieve jongen schrijft postmoderne ‘ontregelpoëzie’. Het genre is heel geschikt voor eunuchen, fijnproevers en ontmande geleerden die de potentaat Vernieuwing vleien, uit vrees anders opgesloten te worden in de burgerlijke gevangenis van hun ware smaak. Oosterhoff is allereerst het product van de critici die vrezen Zijne Vernieuwing te zullen mishagen. Jurylid Erik Menkveld schrijft in De Volkskrant: ‘Een wartaal die van alles loswrikt en oproept (betekenis “lekt” noemt Oosterhoff dat). Wat normaliter door ons keurig in denk- en waarnemingsconventies opgevoede brein uit de werkelijkheid wordt gefilterd, komt in die wartaal juist tevoorschijn. Bij deze manier van schrijven, waarmee Oosterhoff zich ontwikkelde tot een van de belangrijkste vernieuwers van onze poëzie na Lucebert, ontstaan er geen naadloos sluitende taalconstructies. De dichter wil en kan niet meer door de trompet van de traditionele poëzie blazen; dat trompetje ligt als een glazen kerstversiering “in naaldscherpe scherven” onder de boom.’ – Alsof er tegenover Oosterhoffs scherven niets anders zou staan dan ‘de traditionele poëzie’! Alsof je als dichter (in voortdurende dialoog met de traditie) niet antitraditioneel zou kunnen zijn zonder in wartaal te vervallen! De drie Nederlandse collega’s die ik over Oosterhoff sprak, haalden alle drie hun schouders op; twee gebruikten het woord flauwiteiten en gaven hetzelfde voorbeeld: de bundeltitel ‘Hersenmutor’.

Zondag Je schrijft een boek, het wordt geprezen, daarna niet verkocht. O barre discrepantie tussen het vuur van de kritieken, waarvan enkel as overblijft, en de kou die het boek nadien omringt!

Maandag (een lijkkleurige hemel) Havel is dood. Ik heb hem in Praag twee keer kort ontmoet, maar zijn Engels was te rudimentair voor een interessant gesprek. In de huizen van sommige Praagse dissidenten hing een foto van de Poolse paus; Havel zelf beschouwde zich als een onsystematische katholiek. Toen hij president was geworden, kreeg ik een gesigneerde en aan mij opgedragen foto van hem toegestuurd. De gefotografeerde Havel is nogal lelijk, zoals de echte dat ook was, op de manier die vrouwen onweerstaanbaar vinden. De wazige glimlach, de berusting in de ogen: ik ben ervan overtuigd dat een foto in materiële zin verandert op het moment dat de afgebeelde ziel sterft.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content