‘Ik zou zelf nooit een roman kopen die zich in Amerika afspeelt en door een Gentenaar werd geschreven’ (Christophe Vekeman)

Baardmaagd Christophe Vekeman. © Michiel Leen

Zaterdag 9 november is Christophe Vekeman te gast in Knacks Uur van de Literatuur op de Antwerpse Boekenbeurs. Michiel Leen ging Vekeman al eens thuis spreken bij wijze van opwarming.

Met ‘Marie’ schreef Christophe Vekeman zijn tiende boek in veertien jaar tijd. Het is een bevreemdende wraakfantasie, die mijlenver afstaat van zijn vorige boek ‘Een uitzonderlijke vrouw.’ Intussen gaat het hard voor de nieuwe Vekeman. Twee weken na verschijning was het boek al aan een tweede druk toe, en de lovende kritieken hebben het over ‘Vekemans beste boek.’ En dan te bedenken dat ‘Marie’ voor een groot deel is geschreven zonder dat Vekeman de bedoeling had het boek te publiceren…

“‘Marie’ heeft min of meer zichzelf geschreven,’ zegt Vekeman. ‘Eind september 2012 nam ik me voor om niet meteen aan een nieuwe roman te beginnen, omdat de eerste maanden van 2013 erg druk zouden worden, met Saint-Amour, Nightwriters en nog enkele andere projecten. Ik had wel zin – en voelde zelfs de sterke behoefte – om een roman te schrijven, maar dat liet zich niet combineren met wekenlange tournees, dus nam ik me voor er pas in april, als het wat rustiger zou zijn, aan te beginnen. Toen belde Café Corsari: ze wilden me op de Boekenbeurs in een soort glazen huis stoppen, waar ik dan live een novelle zou schrijven. Nu hou ik niet zo van het lawaai en het gebrek aan zuurstof in het Bouwcentrum, maar ik vond het wel een charmant idee. Ter voorbereiding ben ik dan eind september alvast aan dat lange verhaal begonnen. Een beetje valsspelen heeft nog nooit iemand kwaad gedaan. Uiteindelijk ging het plan niet door, maar ik was dus wel aan het schrijven gegaan. En ik was goed op dreef. Dus voor het eerst in misschien wel twintig jaar besloot ik, tussen de bedrijven door, louter voor het plezier dat verhaal te voltooien.En toen bleek plots dat het verhaal zowaar een roman zou baren. In het begin wou ik me terugtrekken op mijn zolder en met een schrijfmachine werken, maar dat plan hield niet lang stand. Halverwege het boek, toen ik het einde voor me zag, wist ik ook dat ik iets werkelijk goeds in handen had. In december was het klaar.

Het is je tiende boek in veertien jaar. Doen die getallen je wat?

Toen ik mijn eerste boek publiceerde, maakte muzikant Tom Kestens een filmpje waarin hij Herman Brusselmans vroeg wat hij van dat boek vond. Brusselmans antwoordde toen: “Fantastisch boek, maar kom nog eens bij me terug als die gast ooit tien boeken geschreven heeft.” Dat heb ik intussen toch maar fijn gedaan. Een fatsoenlijk debuut schrijven is één ding, maar je leert heel wat bij doorheen de jaren. Als alles goed zit, is je tiende boek merkelijk beter geschreven dan je eerste. Een debuut heeft dan weer voor op je latere werk, of is althans in die zin gemakkelijker te schrijven, dat je er met een enorme sturm und drang aan werkt. Tien boeken schrijven is toch heel wat anders. Vandaar dat ik toch echt wel fier ben op ‘Marie’.

Waar kwam ‘Marie’ vandaan? Het lijkt bijna in niets op je vorige, ‘Een uitzonderlijke vrouw.’

Klopt. Afgaande op de titels, zou je denken dat het twee boeken zijn die enigszins bij elkaar horen. Maar schijn bedriegt natuurlijk. ‘Een uitzonderlijke vrouw’ is bedoeld als mijn versie van het klassiek-realistische, om niet te zeggen naturalistische vrouwenportret. Het is een haast 19e– eeuwse roman. Zoiets schrijf je geen vier keer na elkaar. ‘Marie’ moest anders worden. Al kan ik niet zeggen dat daar erg doordachte beslissingen aan vooraf gingen. Dat ‘Marie’ een heel andere roman geworden is dan ‘Een uitzonderlijke vrouw’ verwondert me niet. Tegelijkertijd hoop ik toch dat ‘Marie’ duidelijk als een Vekeman te herkennen valt.

‘Marie wordt vaak als een western omschreven. Ik zou eerder voor Southern Gothic gaan. De inspiratie kwam voor een deel uit de muziek van Hank 3, de kleinzoon van countrylegende Hank Williams. Die inspiratie was er al van bij het prille begin. Dat wil niet zeggen dat het verhaal zich per se in het Zuiden van de VS afspeelt. Bij mijn reizen door de Zuidelijke Amerikaanse Staten heb ik een dorp als Abraham toch niet aangetroffen, hoor. Het speelt zich af in een fictief niemandsland. Da’s een bewuste keuze: ik zou zelf nooit een roman kopen die door een Gentenaar geschreven is, maar zich afspeelt in Amerika.

De laatste jaren spelen vrouwen een opvallend grotere rol in je romans. In je debuut zijn ze amper getypeerd, maar plots zijn ze daar?

Wat ‘Alle mussen zullen sterven’ betreft, heb je misschien wel gelijk, al herinner ik me toch dat het hoofdpersonage daar zekere gevoelens ontwikkelt voor de genaamde Dorothy. Nu goed, in mijn debuutroman draaide de intrige in de eerste plaats rond de liefde van een jongen voor zijn Opel Kadett. Maar sinds ‘Iedereen kan het’, mijn tweede boek, vat ik mijn romans toch op als verhalen over de problematische liefde. In ‘Een borrel met Barry’ en ‘Lege jurken’ komt dat nog sterker aan bod. Doorheen de jaren is er meer finesse in mijn portrettering van vrouwen gekomen. Dat zal wel te maken hebben met een bepaald groeiproces dat ik als schrijver en man achter de rug heb. ‘Een uitzonderlijke vrouw’, dat naar mijn mening onvoldoende genereus ontvangen werd, is een boek waarvan ik zeg: kijk, dit kon ik tien jaar geleden niet. Sterker nog: ik heb er vijftien jaar over gedaan om dat boek te kunnen schrijven.

In ‘Marie’ zet je ook sterk in op de metadimensie, met expliciete verwijzingen naar Flaubert, Hermans en Tjechov. Dat deed je vroeger minder.

Dat heb ik nooit eerder gedaan. Als ik lees dat een boek het schrijven zelf thematiseert, voel ik meestal een lichte huiver. Als omschrijving doet het ‘Marie’ ook tekort. Het suggereert immers een zekere vrijblijvendheid, terwijl ik helemaal niet hou van spielerei met raamvertellingen en bespiegelingen over de romankunst in een roman. ‘Marie’ onderscheidt zich daar volgens mij van, omdat het hier niet zozeer gaat over de roman as such, maar wel over het belang van fictie. De liefde voor Marie is de drijvende kracht achter het verhaal. Zonder Marie zou de geschiedenis van het dorp Abraham nooit verteld worden, misschien zou het dorp in kwestie zelfs nooit hebben bestaan. Het hoofdpersonage vlucht in de fictie, weg van de realiteit en zijn verleden. En dat is niet vrijblijvend: hij ziet gewoon geen andere uitweg. Zijn wraakgevoelens kan hij niet kwijt in het echte leven, net zomin als wij dat kunnen. Via het schrijven vinden die toch een uiting. Voor de verteller is het een proeve van therapeutisch schrijven. De meta- intermezzo’s maken de lezer wegwijs en herinneren hem eraan dat de afwikkeling van het verhaal wel degelijk verband houdt met de gebeurtenissen in het eerste hoofdstuk, al lijkt dat misschien niet zo.

De stof mag dan sinister zijn, maar de stijl is vrij geestig. Hoe hard speel je daar zelf mee als je aan het schrijven bent?

Ik heb mezelf altijd gekenschetst als een tragikomische schrijver. Ik heb de neiging om over de minder aangename aspecten van het leven te schrijven, maar dan wel op een manier die, door de humor en de stijl, die miserie omzwachtelt en draaglijk maakt. Zo sta ik ook in het leven: ik kan vrij goed afstand nemen van de treurigste situaties, om vanop afstand met mezelf te staan lachen. Het is belangrijk dat die humor en die ernst met elkaar in balans zijn. Anders kom je in hetzelfde straatje terecht als Bomans: ofwel bloedernstig, ofwel alleen maar grappig. Weliswaar heel grappig, in zijn geval, maar toch.

Is het vluchten in de ironie?

Humor schept inderdaad een afstand tussen jezelf en de realiteit. Dat maakt van zelfspot ook zo’n hoog goed: dat je naar jezelf kijkt met het leedvermaak dat je normaal voor een ander voorbehoudt. Ironie is de manier bij uitstek om aan het tragikomische een uiting te geven: het moet serieus en komisch tegelijkertijd zijn. Ironie wordt echter steeds minder begrepen, of je zou er een smiley tegenaan moeten gooien. De smiley heeft de ondergang van de ironie ingeluid en een hele generatie ongevoelig gemaakt voor de nuance van een geschreven grap. De echte ironische zin verdwijnt op die manier: wat doe je met een uitspraak die je tegelijkertijd meent en niet meent, als er steeds zo’n smiley aan te pas moet komen? Want dergelijke uitspraken bestaan, hoor, vraag het maar na.

De polemiek over ernst en humor in de literatuur flakkerde even op, afgelopen zomer, met de discussie tussen Marnix Peeters en Christophe Van Gerrewey. Heb je die discussie gevolgd?

Wat viel er te volgen? Peeters interviewt zichzelf en Van Gerrewey heeft als reactie daarop Peeters van wederwoord gediend en eraan toegevoegd dat hij niet kan schrijven. Dat is geen polemiek. Wanneer iemand een ander een dreun verkoopt, spreek je nog niet van een gevecht. Maar ik had sowieso niet het gevoel dat mijn manier van schrijven in het geding was. Ik voelde me door geen van beiden aangesproken. In die zin was de hele discussie een ver-van-mijn-bedshow.

Waar sta je zelf dan, na 14 jaar in de letteren?

Dat kan ik zelf onmogelijk in kaart te brengen. Ik heb niet het gevoel dat ik meedraai in het literaire circuit. Ik sta naast de mainstream van de hedendaagse Vlaamse letteren. Ik vraag geen subsidies aan, ik zit niet in het prijzencircuit, wat ik schrijf heeft ook niks gemeen met wat het in dat prijzencircuit goed doet. Zoals het hoort voor een schrijver, probeer ik de boeken te schrijven die ik zelf graag zou lezen, punt. Ik schrijf al mijn hele leven lang vanuit die ambitie: een oeuvre maken waar ik trots op kan zijn. Succes is dan in de eerste plaats artistiek succes, en dat kun je enkel voor jezelf definiëren. Ik ben trots op de tien boeken die ik nu geschreven heb. Helaas leven we nu, meer dan ten tijde van mijn debuut, in een literair klimaat waarin artistiek succes wordt afgemeten aan commercieel succes. Als je vandaag in de top-10 staat en je boek is geen thriller, dan ben je per definitie een geslaagd, belangwekkend schrijver. Wel, daar ga ik niet mee akkoord.

In mijn ideale wereld schrijf ik de boeken die ik wil schrijven, en bereik ik daarmee – desondanks, zou je kunnen zeggen – een breder publiek dan ik tot nu toe heb gehad.

Met al die critici die ‘Marie’ nu al je beste boek vinden, zit dat wel snor, niet?

Ik ben vergenoegd met zulke kritieken, maar ik vind het moeilijk om een hiërarchie aan te brengen in mijn eigen oeuvre. Wel ben ik heel blij dat ‘Marie’ het boek geworden is dat ik me voorgenomen had te schrijven, toen ik in september vorig jaar aanvankelijk nog dacht dat ik er pas in april 2013 aan zou kunnen beginnen. Het was alleszins de roman waarvan ik hoopte dat ik hem in me had. Wat de kritieken betreft: ik weet niet of mijn romans zomaar onderling te vergelijken zijn. Maar ik heb natuurlijk liever dat men nu schrijft dat ‘Marie’ mijn beste boek is, dan dat men over tien jaar en tien boeken verder, terugblikt en zegt: ”Marie’ was zijn beste boek.’ (lacht)

Zaterdag 9 november is Christophe Vekeman te gast op de Antwerpse Boekenbeurs in het kader van Knacks Uur van de Literatuur in de Rode Zaal om 14.30u

Michiel Leen

Partner Content