De kartonnen dozen van Hugo Claus

Een verhuizing met fatale gevolgen: Guido Lauwaert over het verlies van het vervolg van ‘Het verdriet van België’.

De schurkenstreek die Hugo zijn broer Johan nooit heeft vergeven en voor een definitieve breuk tussen de broers leidde, is er gekomen met de verhuis van zijn inboedel van de Kasteellaan naar de Sint-Jansvest. Van een gelijkvloers appartement naar een ruime woning, uitkijkend op de Schelde.
Schatten van Lokeren weg Samen met de huisraad wilde Hugo ook alle kunstwerken die hij met de jaren verzameld had in zijn atelier opslaan. De schilderijen, samen met grafisch werk van eigen hand, stonden netjes verpakt in kisten in een magazijn in Lokeren. De hele operatie liet hij over aan Johan, die de oude getrouwen weer samenbracht, waaronder M.L., een Gentse antiquair, die om het jaar verhuisde en telkens onder een andere naam herbegon om de staatsinstellingen te misleiden, en een jonge auteur die zichzelf ziet als de reïncarnatie van Marcel Proust, en goed bevriend is geraakt met zowel Claus als Gerard Reve. Zelf vertrok Claus voor de zoveelste maal op reis en hoopte op een prachtig ingerichte loft, instapklaar, om ’s anderendaags eindelijk te beginnen aan de afwerking van het vervolg op Het verdriet van België. Wat hij echter aantrof bij zijn thuiskomst was de helft van zijn bezittingen. De huisraad mocht dan min of meer compleet zijn, maar een derde van de kartonnen dozen was verdwenen samen met al de schatten van Lokeren.

De schatten, zoals eerder gezegd, bestonden uit eigen plastisch werk, maar ook uit schilderijen die hij in Parijs had gekocht, ten tijde van zijn verhouding met Sylvia Kristel. Aan geld had hij geen gebrek, maar zo groot was zijn kapitaal nu ook weer niet. Een bank heeft, zolang de weduwe niet de macht overnam, nooit een cent aan Claus verdiend. Maar Sylvia, met haar Emanuelle’s, zat flink bij kas en betaalde wat Hugo uitzocht bij antiekzaken en op veilingen. Hij zou haar terugbetalen na de volgende afrekening met zijn uitgever. Wat hij nooit heeft gedaan. De schilderijen waren typische portretten uit de 19de eeuw. Bemiddelde mensen huurden schilders in en lieten zichzelf, hun vrouw, kinderen en vaak ook vrienden en verwanten schilderen. Met de opkomst van de fotografie verdween die gewoonte, maar wat Claus vooral aantrok was de overgangsfase. Gecombineerd met symbolen waarvan de opdrachtgevers de betekenis niet inzagen. Zoals lokken bij vrouwen in de vorm van horens.


De antiekzaak van broer Johan Geen enkel schilderij was er te vinden in zijn nieuwe verblijf. Broer Johan beweerde bij hoog en bij laag dat hij alles keurig had verhuisd en niets had verdonkermaand, maar Hugo, de gewoontes van zijn broer kennende, bleef maar zeuren. Niet enkel tegen zijn broer, mar hij deed ook zijn beklag tegen zijn vrienden, waaronder uw literaire spion. Claus’ vermoeden werd extra gevoed omdat kort voordien Johan Claus een antiekzaak was begonnen in Oostende met Rainer Tipper, een man van dertien stielen, twaalf ongelukken en elf nationaliteiten.

Dustin Hoffman Die Tipper was een kleurrijke figuur die het altijd groots zag. Zo heeft hij als bronqanteur het hele interieur van de leegstaande Gentse bioscoop Capitole gekocht en verkocht aan een Amerikaan die er een cinemazaal in Los Angeles mee heeft ingericht. Amerikanen waren stapel op inrichtingen met een mix van art nouveau en art déco, overgoten met een flinke scheut kitsch. Zelfs de stoelen van de Capitole zijn naar L.A. verhuisd. Samen met het interieur van de Capitole, en een halve scheepslading kisten met kunstwerken, heeft Tipper het ruime sop gekozen, richting Amerika, want in België zaten zowat alle overheidsdiensten, inclusief de politie, achter hem aan. Het is dus niet meer dan logisch dat Claus zijn broer Johan verdacht van de verkoop van zijn kunstverzameling aan de fielt en dat ze in Amerika zijn verhandeld. Volgens een bron, die goed bevriend was met Johan Claus, tot zijn dood in 2009, zijn enkele schilderijen gekocht door filmster Dustin Hoffman en hangen ze in zijn interieur in Malibu. Na voor de zoveelste maal op de fles te zijn gegaan is Rainer Tipper goochelaar geworden in een gokhotel van Las Vegas.

Handeltje in ‘originele’ handschriften Dat was al een ramp, maar een grotere was de verdwijning van een aantal kartonnen dozen. Ze waren gevuld met kladschriften en getypte aanzetten voor het vervolg Het verdriet. Hugo heeft, op wat beginwerk na, altijd zijn werken met de hand geschreven. Na de publicatie in boekvorm verkocht hij ze aan verzamelaars en hij schrok er niet voor terug om werken twee-, driemaal over te schrijven en als origineel te verkopen. Om die reden haalt een manuscript op een veiling niet de prijs die er van een auteur van zijn niveau verwacht zou mogen worden.

Wie de dozen verdonkermaand heeft is altijd een mysterie gebleven. Johan Claus lag voor de hand, maar een vermoeden gaat ook uit naar zijn secretaresse, ten tijde van de Kasteellaan, een zekere Françoise Opsomer, indertijd studente Letterkunde. Zij is nog steeds bedrijvig in ‘het vak’, als literair adviseur, en heeft ooit een boekje geschreven over Cees Nooteboom die, wat toeval, vaak op bezoek was bij Hugo Claus. Volgens de weduwe van Johan Claus was ze stikjaloers. Voor of na het tikken zette ze koffie voor Hugo, sorteerde zijn post en bevredigde al zijn wensen. Maar Hugo had tijdens zijn tweede leeftijd altijd meer dan één verhouding. Onder meer met de vrouw van Johan, een zekere Audrey De Vlieger, die ooit een paar romans heeft uitgegeven bij Julien Weverbergh, waaronder Gesneden Brood. Claus heeft ze geredigeerd, maar veel heeft het niet geholpen. Ze verkochten voor geen meter en de derde roman is dan ook afgewezen door Weverbergh.

Het voor de secretaresse onverwachte bezoek van de dames irriteerde de secretaresse mateloos. Het gebeurde meer dan eens dat Hugo de vrouwen moest scheiden, die elkaar te lijf gingen met hun sacochen. De jaloersheid nam zulke omvang aan dat zij de verdenking bij Claus op zich laadde, dat zij zich uit jaloersheid een aantal kartonnen dozen heeft toegeëigend. Na zijn intrek in de Sint-Jansvest heeft hij haar daarom ontslagen.

Parijs vervolg van ‘Het verdriet’ Wie wat ook heeft uitgespookt, het maakte dat Claus bleef zitten met rudimentaire notities. Te weinig voor het omvangrijk boek dat hij voor ogen had, een vervolg op Het verdriet. Kort samengevat moest het de overstap zijn van Louis Seynaeve naar het echte leven, te beginnen met zijn tijd aan de Gentse Koninklijke Academie voor Schone Kunsten, zijn vertrek naar Parijs, zijn verblijf aldaar, begin jaren vijftig. Wat Claus tevens voor ogen stond was een schets van de volwassenwording van het hoofdpersonage te midden van de kunstenaars die hem artistiek gevormd hebben, in het bijzonder de leden van Cobra en de Hollandse schrijvers rond Simon Vinkenoog.

Joyce en Claus Maar ook van het nachtleven en alle seksuele escapades die erbij hoorden, de uitstappen naar Rome en de uiteindelijke terugkeer van een berooide maar wijs geworden kunstenaar als jonge man naar Gent, of liever, naar Oostakker, waar zijn ouders toen woonden. Ook voor dit boek ging hij te rade bij James Joyce. Wat het vervolg moest worden was niet meer of minder dan een Vlaamse Ulysses. De roman van Joyce springt over van het college naar de universiteit. Bij Claus moest het van het Institut naar Parijs zijn. Van het gesticht de lichtstad met zijn totale vrijheid, wat de verlossing zou betekenen van elk keurslijf, van de dagelijkse routines, van eender welke religie en van alle rituelen.
The portret of the Artist as a Young Man eindigt als volgt:

’26 april: Moeder legt mijn nieuwe tweedehandskleren op orde. Ze bidt, zegt ze, dat ik nu in mijn eigen leven en weg van mijn thuis en mijn vrienden zal leren wat het hart is en wat het voelt. Amen. Zo zij het. Welkom, o leven! Ik ga nu om voor de miljoenste keer de werkelijkheid van de ervaring te ontmoeten en om in de smidse van mijn ziel het ongeschapen geweten van mijn ras te smeden. 27 april. Oude vader, oude ambachtsman, sta me nu en altijd bij.’
Hert verdriet van België, eindigt anders, het zou er aan mankeren, maar de ziel vertoont eenzelfde gevoel, en geeft een beeld van zijn trukendoos:

‘De neef liep met mij mee naar het rustiek station. “Het was een schoongedicht. Bravo.” “Ik maak er zo drie per dag,” zei hij. “Dat is rap!” “Het is mijn techniek. Ik zet alle omschrijvingen van een kruiswoordraadsel een beetje achter mekaar, schots en scheef.” “Van De Standaard!” “Ook.” Hij zei niets meer. Dus ik ook niet. Samen zongen wij “Tout va très bien, ma-da-me la marquise” de fox comique van Ray Ventura et ses Collégiens. Wij hoorden de saxofoon en de paukeslag. Wij zagen een meeuw die hinkte. We gaan zien. Wij gaan zien. Toch.’ In het eerste hoofdstuk van Ulysses neemt Stephen Dedalus [James Joyce] afscheid van zijn medestudenten en trekt van de Martelli Tower, nu een Joyce-musem aan de Ierse zee, naar Dublin. Van Dublin gaat het naar Triëst, over Zurich en vervolgens naar Parijs. In de Franse hoofdstad werkt hij Ulysses af, waaraan hij al begonnen was in zijn vorige ballingsoorden.

Geen (her)beginnen aan
Net als Joyce had Claus zijn artistieke trektocht willen beginnen met het afscheid van de stad die hem dierbaar geworden was, de academie en zijn ouders. Helaas, het heeft niet mogen zijn. Het verlies van de kartonnen dozen beroofde Claus niet enkel van de basisgegevens voor zijn Ulysses, maar ontnam hem ook de zin tot het schrijven ervan. Herbeginnen zou een werk van jaren zijn. En in herhaling vallen lag nu eenmaal niet in zijn aard. Maar een roman is er wel gekomen. Hij gaat ook over Parijs, in de tijd dat de man van D-day, Eisenhouwer, president van de V.S, is. In Parijs maakt hij kennis met de mensen van COBRA, in het boek ASUR genoemd. Karel Appel [Friso Buyl] komt veelvuldig ter sprake. Niet verwonderlijk want hij heeft altijd een basstem gehad en eiste constant het laatste woord op. Maar ook Hans Andreus, een dichter van de vijftigers die niet tegen de drank wordt belicht onder de naam Hoorne. Na zijn vroegtijdige dood in 1977 heeft Claus een gedicht geschreven waarin die handicap ter sprake komt.

‘De burcht van ASUR is een oude textielfabriek waarin met gipsplaten ateliers zijn gebouwd. In de schotten die een gang vormen waarop de ateliers uitkomen zitten deuken en barsten, aangebracht door de dichter van ASUR, Hoorne die, als hij dronken is, en dat is hij altijd na twee glazen wijn, zijn verzen scanderend op de wanden, tafels, kasten beukt. Nooit op mensen, want Hoorne is tegen geweld. … Buyl is een grofgebouwde jolige besnorde dertiger. Zijn vrouw Dora heeft een innemend gezicht met een vooruitstekend gebit. Zij zijn net aan het eten. Of we ook iets willen? Brood met hagelslag en thee met frambozen. Nee? Die thee is goed voor mensen met darmklachten, zegt Dora. Wij stappen behoedzaam over de vloer tussen de doeken die katten en vogels voorstellen. Nonni en Buyl raken in een gesprek verwikkeld waar ik geen woord van begrijp, het gaat over “ruimte” en “de dwang van de materie.”‘
Net zoals in Ulysses de vrouw van het tweede hoofdpersonage naast Stephen Dedalus, Leopold Bloom, Molly het laatste woord heeft, draait de roman rond een vrouw die hij de hoogte in steekt, de bloedmooie dochter van een graaf, Sabine de Comptine d’Aarselaer. Dat hiervoor Elly Overzier model stond kan het kleinste kind zien. Zij troont hem mee naar Parijs en wijdt hem in in het echte lichamelijke en geestelijke leven.

Wat er in de plaats is gekomen, is het verhaal van een directeur van een cultureel centrum, een gemankeerde dichter en aan de vooravond van zijn pensionering, die de dood verneemt van een oude vriend, ook al een halfbakken dichter. Zijn gehate assistent, die weet heeft van hun oude vriendschap, stelt een tentoonstelling over de aflijvige voor, om in het gevlei te komen.

‘”Daar het algemeen bekend is, mijnheer de Directeur, dat u in uw jonge tijd met Bernard Waehlens bent opgetrokken, dacht ik, als ik mij mag veroorloven, mijnheer de Directeur, dat het misschien een goed idee zou zijn om vrij snel, ik bedoel in de tijd die u nog gegeven is, een soort Waehlensavond te geven in het Centrum, niemand kan dit beter organiseren dan u, gegeven uw contacten. Wij zouden er een tentoonstelling, beperkt natuurlijk, aan kunnen koppelen. Manuscripten, foto’s. U heeft daar vast ideeën over. En als spreken van de avond zou Harry van Diest de aangewezen persoon zijn, denk ik. Daar zou veel volk naar toe komen, gezien zijn TV-optredens. De mensen zijn daar gevoelig voor. En zo duur is hij niet, heb ik gehoord. Zo’n 15.000 frank. Wij zouden het Poëziecentrum in Gent of het Museum van het Vlaams Geestesleven of de PEN-club vóór zijn, want die staan al in de startblokken.” “Over mijn lijk,” zei ik.’ De tentoonstelling wordt onder druk van vrienden van de overledene toch georganiseerd. Zonder succes, zoals mijnheer de Directeur verwacht had. Het voorstel van de slijmbal brengt de directeur zijn gouden jaren in herinnering. In Parijs. Met de overledene en de gelijkgestemden. Die episode verhaalt de beginjaren van de directeur als jonge, wilde dichter, zijn op- en ondergang, kortom de zachte vernieling van zijn idealen. Het laatste hoofdstuk eindigt waar hij begonnen is. Het enige verschil is dat de directeur met vervroegd pensioen is gegaan. En net als Het verdriet van België eindigt de roman in een station.

Onzachte vernieling
Het verlies van zijn idealen is ook de titel van de roman geworden: Een zachte vernieling. Jammer genoeg is het een onzachte vernieling geworden. Een onzachte vernieling van het ideaal dat Claus voor ogen stond. Het verhaal is zwak, mist tempo, spanning, het schept geen verwachting. Het zijn bijeengeveegde herinneringen, ze ademen verbittering uit. Het verlies van zijn schriftelijk geheugen heeft het boek werkelijk geen deugd gedaan. Maar dat het een vervolg moest zijn op Het verdriet van België blijkt duidelijk uit de flaptekst.

Het is begin jaren vijftig. André, de verteller van de roman Een zachte vernieling, ontmoet Sabine de Comptine d’Aarselaer, die in haar persoon schoonheid, ironie en passie verenigt [een typische Claus-heldin]. Hij volgt haar van Gent naar Parijs, van het moederland naar het artistieke centrum van de wereld. In haar gevolg komt hij terecht in de Vlaams-Nederlandse kunstenaarskolonie van Parijs, een milieu dat Claus soms satirisch, soms vertederd beschrijft. De gevolgen zijn vernietigend.’

Ook de recensies waren vernietigend. Tussen de lijnen door. Geen criticus die de spijker op de kop sloeg. Claus was paus. Maar meer dan een documentair cryptoverhaal was het niet. En dat allemaal door het zoek raken van een half dozijn kartonnen dozen. Die volgens een derde getuige nooit gestolen zijn, maar bij toeval terecht gekomen zijn bij het oud papier en samen met de restanten van de verbouwing werden afgevoerd door een container van de Stad Gent.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content