Benno Barnard

Een soort christen

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard ergert zich aan de voorzitter van de Nederlandse Vereniging tot bevordering van de Zondagsrust, maar evenzeer aan de cultuurhistorische holte van onze journalistiek, waaruit de vooraf opgenomen schaterlach opstijgt.

Maandag

Een goede vriend – een vriend met goede smaak – las de laatste roman van Julian Barnes, The Sense of an Ending. Op de schedel van de auteur zijn lauweren gedrukt; op internetfora wordt met ontzag gesproken over het postmoderne meesterwerk; iedereen vindt weer eens wat iedereen vindt, precies zoals dat bij ons het geval is.

De goede vriend las vervolgens de roman Een doodgewoon leven (1934) van de Tsjechische schrijver Karel ?apek (1890-1938), die net als Barnes over de werking van het geheugen schrijft, en daar een autobiografie omheen verzint. De dode ?apek bleek in alle opzichten – stilistisch, filosofisch en inzake leesplezier – de meerdere van Barnes; naast de Tsjech was de Brit een bleek dwaallichtje, dansend boven een moeras van pretentie.

Ik heb geen van beide boeken gelezen, maar het oordeel van mijn vriend verbaasde me niet – ik vind al heel lang dat het postmodernisme op het modernisme volgt als de droefgeestigheid op het orgasme.

Dinsdag

Romans schrijven… wat een horreur. Ze lezen is al zo’n beproeving. De hel van de literatuur ruikt niet naar zwavel, maar naar het zweet van de romanschrijver.

Woensdag

Ariadne van den Brande brengt in eigen beheer een cd met Franse chansons uit: Trois petites notes. U kent Ariadne niet? Dat komt doordat op de lichte radiozender vrijwel uitsluitend rotmuziek wordt gedraaid. Ariadne – ze tralalaat als de betere zangvogels – hoort niet bij de troep die ons door de staatsomroep wordt opgedrongen.

Op de hoes prijst de joviale Bart van Loo de kunst van Ariadne (hij hokt met Marianne en kent haar liedjes, sauzen en liefdesknepen als geen ander). Ik luister naar ‘Que reste-t-il de nos amours’, een geheel uit weemoed en zachte brie gecomponeerd lied van Charles Trenet, die me terugvoert naar november 1910, de maand van mijn vaders dood. Hij hield van Trenet, mijn vadertje, een paar maanden eerder had hij me nog gevraagd ‘Le temps des cérises’ op te zetten: hij was weer vingt ans (minnaars in chansons zijn altijd twintig) en op zijn bed vloog hij terug naar de Franse campagne, waar hij in de velden bij Reims mijn moeder het hof maakte.

Dat verhaal vertelde hij, maar het was fantasie, op zijn twintigste had hij net zijn geweer bij de Duitsers ingeleverd; naar mijn moeders hand dong hij op het strand van Katwijk. In de dagen voor zijn dood kreunde en snurkte hij nog een beetje mee toen ik ‘Que reste-t-il de nos amours’ voor hem draaide.

Donderdag

Mijn Engelse vriend Colin – zanger en gitarist – stuurt me een link naar een optreden van hem in Frankrijk. Ik klik. Hij begint te zingen. Hij zingt ‘Que reste-t-il de nos amours’.

Vrijdag

Volgens de verteller van ?apek is een mens een menigte. Synchroniciteit: je ziet jezelf in die menigte naar jou zwaaien.

Zaterdag

Drie weken voor zijn dood schreef ik een laatste brief aan mijn stervende vader: ‘Ondertussen weet ik dat ik, rijdend door jouw en mijn Engeland, Christopher en Anna altijd weer over Vroeger zal vertellen, want iedere reis bevat alle vroegere reizen, als de ui haar rokken, en zo’n reis maakt deel uit van ons gezamenlijke narratieve continuüm, dat begonnen is voor mijn geboorte… Ik schrijf je dit ook om nog maar eens te bevestigen wat een bijzondere jeugd ik heb gehad. Dat is meer dan een gelukkige jeugd. Die jeugd gaf mij ook een opdracht mee. De hele mythologie van ons romantische huis, de hobbits en trollen die achter het kasteel woonden, in het wortelstelsel van de oude lofbomen, de lange zomers in Engeland, de dierbare kinderboeken, de godsdienst als verhaal, het schildknaapbesef, ontleend aan The Once and Future King en De brief voor de koning… ach, ik kan zo lang doorgaan. Jij en mama waren geweldige opvoeders en jullie wisten het zelf niet eens.’

Later

Herinneringen: de pijl van de tijd vliegt achteruit en bereikt, op het moment van onze dood, de lege rechterhand van God, die zijn linkerhand met de boog op het moment van onze geboorte net laat zakken.

Zondag

Op zijn website heeft het Antifascistisch Front ‘anders denkende mensen kapotmaken’ tot politiek programma verheven. De antifascisten jagen op de hekserij van de niet-marxisten als de inquisitie op protestanten. Het ergste zijn hun dwangmatige leugens, die in hun aard zijn geïncrusteerd als fossielen in gesteente.

Maandag

Het Reformatorisch Dagblad citeert met instemming de voorzitter van de Nederlandse Vereniging tot bevordering van de Zondagsrust en de Zondagsheiliging, die een Elfstedentocht op zondag als een aanval op de Bijbel beschouwt. Ik erger me dood aan die anale interpretatie van wat christelijk zou zijn, maar ik erger me even dood aan de cultuurhistorische holte van onze journalistiek, waaruit de vooraf opgenomen schaterlach opstijgt. Mallotige theologie daargelaten, de andere kranten mochten willen dat ze het niveau van dat o zo saaie Reformatorisch Dagblad haalden, dat de traditie van nationale geletterdheid sinds de Statenbijbel in grote eenzaamheid voortzet.

Dinsdag

Alain de Botton wil in het centrum van Londen een atheïstische tempel oprichten. Als mogelijke liturgische tekst stelt hij voor: ‘Laat ons Plato en Jane Austen prijzen.’ Werkelijk? Die Plato heeft anders heel wat schade aangericht in onze hoofden. Jane Austen is beslist erg aardig, maar De Botton bedoelt natuurlijk: ‘Laat ons Alain de Botton prijzen.’

Piet de Moor merkt terecht op: ‘De Botton zelf volgt grote voorbeelden: in haar terreurfase loofde de Franse Revolutie de vergoddelijkte rede. Het eerste feest voor de ratio werd in 1793 in de Parijse Notre-Dame gevierd. Daarna volgde een wet die van alle kerken in Frankrijk “tempels van de rede” maakte.’

Ja, die Franse Revolutie… Het Antifascistisch Front arresteerde er geestdriftig op los. Het Nationale Scheermes sneed de hoofden der andersdenkenden af. De Rede glimlachte. Onze Vader die in de hemelen zijt, bevrijd ons van de liefdelozen die de samenleving hun gedram willen opleggen.

Later

Zeker, journalisten – ik ben een soort christen, misschien geen erg voorbeeldige, maar toch een soort christen. Uw vooronderstelling dat ik dan ook wel Genesis 1 als een kosmologisch alternatief voor Darwin opvat, net als de Zondagsheiligers, is een gevolg van uw indrukwekkende denkluiheid. Die Richard Dawkins en Alain de Botton zijn ook al zo lui als het op mij interpreteren aankomt. Jazeker, ik ben een soort christen, bende stomkoppen – en ik ben, in alle bescheidenheid gezegd, stukken intelligenter dan jullie.

Woensdag

Schrijver zijn in het westen. Een bloedrode zon zakt in zee. Mijn schaduw wordt reusachtig.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content