Het vergeten oosterse christendom
Wie denkt dat de joods-christelijke beschaving van westerse makelij is, moet dringend de eyeopener ‘Het vergeten christendom’ van Philip Jenkins lezen.
Philip Jenkins reconstrueert in ‘Het vergeten christendom’ de duizendjarige bloeitijd van de kerk in het Midden-Oosten, Azië en Afrika. Hij zoekt daarbij naar verklaringen voor de teloorgang van de oosterse christelijke traditie.
Geen tweeënzeventig eeuwig jonge maagden of rijstpap met gouden lepeltjes maar hur of witte rozijnen wachten ons in de hemel, als we de Syrische christenen mogen geloven. Het is maar een van de vele verrassende weetjes die Philip Jenkins, hoogleraar Geesteswetenschappen aan de Pennsylvania State University, in Het vergeten christendom serveert. Zijn algemene stelling is brisant: het christendom is duizend jaar lang een vitale, oosterse godsdienst geweest. Vandaag is het bijna helemaal uitgeroeid in Noord-Afrika, het Midden- en het Verre Oosten. Vandaar dat in de perceptie het christendom een westerse godsdienst lijkt. Maar niets is minder waar.
Uitstervingstheologie
Jenkins pleit voor een ‘uitstervingstheologie’ en demonstreert in dit boek zelf wat hij daarmee bedoelt. Hoe komt het dat het christendom, dat ooit een globale religie was, van de kaart is geveegd in het oorspronkelijk homeland? Om op die vraag afdoend te antwoorden, beschrijft Jenkins eerst met verve het ontstaan van de christelijke godsdienst in Turkije en Syrië. Terwijl het rooms-katholicisme pas vanaf de zesde en zevende eeuw in West-Europa vaste voet aan de grond krijgt, bestond er sinds de derde eeuw al een bloeiende en steeds maar groeiende oosterse kerk. Naast de byzantijnse en orthodoxe varianten waren de nestoriaanse en jakobijnse christelijke tradities in Afrika, het Midden-Oosten en Azië veruit de belangrijkste.
Christelijke wortels van Arabische gouden eeuw
Vooral de Syrische christelijke kerk, stelt Jenkins, ligt aan de basis van de overlevering van het Grieks-joodse erfgoed. Lang voor Arabieren de Griekse grootmeesters vertaalden, deden de Syriërs dat al. Er waren talloze christelijke intellectuele centra in het Nabije en Verre Oosten – met Edessa en Gondesjapoer als belangrijkste brandpunten – die als bakermat van de westerse, christelijke beschaving kunnen worden beschouwd: ‘Veel van wat wij Arabische geleerdheid noemen, was Oud-Syrisch, Perzisch en Koptisch.’ Jenkins geeft concrete voorbeelden: van geschriften van Aristoteles die vanuit de Oudsyrische vertaling naar het Arabisch werden verder vertaald tot en met de zogenaamde Arabische algebra die in eerste instantie vanuit het Indisch in het Oudsyrisch werd gerecipieerd en zo uiteindelijk in Arabische handen is gekomen. Hij traceert ook passages uit de Koran tot in een Syrisch-Aramees liturgieboek. Met dank aan een Duitse Bijbelwetenschapper die bang voor represailles onder pseudoniem publiceert, citeert hij het voorbeeld van de 72 hoeri’s of maagden die de martelaars volgens het islamitische Bijbelboek, zoals algemeen bekend, na hun dood opwachten. In het Oudsyrische origineel dat de Koran dus zou hebben geïnspireerd, luidt het dat hur de christenmens na zijn dood te beurt zullen vallen: witte rozijnen en dus geen maagden. De vorm van islamitische moskeeën is trouwens ontleend aan Byzantijnse gebedshuizen. De minaretten zijn een kopie van de vierkante Syrische kerktorens uit de late oudheid. Jenkins besluit: ‘De Arabische gouden eeuw had onmiskenbaar christelijke wortels.’
Hongersnood
Jenkins heeft het ook over de prille christelijke kerk in Ethiopië, Japan en China nog voordat er van een roomse kerk in het Westen echt sprake was. Hoe komt het dat die ongelooflijk rijke, oosterse christelijke traditie vanaf grosso modo 1300 ten onder is gegaan? In de veertiende eeuw was er een kleine ijstijd die voor hongersnood zorgde. Mensen gingen op zoek naar een zondebok en zoals in het Westen de joden met de vinger werden gewezen voor al het onheil, zo kregen in het Oosten de christenen de schuld van alles. De Mongoolse invasies deden de rest. Waar Djengis Khan in de dertiende eeuw nog christelijke sympathieën had, zou de islamitische, Mongoolse schrik Timoer Lenk in de veertiende eeuw korte metten maken met de christenen in het Verre en Nabije Oosten: ‘Gezien de veel geringere wereldbevolking van destijds, is het waarschijnlijk dat Timoer bij zijn plundertochten relatief grotere bloedbaden aanrichtte dan Hitler en Stalin.’ Dat de christelijke, koptische kerk in Egypte toen overeind bleef, heeft te maken met de speciale geografische ligging, beweert Jenkins. Na de open vlaktes van Iran en Irak stootten de Mongoolse legers op de Egyptische flessenhals, waardoor de Egyptische christenen toen relatief ongemoeid bleven.
Architecturale machtsontplooiing
In de zestiende eeuw zouden de Ottomaanse Turken het karwei van de Mongoolse hordes afmaken en rond 1900 zorgden de Turken, aldus Jenkins, met de moord op zeker een miljoen Armeense christenen voor een nieuw concept: de genocide. Jenkins legt uit hoe de Fransen in 1943 de creatie van Libanon hebben doorgeduwd, als toevluchtsoord voor de maronitische christenen die op de rand van de uitroeiing stonden. Dat vooral Frankrijk vandaag die Armeense genocide (opnieuw) aan de kaak stelt, ondanks luid Turks protest, heeft dus een lange voorgeschiedenis.
Jenkins wil zeker niet de islam met alle zonden Israëls beladen, maar hij gaat wel in tegen de populairwetenschappelijke visie van collega Karen Armstrong die in haar godsdiensthistorische bestsellers steevast de islamitische verdraagzaamheid roemt. Alle godsdiensten – van christendom tot islam – hebben volgens Jenkins boter op hun hoofd wat het afslachten van religieuze tegenstanders betreft.
Jenkins waarschuwt wel dat de islam altijd bijzonder begaan was met architecturale machtsontplooiing en dus met de ruimtelijke ordening van het religieuze: ‘Onder islamitische heerschappij kregen kerken nauwelijks de ruimte om fysiek aanwezig te zijn in het landschap door iconen, schilderijen of beelden in het openbaar te vertonen, door klokken te luiden of een processie te houden op straat.’ Dat vandaag in Irak, Egypte en Nigeria de christelijke symbolen het zo erg te verduren krijgen, heeft allicht te maken met die bijzondere islamitische sensibiliteit die teruggaat op het middeleeuwse beeldverbod.
Jenkins’ reconstructie van de duizendjarige bloeitijd van de kerk in het Midden-Oosten, Azië en Afrika is een eyeopener voor iedereen die denkt dat de joods-christelijke beschaving van westerse makelij was. Jenkins besteedt ook veel aandacht aan de ontmanteling van de oosterse kerken. Tussen de regels door lees je zijn bezorgdheid om de totale uitroeiing van de huidige christelijke kerken in hun oorspronkelijke habitat rond Syrië, Turkije en Irak. Tegelijk heeft hij ook impliciet een boodschap van hoop, zo lijkt het. De Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse kerk is aan een revival toe en bezorgt het christendom misschien een nieuw elan. Ook al sterven religies nooit helemaal, de mondiale dominantie van het christendom, zoals die tot Timoer rond 1360 aanwezig was, komt nooit meer terug.
Frank Hellemans
Philip Jenkins, Het vergeten christendom, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 320 blz., 24,95 euro.
Van Jenkins verscheen al in 2010 bij dezelfde uitgever Gods werelddeel. Christendom, islam en de religieuze crisis in Europa.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier