Herman Koch – Het diner

De hel, dat is bijvoorbeeld een eeuwigdurend verblijf in Renaat Braems afzichtelijke politietoren in Antwerpen. Maar een duur diner voor twee stellen, zoals in Herman Kochs meesterlijke nieuwe roman, blijkt ook een mogelijkheid.

Herman Koch (1953)

Debuteerde in 1985, maar brak door in 1989 met Red ons, Maria Montanelli, een Salingerachtige roman die op een Montessorilyceum in Amsterdam-Zuid speelt.

Werd in 1990 een van de drie makers van het satirisch-absurdistische tv-programma Jiskefet.

Publiceerde sindsdien onder meer nog de romans Eindelijk oorlog (1996), Eten met Emma (2000), Odessa Star (2003) en Denken aan Bruce Kennedy (2005).

Laten we voor de verandering eens met de bijzaken beginnen. Je krijgt een roman voor je die Het diner heet, en geschreven is door Herman Koch ( no pun intended ). De eerste zin luidt: ‘We gingen eten in het restaurant.’ Het verhaal is niet ingedeeld in hoofdstukken, maar in een ‘Aperitief’, ‘Voorgerecht’, Hoofdgerecht’, ‘Nagerecht’, ‘Digestief’ – én ‘Fooi’. Duidelijkheid voor alles.

De verteller, Paul Lohman geheten, is er dan ook een van de soort die de omgekeerde, calvinistische behaagzucht van het vooral gewóón doen haast tot een morele stelregel heeft verheven. Zij het met groot naturel en feilloos van toon – overdrijving is hier dodelijk, en daar hoedt Koch zich scrupuleus voor. Maar verder laat hij zich de kans niet ontnemen: het is natuurlijk erg dankbaar om zo iemand in een restaurant met kapsones neer te zetten, waar je in de eerste plaats betaalt, en veel ook, voor de chique aankleding van interieur en personeel.

Voorbeeldje (om te bewijzen dat ook de aankleding van dit boek bijdraagt tot het leesgenot): ‘De gerant wees nu met zijn pink naar iets op onze tafel. (…) “Dit zijn Griekse olijven uit de Peloponnesos, licht besprenkeld met een eerste oogst extra vergine olijfolie uit Noord-Sardinië, en afgemaakt met rozemarijn uit…’

Bij het uitspreken van deze zin had de gerant zich iets meer naar ons tafeltje toegebogen, toch was hij amper te verstaan geweest (vanwege de akoestiek in het drukke restaurant, nvdr) waardoor de herkomst van de rozemarijn ons onthouden werd. Nu kon dergelijke informatie mij over het algemeen gestolen worden, voor mijn part kwam de rozemarijn uit het Ruhrgebied of uit de Ardennen, maar ik vond het al ruimschoots te veel gelul voor alleen een schaaltje met olijven, en ik had geen zin om hem ermee weg te laten komen. Bovendien was er die pink.’

Of neem dit: bij de herinnering aan een bezoekje aan zijn oudere broer Serge in de Dordogne, mag Paul in gedachten graag een end weg sakkeren tegen al die inderdaad verschrikkelijke Hollanders die in Frankrijk een beetje met zijn allen, want ze beleven hun allerindividueelste eigenzinnigheid graag in groep, dweepziek hele regio’s zitten te verpesten, én maar opsnijden tegen elkaar over ‘dat hele aardige vakmannetje’ dat hun van ellende bijna in elkaar gezakte Franse krot geheten buitenverblijf zo knáp heeft weten op te kalefateren of ‘dat compleet niet koummersjele wijnboertje’ dat zij kennen en van wie ze het bocht betrekken dat in hun Hollandse beleving een authentieke landwijn is, terwijl de autochtonen innig de schurft aan hen hebben, zoals ook in werkelijkheid het geval is.

Kortom: wie een beetje aardigheid heeft in door hartstocht bezield, maar niet te nadrukkelijk gebracht gefoeter, het betere bromwerk zeg maar, kankeren als kunstvorm – die zit hier gebeiteld.

Maar het écht buitengewoon knappe van deze roman is dat deze nuchter-geestige Paul zich in de loop van het verhaal ontpopt als iemand voor wie je allengs minder en minder sympathie gaat voelen (- om maar één ding te noemen: heeft hij eigenlijk niet last van nare geweldsfantasieën?).

Hij en zijn vrouw Claire zijn door zijn oudere broer Serge, leider van de grootste oppositiepartij en gedoodverfde winnaar van de komende verkiezingen, en diens Babette uitgenodigd voor een etentje. Maar niet zomaar: ze moeten het dringend over hun kinderen hebben. Pauls vijftienjarige zoon Michel en diens neef Rick blijken namelijk met een daad van wat dan ‘zinloos geweld’ heet het programma Opsporing verzocht te hebben gehaald.

Ze zijn op de vage bewakingscamerabeelden weliswaar nog door niemand behalve hun ouders herkend, maar de vraag is dus wel: wat nu? En dan blijkt dat ook voor deze ogenschijnlijk nette burgers het doel de meedogenloze middelen heiligt. En en passant ook Pauls onmachtige invulling van zijn vaderschap, ondanks al zijn degelijk klinkende ideeën over de veel te jofele en slappe aanpak van het moderne opvoeden.

In de climax waar Koch behendig naar toe werkt, blijft niemand buiten schot. ‘Het gaat over het recht om een klootzak te zijn’, laat Paul zich op zeker moment ontvallen. Een kernzin in dit meesterlijke boek.

Herman Koch – Het diner
Uitgeverij: Anthos, Amsterdam
Aantal pagina’s: 301
ISBN: 978-90-414-1368-0

Herman Jacobs

Partner Content