In memoriam
Peter Terrin slaat na Mexico 1986 en na Jan Wauters weer een sportbladzijde om.
Ik had de volgende dag examen geschiedenis. En ook Frans, geloof ik. Of was het scheikunde? Zesde humaniora wetenschappen A. In het holst van de nacht kijk ik televisie. Ik vergeet de examens, stel vast dat ik op mijn knieën voor het toestel zit en misschien wel voor de eerste keer in mijn leven tranen van geluk huil. Ik ben dankbaar, intens dankbaar.
Beelden van de wedstrijd zal ik decennia met mij meedragen. De benen van Stéphane Demol, kousen op de enkels, die hoog in de’ lucht uit elkaar zwiepen om zijn kopbal kracht bij te zetten. De onhandigheid van Lei Clijsters, waar Rik De Saedeleer een beetje om moet lachen, maar die gevolgd wordt door een schot uit de draai van ‘pocketspits’ Nico Claesen. De vroegoude Igor Belanov die J.M. Pfaff bijna uit zijn kraam schiet. De klungelige feestelijkheden na een doelpunt, spontaan, d.w.z. niet ingestudeerd of bedacht. Het helgroene gras van Mexico.
Jan Ceulemans.
Aan de vooravond van een drukke sportzomer denk ik aan al die mensen die beladen zullen worden met onvergetelijke momenten. Herinneringen zo mogelijk even intens als de mijne aan de match van de Rode Duivels tegen de onklopbaar gewaande CCCP.(Zo stond het in 1986 op hun shirtjes, rood op wit: CCCP – ach!) Het WK voetbal in Zuid-Afrika, Wimbledon, de Tour de France, het EK atletiek: voor elk wat wils.
Vreemd is het echter dat zodra je als toeschouwer ruim vijftien jaar ouder bent dan de topsporters, het allemaal net iets minder onvergetelijk wordt. Voetballers waren vroeger mannen, omdat ik een jongen was – mannen tegen wie ik opkeek. Nu zijn het, zoals bekend, op enkelingen na, piepjonge, metroseksuele miljonairs met prachtige handtassen en magerzuchtende vrouwen. Nee, ik zal niet beginnen over Millecamps of Gerets, noch over baarden of Bastos. Alhoewel, één van de laatste Belgische mannen die ik zag voetballen, op het WK van 1994 in de Verenigde Staten, droeg een snor. Hij had het karakter om een wereldoorlog mee te winnen, en toen het nodig was vond hij zelfs een gaatje tussen de doelpaal en de Nederlandse verdediger Jan Wouters, die nochtans deze doelpaal omhelsde. Philippe Albert, zijn naam.
Zinedine Zidane was mij, overigens, de allerlaatste, vanwege zijn diepe ogen en zwijgzame aard, en die kopstoot aan dat vuilbekkend stuk Italiaans onbenul.
Maar het komt niet door mijn leeftijd, of die van de sportlui
dat ik met grote weemoed de zomer tegemoet zie. Het is dat die zomer begonnen is met een pijnlijk afscheid.
Nooit was sport zo mooi als in Belga Sport. De naam van de serie klinkt inmiddels als een aparte discipline, waarin sportprestaties luister worden bijgezet door ons de verhalen te vertellen die buiten de reguliere verslaggeving vallen. Verhalen met een begin, midden en einde, belicht uit alle belangrijke hoeken. In de verleden tijd, zonder het gevaar verdoofd te worden door het getoeter van de actualiteit. Bedachtzaam geschreven in het stof dat gaan liggen is. Dichter bij literatuur komt televisie zelden.
Belga Sport houdt ermee op. Vorige week kregen we tot slot het tweeluik Ullrich – Armstrong. Een dvd-box komt er niet, de rechten op veel van de televisiefragmenten zijn te duur. Het
is over en uit.
Na de Rode Duivels en Jan Wauters wordt opnieuw, en te snel, een pagina omgeslagen in onze brede sportgeschiedenis. Bij de eindgeneriek heb ik niet voor het toestel geknield, gehuild heb ik evenmin. Maar dankbaar? Heel erg.
Peter Terrin
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier