Lukas De Vos

In Braken ligt het einde van de wereld

Lukas De Vos Europakenner

Louis Van Dievel werpt zich met elk nieuw boek op tot de omroeper en vaandrig van de verstotenen. Hij brengt de luiden in kaart die moedwillig over het hoofd gezien worden. Ook in ‘Braken’ passeert het hele rijtje als in het circus van Jeroen Bosch.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site

Het einde van de wereld ligt in de Noorderkempen. Niet in Nieuwmoer. Daar hebben ze nog een kerktoren en een café en wielrenner Ludo Delcroix, en zijn nonkel, oud-minister van landsverdediging, die ‘altijd zweette onder zijn neus’, Leo Delcroix. En een gemeentelijk aanplakbord. Waarop een moedeloze grapjas een bericht heeft achtergelaten voor de argeloze verdwaalde: ‘Nieuwmoer, einde der beschaving’. Maar dat is schromelijk overdreven, stelt de sul van een hoofdpersoon in Braken, Gilbert. Het einde ligt vijf kilometer noordwaarts, pal op de grens met Nederland. In Braken staat een grenspaal en een frituur. Voor de frisse meisjes moet je grens oversteken.

Had ze nu nog Machteld geheten! Of Godelieve. Of zelfs maar Brunhilde. Dan had Gilbert nog een ordentelijk lief kunnen opscharrelen. Maar Rebecca, godlof. ‘Rebecca is toch een Joodse naam, ja toch? Zei ons moe, met listige oogjes. Geef het maar toe, ge zijt een Jodin. Er bestaan ook blonde Joden. Ik heb dat opgezocht’. En dan nog een Hollandse. ‘Het klonk gelijk: een hondenstront’. Eruit met dat ongedierte, schamperen de onbuigzaam schijnheilige en tirannieke boeren die de ouders van Gilbert zijn.

Breng dan maar eens je droommeid mee naar huis! Het was al misgelopen met Kristien. ‘Zijt ge al gebruikt of zijt ge nog nieuw? Zo had ons moe gevraagd aan Kristien. Dat gelooft ge toch niet’. Het enige criterium dat voor de verstokte gehuchtenaren telt om deftig een huwelijk te sluiten, want nakomelingen moeten er zijn, moeten de naam en de negorij verderzetten. Bomma en bompa, het hoogst bereikbare!

Er bestaat nog miserabilisme. Maar anders dan in het werk van Pol Hoste of Erik Vlaminck, die eerder feodale volksvernederingen schetsen, is de hele wereld van Van Dievel atavistisch. Een kleffe, verkleefde wereld, waarvoor de kramp in Gilberts sluitspier symbool staat: de onmacht om je los te maken: ‘De stank zal ik ook nooit vergeten. Dat er zoiets smerigs uit mij kon komen. En de strepen en spetters die ik niet weg kreeg, ook niet na drie keer spoelen, precies alsof ik had behangerslijm gekakt. Kleefkak. Wat een afgang bij Rebecca’s vriendelijke ouders.

Al wie in Braken woont is veroordeeld tot verstening. Het oog van ons moe is de blik van Medusa, het oog van ons vader geil als de neten. Het koppel van de onderwereld, waarin Gilbert verstikt, getemd, gebroken wordt. Eén ultieme ontsnappingspoging doet hij als Rebecca huilend en kleurloos ‘gelijk een robot in haar autootje’ vlucht. ‘Houd uw bakkes moe! heb ik gesist’. Maar meegaan, wegrijden, nee, dat kan Gilbert niet, want ‘ik ben van Braken. Daar haat ge uw ouders, maar ge verloochent hen niet’. Wie dacht dat alleen verloren woestijnstammen die nijpende dwang opleggen, kere naar de Noorderkempen.

Toch haalt het zwarte naturalisme van Van Dievel nog lang niet het ondraaglijk nihilisme van de Brugse sociaalrealist (en latere Oostfronter) Mau Marssen (Maurits Mus), die alle liederlijke en uitgeteerde ondeugden van de proletarische beluiken ongenadig uitbeent (De Man die Koud Bleef; De Man die Tuchtigt; Het Offer aan de Ziel). Bij Van Dievel gaan de personages niet dood, ze hebben nooit, of beter één voorbestemd, vastgelegd leven gekregen dat maar langs één lijn kan verlopen, de bloedlijn. Daarvoor wordt alles opgeofferd, ook het eigen geluk. Bij Marssen gaat de ziel vroegtijdig dood. Terwijl Gilbert ongebreideld zijn belofte aan Rebecca houdt, ‘ik zal op je wachten’ – ook al is ze sinds lang getrouwd en heeft ze drie kinderen -, is dat zelfs niet weggelegd voor Octaaf De Pisser in Marssens Nuchtere Wereld. ‘Veel menschen zijn reeds lang begraven vooraleer ze dood zijn: dat noemt men vergeten’. IJdele hoop houdt Gilbert nog recht, het laatste glimmertje uit de Doos van Pandora.

Recht is wat veel gezegd. De hele novelle is opgezet als een alleenspraak op de dorpel van het danscafé waar Gilbert zijn kunsten toont, maar er toch alle begerige vrouwen afwijst. Het is een lamentatio, een onstilbare weeklacht over een vergaan, onbenullig, zinledig leven, waarin alleen de schijn de gewrichten samenhoudt. Want Braken is dan wel ‘een kleine, maar hechte gemeenschap’, wie het op internet intikt merkt de doelloosheid van alle bestaan in dat onooglijk gehucht van Wuustwezel. ‘Komende evenementen. Er zijn geen opkomende evenementen in Braken. Afgelopen evenementen. Er zijn geen afgelopen evenementen in Braken’. Het gat staat zelfs niet vermeld in de uitputtende Gids voor Vlaanderen 1966 van Jozef van Overstraeten, en als er gekweekt wordt zoals Gilbert, zal er niet veel volk bijgekomen zijn.

En dus zoekt Gilbert, verslingerd aan muziek van de sixties, soelaas in drank en dans. In Gooreind (de naam is een dogma). Hij heeft nochtans ‘een goeie positie’ en ‘vastheid van betrekking’ bij het opwindende kadaster. Boekhouding geleerd in Antwerpen, tegen de wil van zijn ouders in. Ons moe vond dat ‘zo ver van huis’, ons vader vond het maar niks, waarom niet in het magazijn gaan werken bij sigarenfabriek Verellen, ‘ge kunt u daar opwerken’. De klepel is natuurlijk poen. ‘Ze hadden eigenlijk op mijn pree gerekend om de keuken te kunnen verbouwen’, en ‘alle dagen met de bus over en weer, dat kostte maar geld’. Eigenlijk heeft Gilbert maar één noodgreep om wat privacy af te schermen: zijn gsm, want ons moe snapt daar niks van en ze kan de code niet breken.

Van Dievel werpt zich met elk nieuw boek op tot de omroeper en vaandrig van de verstotenen. Hij brengt de luiden in kaart die moedwillig over het hoofd gezien worden of tussen de mazen van het maatschappelijk vangnet vallen. In het verborgene heerst veel miserie. En verhard gedrag. Ze passeren allemaal het rijtje, als in het circus Jeroen Bosch: de alcoholisten (Happy Days ging over zijn eigen verslaving), marginalen (Ik ben de Vuilnisman), moordenaars en achterklapsters (De Pruimelaarstraat), overspeligen en vettigaards (De Onderbroek), de uitzichtloze stationsroman Het Gewemel, heimatloze dompelaars (Landlopersblues), depressievelingen, geweldenaars en seksmaniakken (De Man die naast zijn Schoenen Liep), venijnige advocaten en perverse rechters (Hof van Assisen), de verslaafden, de hopelozen en uitgedoofden (De Laatste Ronde – mijnheer Cactus blijft nazinderen). Eén lange dodendans.

In het hele verhaal van Braken zit geen plot, alleen vastgeketende en eindeloos herhaalde tijdsdoding. Daar moet je van braken, uit kotsen, ‘wij zeggen spouwen, brokken, of gewoon overgeven’. Dat natuurlijk, brutaal en ongegeneerd taalgebruik. Braken is een monologue extérieur, wat het larmoyante nog extra beklemtoont.

Niet toevallig gebeurt die biecht in Disco Inferno – echo’s van Tarantino en Rodriguez (From Dusk till Dawn) dringen door tot in het niemandsland. Zijn klankbord vormen buitenwipper de Freddy, en den Jerry, de gehaaide uitbater die Gilberts drankrekeningen altijd halveert, omdat zonder hem en zijn danskunst de disco leegloopt. En Jerry zelf zijn gevoeg kan doen met hitsige madammen die eigenlijk kronkelen voor Gilbert maar droog blijven staan. En waarom zit Gilbert op het trapje? Doet hij al twaalf jaar en vier maanden en acht dagen. Altijd als Kurt aan den toog zit, want dan kruipt Gilbert in zijn schulp. Ontwijkingsgedrag (ja, die lege band met Rebecca). Is die weg, dan herbegint het verhaal: ‘Hoort! Born to be wild van Steppenwolf. Al wie nog op zijn benen kan staan op de dansvloer! Hier komt Gilbert!’. Maar daar klinkt weer dat getoet, vaders toezicht! En het is bijna vijf uur. Gooreind s’éveille. Je n’ai pas sommeil. Ik ben toch maar een slaapwandelaar.

Louis Van Dievel, Braken. Antwerpen, Vrijdag 2018, 61 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content