Benno Barnard

Het onbegrijpelijke leven

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard vervolgt zijn tocht door Engeland van vorige week en loopt Flossy achterna om codes te kraken.

Vrijdag De pastorie van de Brontës in Haworth ligt iets te ver uit de route, want Joy wil nog winkelen in ons beminde Rye. ‘Aan hun achterdeur begonnen de Moors, maar aan de voorkant lag een ellendig stadje, met zesduizend inwoners of zo. Je deelde de plee met twintig gezinnen. Af en toe sijpelde er grondvocht van het kerkhof in het drinkwater en gingen er weer zoveel mensen dood.’ Dit vertel ik Joy aan de ontbijttafel in het Waterton Park Hotel, boven toast en marmelade en spiegeleieren en spek en witte bonen in tomatensaus en zeven soorten ontbijtgranen en thee en koffie en toast en zelfgemaakte aardbeienjam en andere restanten van het Britse imperium. ‘Maar de Brontës hadden een eigen plee. Geen badkamer, zoveel decadentie was nu ook weer niet nodig. Maar wel een plee. Zie je nu hoe verstandig je eraan doet in een pastorie opgevoed te worden?’

Vrijdagavond Emily Brontë kon ook goed tekenen. Op een aquarel van haar hand – lang toegeschreven aan Charlotte – rent de hond van Anne, de derde zus, in het jaar 1843 over de hei achter een vogel aan. Van weinig honden wordt de naam overgeleverd, maar deze spaniel heette Flossy, dat weten we. Hij is een en al onweerstaanbare opgewekte hersenloosheid; het verlangen van de wolf naar prooi is als hooibroei in hem aanwezig, maar na tienduizend jaar tot speelsheid gedomesticeerd. De lucht is gelig, met een paarse weerschijn van de grond erdoorheen. De apocalyps is al een beetje aangebroken boven Flossy zijn kop. De staart wappert in een hard geworden wapperen, de oren waaien achter hem weg in een gestremd wegwaaien. Twaalf jaar later is alleen vader Brontë nog in leven. De hond gaat als op een na laatste heen, alleen Charlotte overleeft hem nog een jaar. Hij sterft een ouderdomsdood. De drie zussen en hun broer Branwell sterven aan de negentiende eeuw.

Zaterdag In Rye staat een gebocheld creatuur uit de wereld van Tolkien een daklozenkrant te verkopen. De klok van St Mary’s beiert. Ik volg Joy winkel in, winkel uit. Voor elke winkel staat de gnoom. De kerkklok beiert oorverdovend. De Charity Shop. De gnoom mompelt zijn sombere vervloekingen. De gebreide-Schotse-truienwinkel. De gnoom steekt zijn harige hand naar ons uit. BIM, BAM… Midden-Aarde houdt zijn adem in. Ik graai naar een pond. De krant kost £1,50. Ik diep nog eens 50 p op. ‘God zegene u, meneer,’ zegt de hobbit met heldere stem. En God zegent me ogenblikkelijk. Ik voel me goed. Ik ben een welgestelde heer. Ik ben een beminnelijk man. Ik heb een hart voor de armen.

Zaterdagavond Het was een kille, natte dag, die kort na drie uur ongemerkt in de avond wegzakte, als een dweil in een emmer met vuil water. En nu is het avond en wensen Her Ladyship en My Lordship kleumend aan te schuiven bij een haardvuur, waar een onopdringerige dienaar uit een oude karaf oude port inschenkt, zonder dat ze bij die bezigheid worden gehinderd door beelden van vervelende daklozen.

Zondag Ach… deze puntjes zijn druppels kwijl… Joy en ik hadden het niet moeten doen… een cottage niet ver van Rye bekijken… anno domini 1592 rondom een manshoge haard heen gebouwd… Elizabeth I regeerde over het land; Shakespeare zat aan zijn toneelstuk over Richard III te schrijven, krabde onder zijn broekklep en loosde jamben. Uitzicht op Bodiam Castle, de heuvels van Sussex, de vierkante kerktoren van Sandhurst. De bloemen in de borders verdord, de klok al teruggezet, de tuin een oude bruine foto van de zomer. De zware balken hingen zich hun zestiende-eeuwse zomers als boom te herinneren. De hier gestorvenen zaten zwijgend rondom de haard, in lijdzame afwachting van de zoveelste ontijdig geborene. De eigenares heette Mrs. Wren en droeg een pluizige bruine trui – en ook al brandde de haard lustig, ze had inderdaad wel iets van een winterkoninkje in de kou. Ze schonk thee in en verontschuldigde zich vele malen voor de rommel, de stapels boeken, kranten, fotolijstjes en parafernalia, die zich de trap op hadden voortgeplant als bodembedekkers. De cottage was zijn eigen knusheid ontstegen en had een hogere staat bereikt, ergens tussen het organische en het historische in. Dit was het huis waarvan ik altijd had gedroomd. Ik wurgde Mrs. Wren, zette mij voor de haard, die onverstoorbaar verderbrandde, en zei tegen mijn liefje: ‘Doe of ik een kaaiman ben.’ En Joy zei: ‘Over twee uur gaat onze ferry, baby.’

Zondagavond (weer thuis) In een Engelse schoorsteen is onlangs het skelet van een postduif gevonden. Bevestigd aan de verdorde poot was een kokertje, zoals Britse spionnen dat tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikten om berichten vanaf het bezette Continent te versturen. En waarachtig, een opgerold berichtje was bewaard gebleven in het kokertje, dat bewaard gebleven was in de schoorsteen, die bewaard gebleven was in de ondoordringbaar ijle substantie van zeven decennia. Legerhistorici proberen nu de code te kraken, maar niemand weet wat de bestemming van die domoor van een duif was, niemand weet of er bijvoorbeeld een bepaald boek is waarin de duisternis van HVPKD FQIRU AOAKN 27 (enzovoorts) alsnog zou oplossen. De gedachte dat er op aarde een tekst bestaat die zijn verklaring voorgoed kwijt is… Kun je medelijden hebben met een tekst, en dan niet omdat hij erbarmelijk geschreven is?

In bed Al dwalend door het paleis van Morpheus, de verwringer van vormen, zie ik mezelf aan een tafel zitten, gebogen over een blad papier, waarop het bericht van de postduif staat, zijn dorre poot ligt naast me. Maar ben ik dat werkelijk? Ik – hij? – ben niet alleen figuurlijk gebogen, ik-hij heeft een bochel. Ik-hij puzzelt. De gebochelde bevindt zich in het centrum van de theologische driehoek lijdzaamheid, godsvertrouwen en engelengeduld. Dan verschijnt Joy, die een dienblad draagt waarop een steen ligt. Rosetta! Ik-hij komt overeind en wil ‘Hoera’ roepen, maar de echte Joy geeft mij-hem een por in onze rug (het soort por dat de structuur van huwelijken pleegt te herstellen)… ik en hij worden gescheiden en hij verdwijnt in de nacht. Nu lig ik wakker, terwijl de ochtend grijs voor het raam hangt. Wat heb ik mezelf met mijn droom duidelijk willen maken? Dat Joy de sleutel van de levenscode bezit, of zoiets? Dat het een bij uitstek mannelijke vergissing is de werkelijkheid als gecodeerd op te vatten? Of nog simpeler: dat Joy mijn nachten in dagen verandert, mij wekt?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content