‘De “essentialistische” benadering van identiteit en cultuur houdt wetenschappelijk absoluut niet stand’

© Epo

In Het nieuwe vertrouwen steekt antropoloog Rik Pinxten de wanhopigen, ontmoedigden en gedemoraliseerden een hart onder de riem. Knack biedt u naast een interview ook een passage uit het boek aan. ‘De koppeling van onder meer gebruiken, gewoonten en objecten aan een bepaalde omlijnde gemeenschap is altijd voor discussie vatbaar.’

Omdat de politieke en maatschappelijke discussie sinds decennia – sinds de neoliberale periode die inzette met Thatcher en Reagan – cultuur en culturele verschillen in de focus zette, en de sociaal-economische verschillen wegdrukte, werd de expertise van mijn vakgebied (de culturele antropologie) ‘verpolitiekt’. Daarom voelde ik me steeds meer aangesproken om mijn expertise als argument in die maatschappelijke discussies in te brengen. Goed, dat was naïef van mij: machtsmensen willen niet luisteren naar de nuances van de onderzoekers, zelfs als ze zo (en soms bewust) conflicten in de samenleving aanstoken of verhevigen. Maar ik spreek niet namens de machtsmensen. Ik wil de ondertussen hooggeschoolde burgers in onze samenleving laten weten dat in de wetenschappelijke discipline die zich met cultuur en culturen bezighoudt echt wel zinnige dingen verteld worden, zinnige dingen die de platte veralgemeningen in de politieke twisten uiteraard niet ondersteunen.

Machtsmensen willen niet luisteren naar de nuances van de onderzoekers, zelfs als ze zo conflicten in de samenleving aanstoken of verhevigen.

Na veel onderzoek, nationaal en internationaal, kunnen we een onderscheid maken dat zinvol en misschien ook bruikbaar is voor duurzame samenlevingsopbouw.

In het dagelijkse taalgebruik blijven we in het Westen (elders is dat minder duidelijk) de term ‘cultuur’ gebruiken om te verwijzen naar een entiteit, een groep mensen met bepaalde culturele kenmerken. Dat is niet verstandig, en ook niet te verantwoorden vanuit de kennis van de antropoloog. Simpel gezegd bestaan dergelijke entiteiten niet. Mensen en groepen veranderen voortdurend, vaak in contacten met andere groepen en vaak door de introductie van voorwerpen (de pc, de gsm) of gebruiken en praktijken (kledinggewoonten, gedragsvormen, onderwijsvormen) van buiten de eigen traditie. Dat zorgt altijd voor splitsingen, schakeringen, mengvormen binnen de zogenaamde culturele identiteiten. Vaak vergeten de subjecten dat ook prompt. Enkele voorbeelden.

  1. Ik maakte zelf mee dat de oorspronkelijke Mexicaanse Peyotecultus ingang vond in het Navajoreservaat (zuidwesten van de VS) en daar een mengvorm produceerde met de ’traditionele’ religieuze praktijken van de medicijnmannen en -vrouwen. Die oudere traditie, waarvan sommigen beweerden dat ze ‘echt’ Navajo-Apache zou zijn, bestaat hooguit 200 jaar (of acht generaties). Ze werd duidelijk gevormd als een soort eigen vondst van deze native Americans door een klein beetje van de nog oudere traditie te mengen met allerhande tekeningen, praktijken, kruiden en gebeden die letterlijk werden ‘gestolen’ van andere native Americans. Navajo- en Apachegroepen hebben ook die reputatie bij de buren: als je als Hopi, Zuni, of een andere Pueblo-indiaan een religieuze ceremonie opvoert die je dierbaar is, dan zorg je ervoor dat leden van de Apachegroepen niet in de buurt zijn. Want zij stelen je ideeën en praktijken en maken er hun eigen ding mee. Altijd zo geweest, zal de Hopi je zeggen. Welnu, ik was zo uitgenodigd (in 1981) bij Aronilth, een gerenommeerde Navajomedicijnman, omdat hij bezig was een nieuwe ontstaansmythe te dichten. Met mijn eigen ogen (oren) kon ik meemaken hoe stukjes van de bekende ‘oude’ mythes werden vervlochten met Pueblomateriaal, met Peyotethema’s en gezangen en zelfs met een verloren lopende Jezus in dat geheel, waaruit dan niets minder dan de nieuwe ontstaansmythe ontstond. Toen ik een paar jaar later weer in de buurt was vertelde iemand me over de ontstaansmythe die nu heel populair was. Dat bleek de versie van Aronilth te zijn. Toen ik hem vroeg waar dit vandaan kwam, antwoordde hij dat iedereen toch wist dat die mythe altijd al bestaan had. Terwijl ik erbij stond toen ze ‘gemaakt’ werd. Dat is typisch voor een orale traditie: tekstualiteit en dus orthodoxie komen niet voor, want er is geen ultieme onveranderlijke tekst, en dus geen onveranderbaar geloof.
  2. Ik weet wel dat antropologen gedoogd, maar soms ook niet geloofd worden, omdat zij altijd verhalen van verre tradities uit een ‘vorig menselijk tijdperk’ vertellen. Daarom toch nog eentje. Als ik op voordrachten vraag naar de cultuur van de Vlaming – aangeduid door de identiteit die zo typerend zou zijn voor die gemeenschap – dan krijg ik soms nog taal voor de voeten gegooid, maar meestal elementen van de leefwijze. Vandaag meer bepaald de eetcultuur. De taal, zoals we weten, is een veranderlijk gegeven dat door talloze invloeden tussen mensen en tussen mensen en hun contexten soms traag, soms snel verandert. We kunnen de middeleeuwse restanten van Zuid-Nederlands niet meer begrijpen, zelfs al zijn die slechts enkele honderden jaren oud. En dat ondanks het feit dat we geschreven bronnen hebben. Net zoals een gemiddelde islamiet de Koran niet kan lezen omdat die in klassiek Arabisch werd geschreven, doorspekt met Perzisch en andere taalfragmenten uit een wereldhorizon die oneindig gewijzigd is vandaag. Maar die leef- en eetgewoonten dan? Neem nu een onbetwistbaar onderdeel van onze identiteit waarvoor recent (19 juni 2017) minister Ben Weyts nog een warm pleidooi hield, tegen de zogenaamde Europese regelzucht in: de friet. Zoals we allemaal zouden moeten weten is dit een bereiding van de aardappel, een groente die pas in de 16de eeuw uit Zuid-Amerika werd ingevoerd in Europa, daar circa twee eeuwen als curiosum en/of als veevoeder werd gekweekt, om net voor de Franse Revolutie als menseneten te worden geserveerd aan het koninklijk hof in Frankrijk. Dan duurde het nog minstens een eeuw voor waarschijnlijk een Waal die groente versneed en in vet bakte, wat het ontstaan gaf aan de friet. Dus ongeveer vier of vijf generaties geleden doet de friet zijn intrede, waarschijnlijk via Wallonië. Vandaag vindt een heel Vlaamse minister dat dit geijkt Vlaams cultuurerfgoed is, allicht in onwetendheid van het ‘cultuurvreemde’ aan deze plant. Romeins recht, christelijk geloof, schrift, en onnoemelijk veel andere ’typisch Vlaamse’ cultuurgegevens hebben helemaal geen wortels hier, maar zijn importartikelen die al dan niet grondig geaccommodeerd werden. Dat is natuurlijk legitiem, tenzij die identiteit als intrinsiek, historisch funderend en dergelijke wordt gebruikt: ‘de Vlaamse cultuur’.

Ik gebruik deze voorbeelden om te tonen dat de ‘essentialistische’ benadering van identiteit en cultuur wetenschappelijk absoluut niet standhoudt: de koppeling van onder meer gebruiken, gewoonten en objecten aan een bepaalde omlijnde gemeenschap is altijd voor discussie vatbaar. Zeker in streken zoals het vruchtbare West-Europa is bastaarddom de regel, en wordt een beroep doen op de ’typisch eigen cultuur’ als een onvervreemdbare essentie van de gemeenschap een bizar en louter ideologisch argument. Toch is die Vlaamse identiteit bijvoorbeeld vandaag wervend.

Zeker in streken zoals het vruchtbare West-Europa is bastaarddom de regel, en wordt een beroep doen op de ’typisch eigen cultuur’ als een onvervreemdbare essentie van de gemeenschap een bizar en louter ideologisch argument.

Wat is dan cultuur of culturele identiteit? Er bestaat een immense literatuur, met analyses van reeksen definities (al in de jaren 1950) over deze begrippen. Een heldere en tegelijk wetenschappelijk hanteerbare omschrijving van cultuur is die waarbij natuur en cultuur als uitgangsonderscheid worden genomen. Natuur beslaat dan datgene wat genetisch of ook nog in interactie met de milieucontext wordt gezien, en cultuur slaat dan op wat aangeleerd wordt van generatie op generatie. Dat onderscheid is pragmatisch hanteerbaar, als een soort osmotisch systeem: tussen beide ‘domeinen’ is een halfdoorlaatbare wand, waardoor de mens de eigen ecologische omgeving en zelfs de genetica ook beïnvloedt vanuit culturele categorieën (we herstructureren de natuur, en doen dat ook met genetisch materiaal). Tegelijk determineren de ecologische context en onze genetische aanleg in hoge mate wat in aanmerking komt voor leergedrag, en waarschijnlijk ook voor de leertypes die de mens kent. Maar dit is dus geen in rots gehouwen tweedeling, wel een systeem van osmotische interactie. Zeker de mens rekt de impact van cultuur op natuur sterk op (Kauffman, 2007; Boyd & Silk, 2012). Of correcter geformuleerd, het is waarschijnlijk verstandiger om een simpele dichotomie (natuur/cultuur) te laten varen en een scala aan selecties te zien. Vanaf elementair biologische ontwikkelingsprocessen (die we chemische reacties kunnen noemen) over complexere maar nog doorgeprogrammeerde aanpassingsprocessen (die we bijvoorbeeld instincten noemen) tot de veel geringere biologisch gestuurde vormen van hoger leren (die we dan als psychologisch en sociaal leren, wetenschappelijk leren en ‘cultuur’ betitelen). Deze oefening werd al in de jaren 1970 uitgewerkt door D.T. Campbell, als bijsturing van Karl Poppers visie op menselijke kennisontwikkeling vanuit een evolutionaire kennisleer (Campbell, 1975). Dit is een sterk voorstel, omdat het genuanceerd is en vele min of meer ‘zuiver’ menselijke leerprocessen verbindt met de creatieve marge die we bij hogere (en soms ook bij lagere) diersoorten bemerken (cf. Kauffman, o.c.). Bovendien laat een dergelijke visie ruimte voor de erkenning van een grote variëteit van menselijke leervormen, ook in andere culturele tradities, waarvan de schoolse vorm uit het Westen er maar een enkele is.

Een volgende stap is om ‘cultuur’ als begrip te begrijpen als leren en leervormen, en niet als een groep of gemeenschap met een x-aantal culturele kenmerken. Dat impliceert dat we het gebruik van het substantief ‘een cultuur’ of ‘de (Vlaamse, Amerikaanse, Navajo …) cultuur’ best laten vallen, en spreken van cultureel als de aspecten die aangeleerd worden (Pinxten et al., 2004).

Om het begrippenkader echt wetenschappelijk hanteerbaar te maken is het ten slotte goed om verschillende grootteordes te onderscheiden die overeenkomen met de verschillende manieren waarop mensen interageren met de realiteit (Pinxten et al., 1983; Pinxten & Verstraete, 2004). Die niveaus of ordes van grootte geven ook verschillende identiteitsniveaus aan:

  • het individu: leert te interageren met anderen en met de wijde omgeving, maar ook diepgaand met zichzelf (want is agent van zelfbewustzijn). Concreet speelt zich op dit individuele niveau min of meer het zelfstandig identiteitsleren af: dat is duidelijker voor zieners, misschien ook kunstenaars, minder voor ‘levensbeschouwelijk onverschillige’ mensen die in de loop van hun leven gemakkelijk ‘hoppen’ tussen verschillende identiteiten;
  • de groep(en): identiteit kan via specifieke, gedeelde leerprocessen eigen worden aan een groep, dat wil zeggen bij alle leden van een face-to-faceverzameling van mensen. Families, maar ook rave-genootschappen, of een vissersclub, of een faculteitsvergadering aan een universiteit, enzovoort hebben groepsidentiteiten, met beperkte maar reële leerprocessen op het niveau van de groep (initiatie, naamgeving, erkenning, en zo meer). Een belangrijk kenmerk van een groep is dat die een gedeelde of ‘IN-ruimte’ kent, waarbinnen de leerprocessen gelden. Buiten die constellatie wordt de identiteit van de groep minder belangrijk of verdwijnt ze helemaal, wat bij het individu niet zo is. Bijvoorbeeld, mijn lidmaatschap van voetbalclub AA Gent leert me deelname aan samenzang, aan heldenverering voor de spelers of nog andere dingen, maar in mijn werksfeer aan de universiteit kan ik die identiteit op geen enkele manier gebruiken voor lidmaatschappen van groepen daar, hoewel ik uiteraard wel hetzelfde individu blijf dat lid is van die diverse groepen;
  • de gemeenschap(pen): dit is elke sociale verzameling waarvan individuen en ook groepen lid kunnen zijn, maar die niet gekenmerkt wordt door leerprocessen via face-to-facecontacten. De gemeenschap overschrijdt het groepsniveau of kan virtueel zijn. In dat geval kan het individu of de groep geen enkele directe interactie hebben met de gemeenschap waartoe hij behoort. Niettemin kunnen leerprocessen op het gemeenschapsniveau apart bestaan: bijvoorbeeld lidmaatschap van een politieke partij impliceert een zekere trouw, gedeelde opvattingen en dergelijke zonder dat ik alle leden van de gemeenschap ken. Deel zijn van de ‘Vlaamse Gemeenschap’ als politieke constructie impliceert het aanleren en volgen van de wetten, het opgeleid worden via scholing door die gemeenschap, enzovoort.

Uiteraard bestaan er meer of minder intense interacties tussen de drie niveaus: het individu wordt in zijn identiteit mede gevormd door groepen en gemeenschappen, maar zal door zijn lidmaatschap ook de identiteit van groepen en gemeenschappen kunnen bepalen. Bovendien is lidmaatschap van verschillende groepen en gemeenschappen door eenzelfde individu de regel eerder dan de uitzondering. In alle culturele tradities.

'De
© Epo

Als ik nu over culturele identiteit (en niet meer over culturen of ‘de cultuur van de islam’ of wat dan ook) spreek, dan bedoel ik dit kluwen van processen en hun historische veranderingen op die verschillende niveaus. Als ik bovendien oproep, zoals ook anderen vandaag, om onze mentaliteitsstructuur – als culturele vorm en duidelijk aangeleerd patroon – te veranderen, dan is het nuttig om de complexiteit van agentschappen en leerprocessen te zien. Voorbij ideologische simplismen.

Concreet: een wet op gemeenschapsniveau zal het integratieproces van individuen en groepen maar matig veranderen, want ze negeert die lagere niveaus van identiteitsprocessen. Moest dat wel het geval zijn, dan zou de ultieme droom van theologen uit de boekgodsdiensten al lang uitgekomen zijn: de tien geboden – of elke fatwa of elk artikel van de catechismus – zijn geformuleerd en iedereen volgt voor de resterende eeuwen de regels door de vooropgestelde identiteit keurig in zich op te nemen. De geschiedenis leert ons heel wat anders. Mensen zijn niet simpelweg ‘programmeerbaar’ zoals een computer dat wel is. Het spel van interpretatie, sturing en bijsturing tussen de drie onderscheiden niveaus speelt misschien wel de hoofdrol, eerder dan een aangeleerde regel vanuit slechts één niveau. Bijgevolg voldoet de loutere gemeenschapsidentiteit niet. Terecht klaagden islamieten in Nederland dat ze niet honderd procent islamiet konden zijn in dit deel van Europa, zoals de imam dat voorstelde (Scheffer, 2007), net zomin als de Franse laïcist kan verwachten dat alle inwoners van dat land zich achter die ideologie zullen scharen omdat dit de identiteit van dé Fransen zou moeten zijn. Als die gemeenschapsidentiteit niet gedragen, en misschien wel aangedreven wordt vanuit sterk gedeelde groepsniveaus en de individuen die zich daar profileren, dan werkt het niet.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content