Benno Barnard

Een bezoek aan het sterfbed

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard over Willem Barnard, het Nieuwe Jeruzalem en ‘Koningsblauw’.

Maandag (een lucht van tin) Sinterklaas nadert. Een vriend schrijft me over een klein kindertijdtrauma: zijn ouders vertelden hem dat Sinterklaas niet bestond, en hij worstelde dagenlang met het tweekoppige monster van liegende ouders. Mijn ouders waren heel wat verstandiger: ze vertelden dat wij allemaal samen Sinterklaas waren. Wij waren dat mystieke lichaam… Ik schrijf mijn vriend terug dat er ook verlichte ouders zijn die weigeren hun kinderen in de mythe in te wijden en van meet af aan open kaart spelen. Dat soort ouders verafschuw ik. Dan moet je je kinderen ook geen sprookjes voorlezen. Je moet ze nooit boeken geven. Ze moeten opgroeien in een wereld zonder koningen, jonkvrouwen, heksen, ridders en schildknapen. Ze zullen als volwassenen weerloos in andere mythen geloven, die nooit als dusdanig ontmaskerd zijn, in die van de eeuwige progressie om te beginnen.

Dinsdag (een lucht van lood) De meeste intellectuelen verplaatsen zich op enkele stokpaarden, waarvan de Maakbaarheidsideologie en de Klimaatpaniek de bekendste zijn. Die ideeën hebben een christelijke pedigree: ze vervangen de Stad Gods, respectievelijk de Ruiters van de Apocalyps – want ook de notie van de kapotmaakbaarheid behoort tot de zelfoverschatting van de mens.

Woensdag (een lucht van ijzer) De zomer van twee jaar geleden. Mijn vader lag vrijwel non-stop op bed: alles wat machinaal aan hem was, zijn afgebrokkelde heup, zijn verkankerde prostaat, zijn ene long, het deed allemaal pijn. Hij sufte weg, ver weg soms. Werd dan weer wakker, was weer mijn vader, een en al koortsige, melancholieke sprankeling. Begon over Homerus, Wordsworth, Baudelaire, Dickinson, Ida Gerhardt. Citeerde uit zijn hoofd. Vroeg om een boek, dat ik in de woonkamer ging halen, opgelucht even weg te zijn uit de oudemensengeur van die incontinente zieke, tegelijk vervuld van schaamte over mijn opluchting. Ik haalde diep adem voor ik zijn slaapkamer weer betrad. Op een keer bracht ik mijn Joodse vriend mee. Hij omvatte zijn beide handen, wat een hele inspanning vergde. ‘Wees welkom… Benno heeft me over je verteld… ik ben Willem…’ Mijn vriend gaf hem een schildje met een kleurig bas-reliëf van Jeruzalem: toeristenkitsch, maar dat gaf niet. Binnen een paar minuten begon mijn vader, teruggezakt in zijn kussens, over de oorlog, de Arbeitseinsatz in Berlijn, de bommen, en toen over zijn schuld, zijn schuld, zijn grote schuld. ‘Niets heb ik gedaan om Joodse mensen te helpen… ik was zo laf…’ Tranen, ik had het kunnen weten. Ik ging op mijn tenen de kamer uit. Door de deur hoorde ik mijn vriend praten tegen mijn stervende vader: ‘Je was wie je was, Willem. Je was niet voorbestemd om de held te spelen.’ Gezucht. ‘Denk je dat echt?’ Ik beet mijn onderlip stuk. ‘Je zou zijn opgepakt en doodgeschoten. Dan had je nooit je gedichten geschreven. Je had je kinderen niet verwekt. Je zoon zou nooit mijn vriend zijn geweest.’ De zachte dwang van die stem. Ik hoorde mijn vader huilen. Later zei hij tegen me: ‘Hij heeft me vergeven. Je vriend heeft me vergeven.’ Hij zakte weg in een vredige repetitie van het doodzijn, een beetje reutelend, zijn wangen nog glinsterend van de tranen. Er was een kleine Jood van dertig voor nodig om zijn wond te helen. Hij stierf vijf maanden later en liet me het bas-reliëf na. Achterop staat in de onvaste oudemannenletters van zijn laatste levensjaar: ‘Michael Freilich uit Antwerpen bracht dit mee op 8 juni 2010 toen hij met Benno op bezoek was’. Het ligt op mijn bureau: de koepeltjes zijn van goud en de poortjes van lapis lazuli; het is een relikwie van onschatbare waarde.

Donderdag (wolkenflarden, een impotente zon) Mijn opvatting luidt dat de kunst en het intellect de oorlog moeten verklaren aan het opgelegde egalitarisme. Verdedig de vrijheid. Stimuleer de emancipatie. Pleit voor de traditie, het continuüm, een zo breed mogelijke kennis van kunst, literatuur en geschiedenis. Verhinder dat wereldverbeteraars het departement van onderwijs bezetten. Accepteer het feit dat u een voortbrengsel van de westerse cultuur bent, alvorens die cultuur te bekritiseren. Verbeter uw positie indien mogelijk door noeste arbeid en het woekeren met al uw talenten. Zo ongeveer luidt de boodschap van mijn conservatisme. Het Nieuwe Jeruzalem daalt uit de hemel neer, of niet natuurlijk, maar je kunt het nooit zelf bouwen; hooguit is een onvolmaakte benadering van de transcendente matrix mogelijk.

Vrijdag (het is zo mistig dat ik het weer niet kan zien) De Palestijnse vader die beschrijft hoe zijn twee zonen bij een bombardement zijn omgekomen: ‘God slingerde hun bed wel dertig meter ver weg!’ Weliswaar betrof het een Israëlisch schiettuig, maar aangezien Allah alles beschikt, heeft Allah dus ook… Goethe tegen Eckermann: ‘Het is toch hoogst merkwaardig met welke leerstellingen de mohammedanen de opvoeding aanpakken… De kogel waar mijn naam niet op geschreven staat, zal me niet treffen, zegt de soldaat aan het front…’

Zaterdag Toen ik ontwaakte, lag Roffel op bed. Ik aaide hem, krabde achter zijn oren en liet mijn vingers over zijn ribben glijden, tokkelend als op de snaren van een instrument. En plotseling, tijdens dat aaien, drong zich een simpel existentieel besef aan me op, een doodsimpele, peilloze, onoplosbare evidentie: hij was een hond en ik was een mens… hij was Roffel en ik Benno… ik een mens, gevormd om te denken en te schrijven, hij een border collie, getraind om schapen bijeen te drijven en de baas te behagen… maar waarom was het niet omgekeerd?

Zondag Eergisteravond het poëzieprogramma Koningsblauw in een cultureel centrum in Genk. Dat centrum was gevestigd in een gerestaureerd en verbouwd mijngebouw; buiten verrezen twee titanische liften. Het had iets vaag decadents, gedichten voorlezen boven het gangenstelsel waar zwetende kompels nog in de steenkool hakten toen ik al in de duisternis van Brusselse nachtcafés aan de bar de poète maudit hing te belichamen. Ik keek met devotie naar die monumenten van een verdoemde arbeidersklasse. Ik dacht aan de regels die ik op verzoek van de organisatie had geschreven:

Koningsblauw is een woord dat ik zelf nooit gebruik, maar ik ruik wel de inkt en de whisky erin.

En bij die 2 x 4 anapesten, geschreven ter nagedachtenis aan Herman de Coninck, voelde ik de weerzin in me opkomen als een erectie.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content