De Reactor
Een tehuis dat het voorgeborchte van de hel blijkt te zijn
‘Het huis van de drenkelingen’ van Guillermo Rosales verscheen oorspronkelijk in 1987 en is intussen uitgegroeid tot een cultboek. Maar het was wachten op een genuanceerdere benadering van de Cubaanse diaspora voor de roman zijn weg vond naar een groter publiek.
De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site p>
William Figueras is pas drie maanden in de VS als hij door zijn tante naar een tehuis in Miami wordt gebracht wegens onaangepast gedrag. Van bij de eerste aanblik beseft hij dat dit zijn ondergang wordt: ‘Op het huis stond BOARDING HOME. Het is zo’n huis waar ze het uitschot van de maatschappij opvangen. Wezens met holle ogen, droge wangen, een tandeloze mond en een vuil lichaam.’ En even later verzucht hij: ‘Dit is mijn eindpunt. Verder dan dit kan ik niet. Na dit boarding home is er niets meer. Alleen nog de straat.’
En het tehuis blijkt inderdaad een voorgeborchte van de hel. In snedige, laconieke zinnen wordt beschreven hoe het er aan de meest elementaire hygiëne ontbreekt. De 23 bewoners, de ‘drenkelingen’ uit de titel, hoofdzakelijk Latijns-Amerikanen, worden met enkele pennentrekken neergezet. Deze menselijke wrakken moeten zich elke dag met dezelfde handdoek wassen, krijgen kleffe maaltijdsoep of rauwe linzen voorgeschoteld, worden mishandeld en schaamteloos uitgebuit door de twee potentaten, Curbelo en Arsenio, die samen het home runnen. Ook onderling gedragen de bewoners zich als een losgeslagen bende wilden: er wordt geknokt, gemarteld en verkracht. Agressie voert de boventoon. De psychologische mechanismen die voortkomen uit diepe frustratie, worden vlijmscherp ontleed.
Het duurt niet lang voor ook Figueras van slachtoffer in beul verandert. Hij voelt niet de minste solidariteit met zijn lotgenoten, maar keert zich van hen af. Zijn eigenwaarde ontleent hij aan dat ene kenmerk waardoor hij zich van hen onderscheidt: dat hij de hele wereldliteratuur heeft gelezen en zelf schrijft. Uit de bloemlezing van Engelse romantische dichters die hij als een Bijbel bij zich draagt, put hij troost en zoekt hij bescherming tegen het abjecte dat hem dagelijks omringt in de vorm van onfrisse lichaamsgeuren, bloed en urine.
Alles wijst erop dat Figueras, de hoofdfiguur uit deze korte roman, als alter ego mag worden gelezen van de Cubaanse schrijver Guillermo Rosales. Ook de in 1946 in Havana geboren Rosales was aanvankelijk een fervent aanhanger van de Cubaanse Revolutie. Hij werkte mee aan alfabetiseringscampagnes en schreef jarenlang voor het communistische weekblad Mella. Tot hij het aan de stok kreeg met het Castro-regime. Figueras ziet een rechtstreeks verband met zijn psychische aandoening: ‘Daarna werd ik gek. Ik begon duivels op de muren te zien, hoorde stemmen die me uitscholden en hield op met schrijven. Ik kreeg schuim op mijn lippen als een hondsdolle hond.’
In werkelijkheid werd bij Rosales al veel vroeger schizofrenie gediagnosticeerd, al zal het fnuiken van zijn literaire ambities daar geen goed aan hebben gedaan. Zijn leven in de VS speelde zich vooral in psychiatrische en andere soorten tehuizen af. Uiteindelijk zou de auteur het grootste deel van zijn werk vernietigen voor hij op zijn 47ste, berooid en eenzaam, zelfmoord pleegde.
Cubaanser dan de auteur lief was
Het huis van de drenkelingen verscheen oorspronkelijk in 1987 en is intussen uitgegroeid tot een cultboek. Maar het was wachten op een genuanceerdere benadering van de Cubaanse diaspora voor de roman zijn weg vond naar een groter publiek, eerst in het Spaans, naderhand in het Frans en het Engels en nu ook in het Nederlands. Dat dit allemaal zo lang duurde, houdt verband met de complexe receptie van de Cubaanse literatuur. Hoewel hij via Madrid in Miami aankwam, wordt Rosales gerekend tot de Mariel-generatie, de tweede grote migratiegolf vanuit Cuba die in 1980 plaatsvond. Toen liet de Cubaanse regering circa 125.000 Cubanen vanuit de havenstad Mariel in zo’n 1700 boten de oversteek maken naar Florida. Castro greep de gelegenheid aan om zich te ontdoen van ongewenste elementen – homo’s, delinquenten en geesteszieken, die het regime liever kwijt dan rijk was.
De samenstelling van deze exodus was totaal anders dan die van de eerste golf: de vluchtelingen waren jonger, minder blank en behoorden vaak tot een lagere sociale klasse, maar bovenal hadden ze er twintig jaar communisme op zitten. ‘Afval’ is dan ook niet toevallig de dominante metafoor in de roman. Zoals gezegd herbergt het tehuis menselijk ‘uitschot’: uitgespuwd door het Castro-regime, hadden deze ballingen ook grote moeite om zich te integreren in de VS. Ze hoorden nergens thuis, hadden schoon genoeg van Castro, maar vonden evenmin aansluiting bij de intussen in Miami gesettelde Cubanen die vlak na de Revolutie uit het eiland waren vertrokken. Door dit dubbele stigma pasten ze niet binnen de gepolariseerde denkschema’s die lange tijd de perceptie van de Cubaanse literatuur hebben beheerst.
Een aantal schrijvers onder hen richtte het literaire tijdschrift Mariel op, dat expliciet in de roman wordt genoemd op het moment dat de Zwarte Dichter, Figueras’ beste vriend en zijn contactpersoon met de buitenwereld, hem een exemplaar overhandigt. Behalve Rosales publiceerde bijvoorbeeld ook Reinaldo Arenas (onder meer bekend van zijn verfilmde autobiografie Before Night Falls) in het blad. Het zegt voorts veel over de door en door ideologische interpretatie van Rosales’ werk dat kort na zijn dood alleen die fragmenten uit Het huis van de drenkelingen in een bloemlezing van de Cubaanse diaspora verschenen die het kapitalisme bekritiseerden, terwijl het in het Engels juist andersom was: daar werden enkel pagina’s geselecteerd die het communisme op de korrel namen.
De hele roman lang kijken we door de ogen van Figueras. Maar door zijn ziektegeschiedenis kan hij bezwaarlijk doorgaan voor een betrouwbare verteller. Het feit dat hij zelf elke politieke interpretatie van zijn verhaal verwerpt (‘Ik ben geen politieke balling’), hoeft met andere woorden niet al te letterlijk worden genomen. De vergelijking met One Flew over the Cuckoo’s Nest, die op de achterflap prijkt, is naast de kwestie aangezien het hier niet gaat om een aanklacht tegen bepaalde praktijken binnen de psychatrie.
Dat Figueras wel degelijk door zijn vaderland getraumatiseerd is, blijkt trouwens uit de vele droomscènes die Fidel Castro tot voorwerp hebben. Nu eens verschijnt Cuba erin als een kapotgeschoten huis waar de Líder Máximo zich verschanst, dan weer wordt de draak gestoken met de verwachting van de ballingen als zou de dood van Castro automatisch die van het regime inluiden. Volgens Figueras is dat een naïeve misrekening, want zelfs als Fidel in zijn kist ligt, blijft hij de plak zwaaien: ‘Toen ging de kist open. Fidel stak eerst zijn hand naar buiten, vervolgens de helft van zijn lichaam, en ten slotte stapte hij er helemaal uit.’ De loop van de geschiedenis heeft Figueras alvast gelijk gegeven. Na Fidel kwam Raúl en alles bleef bij het oude.
Wel klopt het dat de roman de Cubaanse context overstijgt en dat de verteller een complete outsider of ’totale balling’ is. Toch valt op dat uitgerekend binnen het home de Cubaanse gelijkheidsideologie in de praktijk wordt gebracht. Figueras zit er bijvoorbeeld samen met de aan lager wal geraakte grande dame Ida, wat hem de volgende ironische opmerking ontlokt: ‘Nu zijn de communist en de bourgeois in hetzelfde oord beland. De geschiedenis heeft ze dezelfde plek toebedeeld: het boarding home.’ In dit opzicht kan dat home doorgaan voor een ‘heterotopie’, een aan Michel Foucault ontleend concept dat duidt op een perfect lokaliseerbare begrensde plek die afwijkt van de norm, tegelijk een binnen en een buiten, een plek die andere reële plaatsen uit een bepaalde cultuur zowel representeert als ondergraaft.
Een uitzichtloze situatie
Hierboven citeerde ik al de apocalyptische voorspelling van Figueras die als een mantra wordt herhaald: ‘Na dit boarding home is er niets meer. Alleen nog de straat’. Maar zelfs die straat biedt weinig soelaas en lijkt enkel op het eerste gezicht een oase van vrijheid. Want wanneer hij door Little Havana loopt, dat deel van Miami waar de meeste Cubanen wonen, wordt de verteller geconfronteerd met een andere uitwas: het materialisme en opportunisme van diegenen die net na de Revolutie in Florida neerstreken om er de American Dream na te jagen. Omdat hij zich mateloos ergert aan die ingesteldheid, zit er voor Figueras niets anders op dan telkens terug te keren naar het boarding home.
Het beeld dat hij van zijn voormalige landgenoten schetst, is dan ook allesbehalve fraai: ‘[…] je kunt ze op elk tijdstip in de deur van hun huis zien zitten, gekleed in korte broek, felgekleurd overhemd en met baseballpet. Ze dragen dikke gouden kettingen om hun hals met afbeeldingen van heiligen, indianen en popsterren. Ze drinken bier uit blik, knappen hun kapotte radio’s op en luisteren op hun draagbare radio naar oorverdovende rockmuziek of zenuwslopende drumsolo’s.’ Het is vooral hun streven naar kleinburgerlijkheid dat hij verafschuwt.
Het enige lichtpunt in de roman is Figueras’ ontmoeting met nieuwkomer Francis. Ze delen een communistisch verleden dat is uitgedraaid op een bittere desillusie en begrijpen elkaar daarom zonder woorden. Bovendien voelt Figueras zich tot Francis aangetrokken omdat ze een artistiek begaafde zielsverwant is. Maar ook hier loopt het fout. Zelfs als hij haar teder probeert te omhelzen, bekruipt hem ineens de onweerstaanbare drang om haar pijn te doen. Het personage is te zeer ontwricht om nog normale menselijke relaties te kunnen aanknopen. De ontsnappingspoging die ze samen ondernemen, loopt uiteindelijk faliekant af. Het enige alternatief dat de schrijver rest, is het schrijven zelf, als een volkomen lucide daad van verzet tegen een wereld waarin alle idealen gecorrumpeerd zijn. De literatuur die hem op Cuba tot persona non grata maakte, is nu zijn reddingsboei geworden.
Het verdient lof dat deze inktzwarte roman nu ook in het Nederlands vertaald werd door Arie van der Wal, die al heel wat interessante Spaanstalige auteurs (onder meer Roberto Bolaño en Alan Pauls) in ons taalgebied introduceerde. In haar nawoord, ‘Guillermo Rosales of de intellectuele woede’, situeert Ivette Leyva Martínez de moderne klassieker nauwkeurig binnen het oeuvre van de hier nog onbekende auteur.
Het is inderdaad door die ingehouden woede over het mislukte Cubaanse experiment dat Het huis van de drenkelingen literair beklijft, al blijven ook de rauwe, Bukowski-achtige passages over de uitbuiting van de geestelijk ontspoorde inwoners van het tehuis en de surrealistisch aandoende dromen over de tentakels van het regime nazinderen.
Onlangs werd het boek overigens verfilmd onder de afwijkende titel If You Saw His Heart, met Gael García Bernal in de hoofdrol. De actie werd echter verplaatst naar het zigeunermilieu in Frankrijk, waardoor de verwevenheid met de Cubaanse geschiedenis kwam te vervallen en het verhaal een universele dimensie kreeg.
Ilse Logie
Guillermo Rosales: Het huis van de drenkelingen (vert. Arie van der Wal), Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2018. ISBN: 978 90 254 4902 5/ 160 p. p>
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier