Benno Barnard

Een middelvinger

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Accueil maar geen onthaal: ook Benno Barnard ondervond aan den lijve hoe gevoelig het Nederlands ligt in het Brusselse.

Maandag (warm) Ik heb iets voor mijn auto nodig. Op aanraden van Joy rijd ik naar een groot autobedrijf in een of ander winkelcentrum in Woluwe. De zon bestookt de parking. Op de gevel staat alles in twee talen. Het interieur is rationeel verlicht, de airconditioning maakt ook de letterlijke atmosfeer koud. Achter de toonbank zit een dertiger in een roze overhemd en een nadrukkelijke stropdas. Het donkere, modieus geknipte haar glimt van de gel. De huid is onnatuurlijk gebruind. Een centimeter trouwring bedekt een heel vingerkootje. Sporen van manicure. Aftershave, hemel, wat een penetrante aftershave! Verduidelijken deze fenomenologische details iets? Ik kan me het bijbehorende vrouwtje goed voorstellen. Boven zijn hoofd bengelt een bordje met de woorden ONTHAAL en ACCUEIL. Ik vraag om een bepaalde spuitbus. ‘En français s’il vous plaît,’ zegt de landgenoot. ‘Pardon ?’ zeg ik. ‘Ik wijs op het gastvrije bordje boven zijn hoofd. Hij haalt zijn schouders op, vult iets op een formulier in en negeert me verder, vervuld van een rustige trots op zijn onvermogen een andere taal te spreken. In zijn spraakcentrum heerst de Franse grammatica; in zijn strottenhoofd wachten arrogante vocalen op activering.

’s Avonds (warm)
Is het Franstalige brein zo trots? Achter de helverlichte balzaal van het Rationalisme bevinden zich duistere vertrekken, volgestouwd met Onredelijkheid. De praatzieke Latijnse ziel verbergt, onder het dof geworden verguldsel van een voorbije hofcultuur, een diepe twijfel. Maar ik stond dus ononthaald te wezen, tegenover het slachtoffer van falend onderwijs en zonnebankcultuur. ‘Meneer,’ zei ik in het Frans, ‘kunt u een collega roepen die wel Nederlands kent?’ Hij keek op en zei: ‘Het is altijd hetzelfde met jullie Vlamingen! Jullie weigeren gewoon Frans te spreken!’ Het bruin bladderde af, het roze overhemd scheurde onder zijn opzwellende torso, aan zijn vingers groeiden smerige nagels…

Een uur later (warm) Een bekentenis… ik schaam me dood… maar er keek toch niemand toe, u was er niet… Ik liep naar de deur van het autobedrijf, draaide me om en stak mijn middelvinger op naar de roze, gebronsde, gemanicuurde… Het voelde bijzonder weldadig aan. Buiten botste ik op het zonlicht, dat om mij heen aan scherven viel.

Dinsdag (warm)
Zie ik daar oom Sigmund grijnzen op de achtergrond van het woord consument? Mijn uitgeverij gebruikt dat in een brief – bedoeld is de boekenlezer (of althans de boekenkoper). Denkt u niet dat ik tegen het kapitalisme ben gekant! Ik ben ervan overtuigd dat een beschaafde markt, bevolkt door kooplui met goede manieren en liefde voor hun waren, de diepe behoefte der mensenkinderen aan winkeltje spelen bevredigt.

Woensdag (warm) In de revolutie heb ik nooit geloofd. Je verandert de wereld niet – illusie van pubers en communisten – maar leert haar wel kennen. Ben ik met die opvatting een reactionair? Net op tijd weerklinkt het trompetgeschal van de cavalerie die mij te hulp schiet: ‘Het tegendeel van de reactie is niet de revolutie, maar het scheppen. De wereld bevindt zich voortdurend in een toestand van reactie en loopt daarmee voortdurend het gevaar van de revolutie. De vooruitgang, als het er een is, wordt daardoor gedefinieerd dat onophoudelijk allerlei scheppers de vormen vinden die de geest van de reactie en van de traagheid overwinnen, zonder dat de revolutie eraan te pas hoeft te komen. Wanneer die scheppers er niet meer zijn, wordt de revolutie onvermijdelijk.’

Donderdag (warm)
Het bovenstaande komt uit het dagboek van iemand anders, Albert Camus namelijk. Hij herinnert me eraan dat dictators altijd weer beducht zijn voor de scheppende geest, omdat ze zichzelf misleiden met de gedachte dat de demon van de revolutie artistiek zou zijn. Datzelfde denken de revolutionairen ook. De revolutie als kunstwerk. De revolutie als zelfverheffing van de oncreatieve mens. Ziehier mijn afkeer van extreem-links.

Vrijdag (wanneer gaat het nu eens regenen) Een vriend vraagt me wat volgens mij de officiële naam van de Dossinkazerne in Mechelen zou moeten zijn: het ‘Joods Museum van Deportatie en Verzet’? Of ‘voor’? Dat laatste voorzetsel zou toch klinken alsof ze de nazi’s tegelijkertijd steunden en bestreden. Mijn vriend is het ‘gevoelsmatig’ met mij eens. ‘Maar,’ zegt hij, ‘ik heb de Taalunie gebeld en volgens die kerel is dat van maar één mening. Het kon allebei volgens hem.’ Taaladvies van de Taalunie… dat klinkt alsof je iets zinnigs te horen zult krijgen, alsof de dokter je de consumptie van vette gerechten zal ontraden. Maar de Taalunie is een kwakzalver. Aan de muur van zijn praktijkruimte hangt het geborduurde adagium ’taal is een levend iets dat constant verandert’. De dokter zal nooit ofte nimmer een ’taalgebruiker’ (een taalconsument) voor het hoofd stoten, zelfs niet als dat hoofd leeg is. Wartaal bewijst het frisse, levende karakter van het Nederlands. (De officiële naam is trouwens ‘Joods Museum van Deportatie en Verzet’.)

Zaterdag (snikheet)
Als je de Taalunie vraagt of het juiste woord voor zo’n groot blad op vier poten ’tafel’ is, zal zij antwoorden dat ’tafel’ beslist gehanteerd mag worden, maar dat dat maar één mening is.

Zondag (idem)
De veldweg voert mij naar mijn dorp. Aan weerszijden liggen de akkers te dampen in de hitte. De auto voor mij rijdt over het lijk van een witte duif, een vers lijk, nog helemaal duifvormig. Het bloed spat eruit en ik rijd door een wolk van veren, alsof het dode symbool – platgereden vrede, liefde, spiritualiteit – een nieuw symbool voortbrengt. Maar wat symboliseert dat nieuwe symbool dan? Eén wit veertje blijft plakken aan de voorruit. Heb ik nu de Heilige Geest of Vrouw Holle ontmoet?



Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content